17 | De laatste stukjes van de legpuzzel?

In het licht van zijn weliswaar amateuristische, maar naar zijn eigen oordeel redelijk geïnformeerde en kritische observaties, begon Stef de keerzijde van het zonnige en opgewekte karakter van zijn moeder scherper te zien. En daarmee kreeg hij ook meer zicht op de neurotische trekjes die hij daar aantrof en die, naar hij meende, een bepalende invloed hadden uitgeoefend op zijn eigen ontwikkeling en de vorming van zijn persoonlijkheid. En op zijn levensloop.

Vanwege de verwaarlozing van haar emotionele en intellectuele ontwikkeling door de onvolwassen, onervaren of overbelaste opvoeders tijdens haar kindertijd en de gevolgen van de eigenzinnige levensloop en het dwarse karakter van haar vader, vergezelde de angst voor psychologische afwijzing en sociale uitsluiting zijn moeder als een ongevraagde reisgenoot op haar levenspad.

In hoeverre erfelijke factoren een rol speelden bij het ontstaan van haar nerveuze en kwetsbare inborst viel niet precies vast te stellen, maar Stef was geneigd om de vuistregel te hanteren dat de erfelijke aanleg voor ongeveer de helft bijdroeg aan het resultaat. De hachelijke Nurture-aspecten van haar kindertijd vielen in de vruchtbare bodem van haar aangeboren Nature, die doortrokken leek te zijn van gevoelige zenuwen, een nerveus gestel en een kwetsbaar gevoel van eigenwaarde. Stef meende voor die precaire erfelijke aanleg meerdere aanwijzingen te zien in de familiegeschiedenis, voorbeelden van neurotisch gedrag en problematische menselijke verhoudingen die bij zijn verwanten voorkwamen en waarin hij een patroon meende te kunnen onderscheiden.

Om te beginnen was er de voortijdig overleden oma van Stef, de moeder van zijn eigen moeder. Die zag er op de enkele foto’s die hij van haar kende uit als een norse, achterdochtig uit haar ogen kijkende vrouw die weinig warmte uitstraalde. Daarin dacht hij meer van zijn eigen zusje te herkennen dan van zijn moeder. Wees die blik op een stugge, misschien zelfs gepijnigde karaktertrek, of was het gewoon een weerslag van de statische manier waarop vroeger portretfoto’s tot stand kwamen? Hij vond in ieder geval niet dat ze er uitzag als iemand die vol optimisme en stralend van geluk door het leven ging.

De twee vrijgezelle zussen en de ongetrouwd gebleven oudere broer van zijn grootvader kampten misschien met overeenkomstige karaktertrekken, waardoor ze moeilijk in de omgang waren of het lastig vonden om zich te binden. Uit de verhalen kreeg Stef de indruk dat ze nogal prikkelbaar konden zijn. Hun onderlinge verhoudingen waren in ieder geval, op zijn zachtst gezegd, niet altijd even harmonieus. Een van de tantes zou na de spanningen van de oorlog de rest van haar leven in een psychiatrische inrichting doorbrengen. Volgens zijn moeder liep ze met pannendeksels als cymbalen tegen elkaar slaand luid zingend over straat. Ze wist jammer genoeg niet te vertellen of dat op toepasselijke wijze samenviel met de bevrijdingsfeesten van 1945, maar dat leek Stef niet onwaarschijnlijk.

Dankzij een actie van de dorpspastoor om zijn grootvader na de oorlog vrij te krijgen uit het interneringskamp zaten er in zijn persoonlijke dossier in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging beschrijvingen van zijn familie die dorpsgenoten als getuigenverklaringen hadden gegeven. De beoordelingen waren redelijk positief, daarin ongetwijfeld aangespoord door mijnheer pastoor. Maar enkele kerkgangers noemden zijn familie een tikkeltje ‘vreemd’ en schilderden zijn grootvader af als dwarskoppig buitenbeentje dat zelf niet ter kerke ging, maar wel het hart op de juiste plaats had. Was dat dorpse roddel of een nuchtere observatie? Ongetwijfeld bevatten dergelijke verhalen een kern van waarheid. Het leek Stef dat het keurslijf van de sociale controle in de kleine gemeenschap strak aangehaald was in die eerste maanden na het einde van de oorlog, toen er allerlei rekeningen te vereffenen vielen en de minste afwijking van de norm kon leiden tot onverkwikkelijke verdachtmakingen.

Ook in de generatie van Stef en zijn neven en nichten kwamen buitensporige nervositeit en ontspoorde familierelaties voor. Sommigen van hen werden weleens geplaagd door hyperventilatie, een enkeling had last van astma en anderen kampten net als hijzelf met een vorm van eczeem. Zulke aandoeningen hingen volgens hem samen met de droge, kwetsbare huid van zijn overgrootvader, maar gingen waarschijnlijk veel verder terug in de genetische geschiedenis van zijn familie. Zijn grootvader leed, voor zover hij wist, niet aan dergelijke huidproblemen, maar Stef had daarentegen weleens gehoord dat zijn opa last had van onverklaarbare pijnen die na medisch onderzoek verklaard werden door neurotische spanningen.

Stef en zijn zusje waren per saldo ook alleenstaand gebleven, net als twee van de drie neven van hem aan die kant van de familie. Lag dat binnen de grenzen van normale statistische verwachtingen? Met het oog op de familieachtergrond leek het hem niet. Een vierde neefje was op jonge leeftijd tragisch aan zijn einde gekomen toen hij op zijn eerste grote reis, op weg naar Australië, een fatale astma-aanval kreeg. Een dramatische gebeurtenis die Stef in verband bracht met een extreme vorm van verlatingsangst die zich manifesteerde toen zijn neefje zich losmaakte van de verstikkende relatie met diens altijd overbezorgde moeder, een van Stef’s tantes.

Dat erfelijke, genetisch bepaalde eigenschappen niet doorslaggevend hoefden te zijn werd bevestigd door het feit dat niet al zijn generatiegenoten aan die kant van de familie zo slecht in hun vel zaten. De meesten waren gelukkig getrouwd, hadden kinderen gekregen en leidden een normaal bestaan, ook al waren ze misschien wat gespannen van aard. Maar Stef meende dat er wel degelijk een bovengemiddelde, genetisch bepaalde vatbaarheid was voor neurotisch gedrag, wellicht aangejaagd door de epigenetische effecten van het trauma van de onverwachte dood van zijn grootmoeder?

Hoe dan ook, de sterke behoefte aan veiligheid die de moeder van Stef aan haar kindertijd had overgehouden uitte zich op uiteenlopende manieren, die je zou kunnen samenvatten als een sterke drang om zich aan te passen, niet uit de toon te vallen en geen aanstoot te geven.

Ondanks haar uitbundige karakter was ze overdreven gevoelig voor wat anderen over haar zouden kunnen denken, vond Stef. En diep van binnen bevreesd dat men haar zou afwijzen. Haar zelfbeeld was in hoge mate afhankelijk van de veronderstelde mening van anderen. Uiterlijkheden waren daarom belangrijk voor haar. Evenals goede verstandhoudingen. Ze was kwetsbaar voor kritiek en gevoelig voor onaangename confrontaties. Altijd bezorgd om wat de buren zouden vinden. Ze herinnerde zich nog goed dat in haar jeugd zij en haar zussen werd verweten arrogant te zijn omdat ze met hun slanke postuur, rechte lichaamshouding en stadse kleren uit de toon vielen in hun gemeenschap.

Van de weeromstuit was zijn moeder er altijd op gericht om het anderen naar de zin te maken en zichzelf weg te cijferen. En die opoffering ging volgens Stef veel verder dan de traditionele rol die van een echtgenote en moeder verwacht werd. In de praktijk had dat volgens hem tot gevolg dat veel van haar gedrag er op gericht was om anderen te behagen en om pijnlijke situaties en tegenstellingen te vermijden. Met een dergelijke geestesgesteldheid was oppervlakkigheid een deugd. Of dat daarentegen voor een opvoeder zulke vruchtbare eigenschappen waren betwijfelde Stef, maar het had vast wel bijgedragen aan haar populariteit. Ze hield niet van problemen en deed altijd haar best om iedereen te vriend te houden en een harmonieuze sfeer te creëren. Ze was tevreden als anderen gelukkig waren. Maar door haar levenslange dienstbaarheid aan de lieve vrede en het welbevinden van anderen, leek het erop dat ze weinig uitgesproken behoeften voor zichzelf had ontwikkeld. Doordat zijn moeder haar eigen voorkeuren en belangen bijna altijd ondergeschikt maakte aan de tevredenheid van anderen, gaf ze moeilijk prijs wat haar grenzen en wensen waren. In dat opzicht was haar persoonlijkheid als een vluchtig schepsel zonder heldere contouren. Gelukkig hadden de meeste mensen waar ze mee omging helemaal geen behoefte om verder te kijken dan die aangename buitenkant. Maar in haar moederrol kon die ongrijpbare persoonlijkheid verwarrend zijn voor in aanleg nerveuze kinderen die behoefte hadden aan een veilige haven van duidelijkheid en zekerheid.

Hij wist uit eigen ervaring hoe uitputtend zo’n gebrek aan assertiviteit kon zijn. Als hoogbejaarde weduwe die de grip op haar leven kwijtraakte werd ze dan ook het liefste met rust gelaten, vrij van de vermeende kritische blik van anderen. De menselijke omgang kostte haar soms veel energie en waarschijnlijk mede als gevolg daarvan had zijn moeder de neiging om de intensiteit van haar sociale contacten te beperken en anderen op een comfortabele afstand te houden. Zo verklaarde Stef tenminste zijn eigen behoefte om zich af te zonderen. Hoewel ze genoot van de huiselijkheid en het ongecompliceerde gezelschap van anderen, kon ze zich prima vermaken in haar eentje. En dat bleek een zegening toen ze ouder werd, haar geheugen afbrokkelde en ze vaak alleen thuis was.

In haar jeugd leek zijn moeder voorbestemd om haar leven te slijten in een kleine, benauwde wereld vol angsten, gevangen in de vertrouwde veiligheid van haar geboorteplaats. Maar door haar huwelijk ontsnapte ze aan de geestelijke monocultuur van het dorp en dankzij haar man kon ze de blik verruimen tot ver voorbij de grenzen van haar kindertijd. Toch droeg ze haar getraumatiseerde afkomst met zich mee, zorgvuldig gemaskeerd met de oppervlakkige glitter and glamour van ‘de wereld van Peter Stuyvesant’, waar ze vooral dankzij het werk van haar man als een kleurige vlinder in- en uitvloog. Maar niet onzichtbaar voor wie haar nerveuze charme probeerde te duiden. In haar nieuwe omgeving, het optimistische suburbia van de zestiger jaren, werden haar smaakvolle kleding, aantrekkelijke uiterlijk en uitgelaten gedrag eerder gezien als positieve kenmerken die haar juist in een gunstig licht plaatsten.

Ook in de tijd dat Stef dagelijks voor haar zorgde was ze voor hem altijd prettig in de omgang en probeerde ze hem zoveel mogelijk tegemoet te komen. Haar goedbedoelde pogingen om te helpen bij het huishouden werkten hem soms flink op de zenuwen omdat ze met haar verwarde hoofd meestal zijn gestroomlijnde routine in de war stuurde. Maar tegenover zijn irritaties en de incidentele huiselijke ruzietjes stonden de veelvuldige complimentjes die ze hem gaf en haar uitingen van waardering en dankbaarheid. En hoewel ze wel eens met de keukenkastjes kon slaan als het haar allemaal een beetje teveel werd, gedroeg ze zich over het algemeen als een beminnelijk en meegaand kind. Ze was een kleuter in volwassen verpakking geworden, die zich het liefste terugtrok in haar kleine wereld van puzzelboekjes, ‘bloemetjes plukken’ in de eigen tuin en kinderlijke monologen tegen de poezen en het klasje knuffelberen op haar bed dat haar nooit tegensprak. In de kern van de zaak bleek ze bovenal een lief en meegaand kind te zijn.

Als je mensen niet voor het hoofd wilde stoten was het trouwens vaak beter om je mond te houden. In de tijd dat Stef bij haar was probeerde zijn moeder hem in een helder moment desgevraagd uit te leggen dat ze vond dat discussies over verschillen van mening de onenigheid alleen maar groter konden maken. Waarmee ze waarschijnlijk bedoelde dat ze de onwenselijke emoties erover deden oplopen. Omdat zulke meningsverschillen voor haar veelal beladen waren met de angst voor afwijzing of buitensluiting, was het in haar ogen maar beter om de mantel der liefde te hanteren. Verschillen moesten vooral niet worden benadrukt door ze uitgebreid te bespreken.

En met zwijgzaamheid voorkwam je niet alleen escalatie, maar kon je ook je beperkingen mooi verhullen, bedacht Stef. Vroeger, als bij visite de conversatie haar boven de pet ging of de gemoederen verhit raakten, verdween zijn moeder vaak stilletjes naar de keuken om niet veel later weer te verschijnen met een pot thee en een schaal koekjes. Toen hij jong was had hij zich er aan geërgerd dat ze slecht in staat was om emotioneel beladen zaken met betrekking tot het menselijk gedrag te benoemen of te bespreken wanneer hij daarover vragen stelde. Stef meende dat zijn moeder heel goed was in het ontkennen van zaken die haar onwelgevallig waren. Ze leek erg selectief te zijn in wat ze waarnam en met wat ze onthield. Met zijn eigen, bijna obsessieve, honger om het menselijk gedrag te ontleden met kritische observaties en indringende vragen had hij juist sterk de behoefte om onaangename zaken juist wel te benoemen. Voor hem was het ontwijkende gedrag van zijn moeder daarom onbegrijpelijk, verwerpelijk zelfs, en hij had haar vaak verdacht van opzet. Maar uiteindelijk trok hij de conclusie dat ze veel dingen gewoon niet opmerkte omdat ze haar bevattingsvermogen te boven gingen.

Het was alleen problematisch dat ze vaak oppervlakkig of afwijzend reageerde wanneer Stef of zijn zusje uiting gaven aan een behoefte om aandacht, steun en erkenning bij leed, pijn, vermoeidheid, zorgen en andere ongemakken. Met de gewoonte om rimpelingen in het rustige vaarwater van haar leven weg te relativeren liet ze haar kinderen vaak in de emotionele kou staan. Door niet echt in te gaan op de gemoedstoestand van anderen, en die te negeren of te ontwijken door nietszeggende, platmakende opmerkingen te maken, laadde ze de verdenking op zich niet werkelijk geïnteresseerd te zijn in hun gevoelens. Ze toonde weliswaar veel medeleven, vooral met baby’s, dieren en andere hulplozen, maar zonder daadwerkelijk te reageren op de specifieke behoeften en gevoelens van dat moment of die situatie. Zwakkeren in het algemeen konden op haar sympathie rekenen en haar hart ging uit naar alles dat klein en kwetsbaar was. Haar eigen simpele gedachten en gevoelens kon ze zonder tegenspraak projecteren op zuigelingen, kleuters en haar katten. In tegenstelling tot het leed en onrecht dat in haar krantje stond of dat ze op het televisiejournaal zag en waarover ze slechts vol onbegrip het hoofd kon schudden. Dat onbegrip gold blijkbaar ook de diepere gevoelens van haar kinderen.

Alles bij elkaar optellend begon Stef een samenhangend verhaal te zien in het gedrag van zijn moeder. Met haar kwetsbare zenuwen, angst voor psychologische afwijzing en sociale buitensluiting en haar beperkte intellectuele en empathische vermogen leek het hem of ze behoedzaam en gespannen balancerend voortschreed op haar wiebelende levenskoord. Haar innemende charme, opgewonden hartelijkheid en onuitputte- lijke vermogen om zichzelf weg te cijferen bevonden zich in een precair evenwicht met een sluimerend gevoel van onveiligheid, de behoefte aan afzondering en een latente hysterische angst voor benauwdheid. Misschien dat de afzonderlijke emotionele hindernissen in haar leven geen reden gaven voor grote bezorgdheid, maar de combinatie van erfelijke gevoeligheid, babytrauma, kinderlijke verwaarlozing en oorlogservaringen had in haar geval geleid tot een onzeker, neurotisch moederschap.

Als Stef het karakter van zijn moeder zou willen meten op de schaal van de Grote Vijf persoonlijkheidskenmerken die traditioneel in de psychologie gehanteerd werden, dan zou ze, naar hij meende, hoog scoren op Agreeableness, of zeg maar hulpvaardigheid. Die categorie eigenschappen draaide namelijk om de gevoelig- heden en het welbevinden van anderen en kon bijdragen aan de lieve vrede die zo belangrijk was voor haar gemoedsrust. Voor de andere kenmerken was het beeld minder eenduidig. Hij vond zijn moeder eerder koppig dan open voor nieuwe inzichten, waarmee ze volgens hem laag scoorde op Openness. Ook vond hij dat ze nogal wispelturig kon zijn, weinig geduld had en ook niet erg nauwkeurig was. Daarmee zou haar cijfer voor Conscientiousness of zorgvuldigheid wel laag uitvallen. Extraversion was daarentegen wel een eigenschap waarmee hij haar associeerde: ze was vaak, misschien zelfs wel zonder het zich te realiseren, het sociale middelpunt van bijeenkomsten en knoopte gemakkelijk een praatje aan met onbekenden. Tenslotte meende Stef dat het vijfde kenmerk van het rijtje, Neuroticism, als de keerzijde van emotionele stabiliteit, ook sterk vertegenwoordigd was bij zijn moeder.

Hoewel ze zichzelf beslist ‘niet eenkennig’ vond en snel in gesprek kon raken met onbekenden, bestempelde zijn moeder zichzelf als een Einzelgänger en ‘geen vriendinnenmens’. Bij herhaling vertelde ze hem dat ze vroeger, als Stef en zijn zusje naar school waren hun vader op zijn werk, soms in haar eentje op de bus naar Amsterdam stapte om een beetje winkels te kijken en koffie te drinken in de Bijenkorf. Dat was allemaal zeer herkenbaar voor Stef, die ook makkelijk contact maakte, maar eveneens graag op zichzelf was en er als schooljongen al vaak alleen op uit trok met zijn fietsje, naar onbekende verten of om zich te vergapen aan etalages van speelgoedwinkels waar onbereikbare genoegens uitgestald stonden.

Hoewel ze altijd goed omging met buurvrouwen, schoonzussen en kennissen, waren dat nooit hechte, intieme vriendschappen waarin serieuze of vertrouwelijke zaken besproken werden. Voor zover Stef zich herinnerde ondernam zijn moeder op een enkele uitzondering na nooit gezamenlijke activiteiten met vriendinnen. Het idee dat ze erop uit zou trekken om bijvoorbeeld samen met iemand een dagje te gaan winkelen stond haar tegen en leek haar op voorhand te benauwen. Dat deed ze zelfs niet met haar dochter, de zus van Stef. Alleen met zijn vader ging ze graag mee naar de bijeenkomsten die samenhingen met zijn studie van de luchtoorlog van 1940-1945, zoals beurzen, lezingen, boekuitreikingen, herdenkingen en tentoonstellingen. Dan kon ze schitteren in haar rol van toegewijde echtgenote, vaak als enige vrouw in het gezelschap van bejaarde veteranen en soms wat sociaal geremde of wereldvreemde oorlogsonderzoekers.

Ze was ook geen teamspeler en werkte niet graag samen met anderen. Dat was vroeger al zo toen ze met haar zussen de verantwoordelijkheid deelde voor het huishouden van haar vader. De opstelling van de meubels in de woonkamer was blijkbaar een tijdje aanleiding voor heftige twisten met de laatste zus die nog samen met haar thuis bij hun vader woonde. Bij haar vrijwilligerswerk in het oorlogs- en verzetsmuseum botste ze weleens met dames die bij speciale gelegenheden, zoals openingen van exposities, herdenkingen of de jaarlijkse rijtoer met oude legervoertuigen, bijsprongen om te helpen. Ze kon het slecht verkroppen als de huishoudelijke taken dan niet werden verricht zoals zij gewoon was om tweemaal per week uit te voeren. Hij vond het opmerkelijk dat zulke afwijzende gevoelens van zijn moeder zich, voor zover hij wist, bij mannen niet voordeden. Die vormden blijkbaar geen bedreiging voor haar status, maar boden daar misschien juist het fundament van door haar op een voetstuk te plaatsen. Of was de manier waarop ze vrouwen op een afstand hield de sublimatie van een diepgeworteld ongemak of zelfs boosheid over de afwezigheid van haar moeder?

Intimiteit kon haar ook letterlijk fysiek benauwen, had Stef opgemerkt. Bij innige omhelzingen kreeg ze de neiging om te gaan hyperventileren, zelfs bij zijn vader. De panische angst om geen lucht te krijgen sloeg eveneens toe als ze water in haar gezicht kreeg. Hij herinnerde zich dat ze vroeger alleen maar ging zwemmen in een leeg zwembad of in de vrije natuur, als er geen spetterende kinderen in de buurt waren. Ze was weliswaar met zijn vader op zwemles geweest toen ze pas getrouwd waren, maar het afzwemmen voor haar diploma was een drama geweest omdat ze vanaf de kant in het water moest springen, met het onvermijdelijke gevolg dat ze kopje onder zou gaan. Die benauwdheid gold ook in de badkamer, zoals Stef vaststelde toen hij er achter kwam dat ze haar hals en oren niet goed waste. Met de douchekop in haar hand kwam de reinigende waterstraal meestal niet boven schouderhoogte en het washandje met zeep vergat ze in die tijd blijkbaar op die hoogte te gebruiken. Maar ook in bed mochten de dekens niet boven haar kin komen. Samengepakte mensenmassa’s riepen een vergelijkbare benauwde reactie op. Ze was ook niet erg lichamelijk in haar omgang met mensen en Stef kon zich niet herinneren dat ze erg knuffelig of aanhalig was toen hij klein was. Terwijl hij zelf wel vaak lichamelijk contact maakte met anderen, door bijvoorbeeld als vanzelfsprekend even een hand op iemands arm of schouder te leggen. Ook schudde hij graag de hand van anderen bij een ontmoeting. Maar zijn moeder leek daarentegen niet erg op haar gemak bij lichamelijk contact.

Een fundamenteel angstige en zowel emotioneel als lichamelijk afstandelijke moeder was natuurlijk een problematische opvoeder. Gezien haar eigen achtergrond viel haar dat allemaal niet te verwijten, vond Stef. Dat hij zo kritisch was over zijn moeder had alles te maken met zijn behoefte aan een verklaring voor zijn eigen psychologische mankementen en was niet bedoeld om haar te belasten met de schuld voor zijn tekortkomingen of om zichzelf te ontlasten van de verantwoordelijkheid voor zijn eigen gedrag. Hij zocht oorzaken, geen zondebokken.

Het moest ook gezegd worden dat ondanks haar emotionele handicaps, zijn moeder hem in praktisch opzicht zeker niet verwaarloosd had en hem vaak meer steunde dan zijn vader. Die had weinig geduld voor de luimen van opgroeiende tieners in het kielzog van de zestiger jaren. Zij stuurde hem in de hoogste klas van de lagere school naar een, zoals later in het computertijdperk bleek, bijzonder nuttige typecursus van Scheidegger. Ze had ook in het jaar van Woodstock een oud suède jasje van zichzelf vernaaid tot een hip jack met franjes en er zes jaar later voor gezorgd dat hij na de afwijzing voor de kunstacademie een opleiding voor tekenleraar kon volgen. Dat waren enkele, op het oog misschien onbeduidende, voorbeelden van ouderlijke steun, maar achteraf gezien had ze daarmee zijn leven richting gegeven door onbewust zijn belangstelling voor schrijven te wekken, zijn gevoel van verbondenheid met de hippe tegencultuur te steunen en zijn culturele vorming te stimuleren.

Er woekerde al met al veel oud zeer onder de oppervlakte van hun ouder-kind relatie. Het was niet voor niets dat ook zijn zusje zo’n moeizame omgang met hun moeder had. Net als hijzelf had ze het contact jarenlang beperkt tot niet veel meer dan de onvermijdelijke verjaardagen. Maar die problematische relatie belette Stef niet om haar uiteindelijk met veel liefde te verzorgen. Hij vond niet dat hij zijn moeder haar opvoedkundige tekortkomingen kon verwijten. Ze was ook maar een product van de emotioneel ontwrichte omstandigheden waarin ze was opgegroeid. Het inzicht dat ze in haar vroegste jeugd een ernstig emotionele beschadiging had opgelopen en daar nog altijd de gevolgen van droeg, verklaarde veel voor Stef. Niet de jeugdige leeftijd van zijn moeder, zoals hij lange tijd had gedacht, maar haar eigen jeugdtrauma had ertoe geleid dat ze emotioneel niet goed opgewassen was geweest tegen de uitdagingen van het ouderschap.

Het was opmerkelijk, maar misschien niet verbazingwekkend, dat hij, in de periode dat hij zo intensief met haar samenleefde, veel overeenkomsten bespeurde tussen zichzelf en zijn moeder. Stef had zich voordien vaak een soort kloon van zijn grootvader, haar vader dus, gevoeld. Niet alleen vanwege uiterlijkheden zoals lichaamsbouw, gelaatstrekken en haarimplant, maar ook door dingen die hij had geleerd over diens levensloop: het vastlopen van een veelbelovende carrière, nerveuze spanningen die zich manifesteerden in lichamelijke ongemakken, dwarse politieke denkbeelden en eigenzinnige opvattingen waarmee hij zijn omgeving van zich vervreemdde. Maar hij herkende gaandeweg ook veel van zichzelf in zijn oude moeder. Hij was eveneens onzeker en gevoelig en daarom geneigd overmatig rekening te houden met wat anderen over hem konden denken, ook al had hij ooit een assertiviteitstraining gevolgd. Om de ongemakken van het sociale verkeer te ontlopen was hij in de loop der tijd steeds meer het gezelschap van anderen gaan vermijden. Het liefst trok hij er alleen op uit. Zelfs bij zijn dierbare, oude vrienden voelde hij zich vaak een vreemde eend in de bijt. En hij ondernam bij voorkeur solistische wandelingen buiten de gebaande paden omdat hij afkerig was van de mores en modes waar de meerderheid naar leefde. Dat laatste beweerde Stef tenminste graag, maar die eigenzinnigheid had waarschijnlijk ook veel te maken met het feit dat hij niet goed kon meekomen op diezelfde gebaande paden. Menselijke gezelschap gaf hem daarom vaak een gevoel van ongemak. De mens was diep vanbinnen een sociaal dier en voor de meesten was de nabijheid van anderen geruststellend en ontspannend, maar dat gold niet voor Stef. Het predicaat van Einzelgänger dat zijn moeder zo graag hanteerde vond hij daarom ook heel erg van toepassing op zichzelf.

Een groot verschil met zijn moeder was natuurlijk zijn neiging tot kritisch zelfonderzoek. Waar zij zonder beter weten veelal overgeleverd was aan haar impulsen, had hij de aandrang om zijn eigen gedrag te analyseren en onder woorden te brengen waarom hij geplaagd werd door allerlei ontregelende emoties. En hoewel Stef zich soms afvroeg of hij daarmee uiteindelijk zoveel beter af was, omdat zijn inzichten niet tot fundamentele verbeteringen hadden geleid, meende hij wel dat die nieuwsgierigheid zijn belevingswereld enorm verrijkt had.

Als hij uit de losse pols het OCEAN-profiel van de Grote Vijf voor zichzelf zou moeten bepalen, wilde Stef voor Openness een dikke plus noteren. Hij vond zichzelf overwegend nieuwsgierig, leergierig en aangetrokken tot het ongewone, nieuwe en creatieve, ook al was hij tegelijkertijd eigenzinnig, kritisch en soms koppig en dwars. Voor Conscientiousness gaf hij zichzelf een minnetje omdat hij vond dat hij wispelturig, spontaan, maar ook snel afgeleid en soms oppervlakkig was. En weinig doorzettingsvermogen had. Voor Extravertie zou hij een kleine plus noteren, omdat hij daar in de loop van zijn leven flink de teugels had aangehaald en hij naar zijn eigen mening steeds minder spontaan was geworden en meer in zichzelf gekeerd. Maar als hij zich ontspannen voelde, of een borrel op had, kon hij heel aanwezig en ongeremd zijn. Soms misschien zelfs op het manische af. Voor Agreeableness gaf hij zichzelf ook een plus, omdat hij zijn eigen behoeften graag tijdelijk opzij zette om het anderen naar de zin te maken. En hoewel hij soms heel direct kon zijn, vermeed Stef, net als zijn beide ouders, ook liever de confrontatie en gaf de voorkeur aan de beschaafde omgangsvormen van diplomaten boven de botte directheid van veel van zijn vrijgevochten landgenoten. Zelfbeheersing was naar zijn mening de belangrijkste hoeksteen van de beschaving. Maar hoewel zijn zelfopoffering diep kon gaan, was die zelden van lange duur. Hij vond het blijkbaar moeilijk om emotionele betrokkenheid te reguleren en een gezonde balans te bewaren tussen afstandelijkheid en intimiteit, wat hem nogal kenmerkend leek voor zijn kwaal. Tenslotte was het duidelijk dat hij zichzelf, vanwege zijn geworstel met menselijke relaties en alle problemen die daarmee samenhingen, voor Emotionele Stabiliteit ook een dikke min moest geven.

Zijn relatieperikelen dreven hem iedere keer weer in de richting van introspectie en de studie van het menselijk gedrag. De inzichten die hij opdeed bij zijn werk in het onderwijs, de beeldende kunst en het theater leverden allemaal materiaal voor het fragiele bouwwerk van zijn persoonlijke mythe dat hij als een eenzelvige zolderkamerartiest construeerde. Onder zijn vrienden en familieleden, die over het algemeen wat praktischer ingesteld waren en minder bezeten door hun eigen tekortkomingen of die van de menselijke samenleving, meende hij lange tijd te kunnen pronken met zijn hoogdravende, pseudo-intellectuele gedachten. Of een waarschuwend vingertje te kunnen heffen over de toestand in de wereld, als een onheilsprofeet of de een

of andere apocalyptische geestelijk leider. Daarin kon hij soms behoorlijk arrogant zijn, realiseerde hij zich met tegenzin. Stef verbeeldde zich soms een eenoog in het land der blinden te zijn. Maar dan was hij er wel een die zich vanwege zijn beperkte blikveld en het gebrek aan diepte in zijn visie de stad van ziende, echte intellectuelen vermeed uit angst om te struikelen over zijn beperkingen – en ontmaskerd te worden als de onzekere dilettant die hij zich vaak voelde.

Hij had van allerlei even verheven als vage onderwerpen meer verstand dan de meeste mensen waarmee hij verkeerde, maar worstelde met alledaagse praktische zaken en kon vaak maar net het hoofd boven water houden in de maalstroom van het banale leven. En hij was geneigd om de lat hoog leggen en meer van zichzelf te vragen dan hij kon waarmaken. Vandaar dat vele ambitieuze projecten onafgemaakt in de kast bleven liggen. Maar van hypotheken of pensioenen begreep hij weinig, het onderhouden van een huis of tuin was hem niet toe te vertrouwen en hij was niet erg handig met klussen of het repareren van apparaten en auto’s. En daarbij de hulp van anderen vragen probeerde hij te vermijden, omdat hij er niet van hield om mensen lastig te vallen. Stef had al gauw het gevoel dat hij zichzelf opdrong.

Als hij technisch en praktisch meer autonoom was geweest had hij misschien als solozeiler de veilige binnenwateren van de Nederlandse delta wel verlaten om in zijn eentje het ruime sop van de oceanen te bevaren. Daarentegen stortte hij zich in veilige splendid isolation gretig op boekenwijsheid over de wereldgeschiedenis, wetenschappelijke ontwikkelingen en zijn eigen beschouwelijke analyses van het menselijk gedrag.

De geest was een complex fenomeen, vol ongerijmdheden en contradicties, en misschien als instrument te gebrekkig om het grillige gedrag van de mens volledig te doorgronden. Stef vreesde dat zijn verstand, ondanks zijn waakzaamheid, nog altijd selectief omging met de feiten van zijn bestaan en daaruit een zelfbeeld destilleerde dat meer zei over zijn eigen gemoedstoestand van dat moment dan over hoe hij zich manifesteerde en de buitenwereld hem waarnam. Misschien dat zijn pogingen om zijn eigen persoonlijkheid te beschrijven inderdaad niet veel meer waren dan de constructie van een zelfbeeld, een persoonlijke mythe, die een reflectie vormde van zijn gekneusde persoonlijkheid. Hij zag zichzelf soms als een mytholoog die altijd op zoek was naar de verhalen achter de verhalen, iemand met de opdracht om de betekenissen van de sprookjes die mensen over zichzelf vertelden te ontrafelen, maar tegelijkertijd zelf de grootste spinner van verhalen, vooral over zichzelf.

En zo had hij alles bij elkaar dus een belangrijke rode draad uit het weefsel van zijn leven uitgeplozen, die liep van de voortijdige dood van zijn grootmoeder, via het zuigelingentrauma van zijn moeder, naar zijn eigen onveilige hechting als baby en opgroeien als onzeker kind, door zijn getroebleerde liefdesleven en zijn krampachtige zoektocht naar het hoe en waarom van alles. Dat had hem het spirituele, maar voor de meeste mensen ook wel heel abstracte, inzicht opgeleverd onderdeel te zijn van een kosmisch proces dat intelligent leven had voortgebracht, leven zonder duidelijke opdracht anders dan zichzelf in stand te houden en voort te bouwen op haar verworvenheden. Zijn wens, nee, zijn behoefte om de zinloosheid van zijn individuele bestaan te overstijgen en deel uit te maken van die onzekere toekomst van de mensheid had hem ertoe gedreven om zijn genen te willen doorgeven, met alle unieke mogelijkheden en gebreken die ze als een verrassingspakketje verborgen hielden. Daarom was hij donor geworden toen hij zich realiseerde dat een stabiele relatie met eigen kinderen voor hem geen realistische toekomstverwachting was. Door zijn donorschap en de geboorte van zijn biologische kid-kinderen meende hij dat die rode draad van zijn leven kon worden doorgetrokken tot in de onzekere verten van een ongewisse maar hopelijk spectaculaire toekomst… Dat was van zijn kant de reden dat zijn biologische kinderen bestonden. Was dat megalomaan? Of narcistisch? Of probeerde hij slechts onder woorden te brengen wat ieder biologisch leven onbewust dreef?

Eén gedachte over “17 | De laatste stukjes van de legpuzzel?”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *