Dit boek is geschreven met één belangrijk doel voor ogen: mijn biologische kinderen de gelegenheid te bieden om kennis te maken met hun natuurlijke vader wanneer die niet meer in leven zou zijn. Die ambitie was ingegeven door berichten in de media dat donorkinderen vaak behoefte hebben aan informatie over hun identiteit en afkomst. Ik was de veertig al ruim gepasseerd toen ik mij aanmeldde bij de vruchtbaarheidskliniek en zat aan de uiterste leeftijdsgrens waarop donoren werden geaccepteerd. Er was dus een reëele mogelijkheid dat ik er zelf niet meer zou zijn om vragen te beantwoorden. Toen ik begon met schrijven wist ik niet of mijn zaad überhaupt wel kinderen had voortgebracht, maar dat leek me vanwege de grote behoefte een redelijke veronderstelling. Pas tijdens het werk aan het derde deel kreeg ik de informatie dat er tot op dat moment vijftien biologische nakomelingen geboren waren. Ik noem ze mijn KID-kids, kinderen die verwekt zijn door Kunstmatige Inseminatie met Donorsperma. Aan hen draag ik dit boek op.
Boeken hebben altijd een belangrijke rol gespeeld in mijn leven. Ik heb ze gretig geconsumeerd, als voedsel voor de geest of als balsem voor de ziel, en op die manier hebben ze een grote bijdrage geleverd aan mijn vorming. De vele titels die ik in de tekst noem mogen dat illustreren en worden van harte aanbevolen. Mijn eerste baantje na de middelbare school was in een groot boekenmagazijn. En mijn hele leven heb ik zelf geschreven, van dagboeken en reisverslagen tot gepubliceerde artikelen en interviews. Ook heb ik me een tijdlang beroepsmatig bezig gehouden met de vervaardiging en productie van boeken en er in eigen beheer zelf een paar uitgegeven in kleine oplages.
Ik hoop dus dat die jonge lezers, tegen de trend in van een tijdperk dat de directe beeldtaal van videoclips, pictogrammen en emoticons lijkt te verkiezen boven het geschreven woord, in hun nieuwsgierigheid de motivatie vinden om zich door aandachtig lezen te verdiepen in de belevingswereld van hun biologische vader. Op die manier kunnen ze kennis nemen van de oorsprong en oorzaak van mijn donorschap en dus een belangrijke reden voor hun eigen bestaan. Een samenvatting van mijn gedachten hierover is te vinden in hoofdstuk 17 van het derde deel.
Een tweede doelgroep die zich tijdens het schrijven in toenemende mate nestelde in mijn gedachten was de kring van mijn oude en trouwe vrienden. Die zouden toch de eerste lezers van dit boek zijn. Zij behoren net als ikzelf tot de generatie die tegenwoordig spottend ‘Boomers’ genoemd wordt, maar die in ieder geval nog wel is opgegroeid met de notie dat het lezen van boeken verrijkend is. Wellicht zijn zij geïnteresseerd in deze apotheose van de liefdesperikelen en persoonlijke crises waarmee ik ze vaak lastiggevallen heb. En waarvoor ze altijd een bereidwillig oor, hun warme sympathie en goedbedoelde adviezen hebben geboden.
Een mens kan niet worden losgezien van zijn tijd. Ik denk dat de overpeinzingen waarmee ik dit verhaal heb opgetuigd een inkijkje bieden in het verwarrende pre-Covid-19-tijdperk waarin ik meemaakte dat de mens en zijn wereld fundamenteel veranderden onder invloed van de kortstondige periode van welvaart en individuele vrijheden die begon rond 1960 en de daaropvolgende introductie van computers en digitale massamedia. In toenemende mate lijkt mij dat het begin te zijn geweest van een ongekende en ongewisse koerswijziging van de menselijke beschaving, meer nog dan de uitvinding van de boekdrukkunst en de ontwikkeling van de stoommachine. Daarmee vormt dit boek het sluitstuk van een drieluik over de geschiedenis van mijn familie in de twintigste eeuw. Eerder schreef ik de biografie P.S. Mijn Opa(2004) over mijn grootvader en maakte ik een boek over de jeugdherinneringen van mijn vader met de titel Opgroeien in de schaduw van de luchtoorlog – Nieuw-Vennep en de Haarlemmermeer 1939-1945 (2017).
Ik heb ervoor gekozen om mijn levensverhaal te verpakken in een combinatie van autobiografie, reisverslag en apocalyptisch avontuur. In de ondertitel noem ik dit een zelfportret omdat het een gestileerde autobiografie is, met een verzonnen personage als hoofdpersoon. De introductie van Stef Lichtveld, mijn alter ego, gaf me de vrijheid om te spelen met feit en fictie en maakte het eenvoudiger om mijn eigen opvattingen van commentaar te voorzien. De fictieve laag die ik heb toegevoegd is bedoeld om de uiteenzetting van mijn levenswandel, voorkeuren en gedachten te presenteren in een vertelling die mijn belevingswereld illustreert.
Wat natuurlijk de vraag oproept wat hier waarheid is en wat ik erbij heb verzonnen ten behoeve van het verhaal. Welnu, omdat het hier in beginsel een levensbeschrijving betreft kan worden aangenomen dat alles wat ik heb opgeschreven over het verleden van Stef overeenkomt met mijn eigen belevenissen en ervaringen. Voor zover ik mijn geheugen en de bronnen kan vertrouwen zijn de beschreven herinneringen en ervaringen allemaal waar en de genoteerde gedachten en gevoelens van de hoofdpersoon de mijne. De personen die in de terugblikken genoemd worden zijn ook allemaal werkelijke personen uit mijn leven, maar omdat ze figureren in een verzonnen geschiedenis heb ik ze een andere naam gegeven. De uitgebreide mijmeringen over de ondergang van beschavingen, de Vrije Wil en dergelijke vertegenwoordigen ook werkelijk mijn gedachten over die onderwerpen, in ieder geval op enig moment in mijn leven.
Daarnaast zijn de beschrijvingen van de plaatsen die Stef tijdens zijn tocht door Frankrijk aandoet voor het grootste deel gebaseerd op mijn eigen vakanties waarbij ik in 2013 en 2015 grote stukken van het Jacobspad heb gelopen en vanaf 2008 al vele kerken, kloosters, kastelen en campings op de route bezocht. In dat opzicht zou dit boek kunnen dienen als culturele reisgids en ik moedig de lezer aan om die plaatsen met dit boek in de hand te bezoeken. De schetsen van landschappen en historische gebouwen zijn authentiek. Evenals de campings en dorpjes, stadjes en plaatsen die beschreven worden.
Daar staat tegenover dat alle personages die onderdeel vormen van het verhaal – behalve Kiki, Günther en de oude vrouw in Cajarc in het tweede deel – door mij bedacht zijn. Iedere overeenkomst met bestaande personen berust op toeval, zoals ze zeggen. Maar er is werkelijk een gevierde archeoloog met de naam Déchelette betrokken geweest bij opgravingen op Mont Beuvray en rond Roanne.
De lesjes virologie in Deel I kan de lezer terugvinden in handboeken voor biologiestudenten. Maar het moge duidelijk zijn dat ik de rampzalige gebeurtenissen die beschreven worden zelf verzonnen heb, ook al houd ik een dergelijk scenario niet voor onmogelijk. Ingehaald door de werkelijkheid is dat in het voorjaar van 2020, tijdens de correctierondes van dit boek, met de uitbraak van Covid-19 pijnlijk duidelijk geworden.
Hoewel een droge, kwetsbare huid zich in mijn familie voordoet, heb ik de huidaandoening van Stef overdreven omwille van het plot. Het is voor mijn afstammelingen waarschijnlijk nuttig om te weten dat hun huid baat heeft bij een goede verzorging. Allergie en eczeem hebben van alles te maken met het afweersysteem en er schijnen aanwijzingen te zijn dat hooikoorts het immuunsysteem kan activeren en daarmee de vatbaarheid voor bepaalde virussen onderdrukt. Maar het verband tussen een overgevoelige afweer en de resistentie tegen een virus zoals ik in dit verhaal schets is vooralsnog een volledig verzinsel. Het moet gezien worden als een metafoor voor de onverwachte voordelen die een ogenschijnlijk nadelige aangeboren eigenschap kan bieden in veranderde omstandigheden. Zoals in het werkelijke voorbeeld van erfelijke sikkelcelanemie dat bescherming biedt tegen malaria-infecties. De onderliggende genetische variaties die ik beschrijf heb ik enigszins willekeurig gekozen uit wetenschappelijk aangetoonde verbanden tussen mutaties in genen en hun effecten. Het gen voor het Toll Like Receptor 7-eiwit (TLR7) dat ik noem, bevindt zich echter op het X-chromosoom en een mutatie kan daarom, in tegenstelling tot wat ik suggereer in het verhaal, door een man slechts worden doorgegeven aan zijn vrouwelijke nakomelingen.
Naast een samenvatting van mijn familiegeschiedenis en een overzicht van mijn levensloop draait het in dit boek vooral om mijn behoefte aan een verklaring voor het neurotische mankement waarmee ik mijn leven lang geworsteld heb. Ieder mens koestert een bepaald verhaal over zijn of haar leven. Dat verhaal vormt in feite je identiteit. Voor de meeste mensen is het ontwikkelen van zo’n verhaal over jezelf een onbewust proces, maar voor mij is het blijkbaar een belangrijke drijfveer in mijn leven geworden. Ik noem de verhalen die mensen over zichzelf vertellen ‘sprookjes’ of ‘mythen’ omdat ik ze zie als kunstmatige bouwwerken die zijn opgetrokken uit taal. En taal is zò’n alledaags gebruiksvoorwerp van de mens dat we ons over het algemeen niet bewust zijn van haar valkuilen en beperkingen.
De noodzaak van ‘verhalen’ en de onzekerheden van de taal vormen een centraal thema in het eerste deel, De weg van Jago. Mijn verhaal over mezelf begint met de evolutionaire wortels van de mens en gaat verder met de geschiedenis van menselijke beschavingen. Ik graaf in de psychologie van relaties, mijmer over de mythe van de zestiger jaren en filosofeer over de Vrije Wil. En ik meen in dat alles patronen te herkennen die mijn verhaal rond kunnen maken. Maar de twijfels blijven. In deel twee, De schat van Eleanor, illustreer ik hoe een verleidelijk verhaal ons kan meeslepen en ten val kan brengen.
In het derde deel, De Verloren Berg, kijk ik vooruit en fantaseer ik over de toekomst van de mensheid. Maar ik keer ook terug naar het verhaal van mijn eigen leven en brei een aantal draadjes die tijdens het schrijven zichtbaar zijn geworden aan elkaar om tot een nieuwe conclusie te komen. Bij elkaar vormen de losse eindjes een rode streng die over meerdere generaties gesponnen is en uiteindelijk resulteerde in mijn donorschap en de kinderen die dat heeft opgeleverd.
Ik heb er ruim zes jaar over gedaan om een reis van drie maanden op te schrijven. In die periode hebben mijn denkbeelden zich ook ontwikkeld. Door dat voortschrijdend inzicht is Stef in het derde deel kritischer geworden over de theorieën die hij in het eerste deel nog omarmt, zij het dan al met de nodige twijfels. Het nauwkeurig onder woorden brengen van je opvattingen leidt nu eenmaal automatisch tot een kritische reflectie.
Ik ben geen literair geschoold schrijver en realiseer me goed dat er op dit werk in stilistisch opzicht veel aan te merken valt. Ik had niet de ambitie om een letterkundig meesterwerk te produceren. Wel had ik vooraf een structuur en opzet in gedachten en tijdens het schrijven heb ik toegegeven aan het genoegen om te kunnen spelen met mijn taalvaardigheid. Met wisselend resultaat. Ook ben ik afgeweken van de spellingsregels betreffende hoofdlettergebruik en heb naar Engels voorbeeld een aantal terugkerende religieuze, culturele, historische en wetenschappelijke begrippen een beginkapitaal gegeven. Ik dank mijn oude vriend Theo van Eijndhoven voor zijn aanbod om de tekst door te lezen en te voorzien van zijn opmerkingen zodat ik de grootste grammaticale fouten en taalkundige blunders kon corrigeren. Hij heeft me er terecht op gewezen dat de uitweidingen die ik mezelf toesta de lezer op zijn zachtst gezegd een stevige uitdaging bieden. Ook mijn goede vriendin Nina Noordzij heeft nuttig commentaar op de tekst gegeven en zinvolle tips over de vormgeving en productie van dit boek. Het valt hen niet te verwijten dat ik heb vastgehouden aan het idee dat de uitgebreide beschrijvingen een belangrijke indicatie geven van mijn belevingswereld en een beeld schetsen van mijn soms krampachtige pogingen om iets van het leven te begrijpen. Hier geen licht verteerbare teksten dus. Dit boek is niet geschreven met het oog op commercieel succes of een plaats op lijsten van bestverkochte boeken. Het was vooral de bedoeling dat het inzicht zou geven en zou prikkelen tot kritisch nadenken. En misschien een beetje onderhoudend zou zijn. Maar vooral dat het recht zou doen aan mijn geschiedenis, interesses en persoonlijkheid. Ik hoop dat ik bij het schrijven trouw ben gebleven aan mezelf, met alle oprechtheid van dien, maar helaas ook met alle moeizame consequenties van dergelijk bevlogen dilettantisme.
Tenslotte heb ik mezelf natuurlijk afgevraagd in hoeverre ik kinderen mag opzadelen met deze misschien wat zwaarmoedige analyse van mijn levensloop. Het beeld dat ik van mijzelf en de mensheid schets is tenslotte niet bijzonder opgewekt. Wat is de impact hiervan op jongvolwassenen die misschien op zoek zijn naar hun identiteit? Ideeën kunnen zich via geschreven of uitgesproken woorden vasthechten in het hoofd van een ontvankelijke of gevoelige geest en invloed uitoefenen op het gedrag en de ontwikkeling van de persoonlijkheid. Op dat principe is tenslotte het hele idee van opvoeding en onderwijs gebaseerd. Er viel dus een afweging te maken tussen de potentieel nadelige gevolgen van mijn kritische zelfonderzoek en het recht van een kind om de details van zijn of haar afkomst te kennen. Is er een reëel risico dat het lezen van dit zelfportret een nadelig effect heeft? Ik sus mijn geweten daaromtrent met de gedachte dat een dergelijk risico verwaarloosbaar is, vooral omdat hun persoonlijkheid al grotendeels gevormd zal zijn op de leeftijd dat ze mijn geschrijf onder ogen krijgen. Maar bovenal meen ik dat ik mijn nakomelingen deze informatie niet kan onthouden en dat ze zelf mogen beoordelen wat de betekenis ervan is voor hun eigen leven. Als het de keuze is tussen helemaal geen informatie of voor een deel onwelgevallige informatie, dan gaat mijn voorkeur uit naar het laatste. Voor sommigen zal het geschetste wereldbeeld misschien herkenning oproepen, voor anderen verbazing, afkeuring of zelfs afkeer. En als daardoor de geest gescherpt wordt is dat allemaal goed.
Hans Klootwijk
Amstelveen, maart 2020
edyfs2
8psvk5
3w9tih
00e0kk