15 | Weer op weg

Langzaam trok een grauwe sluier van somberheid over de aangename dagen op het landgoed. Hoewel de zon volop scheen leek het droompaleis zijn kleur te verliezen en naarmate de dagen optelden begon Stef zich vaker onrustig en gespannen te voelen, als een dier dat een naderende storm voelt aankomen. Dat ging gepaard met een onaangename lichamelijke sensatie, alsof zijn spieren zich meer moesten inspannen om hun normale werk te doen. Soms voelde hij een onbestemde druk op de borst, een vage angstige spanning, en had hij moeite om zich te concentreren. Dan was het alsof er watten in zijn hoofd zaten die wel zijn helderheid van geest maar niet het gesuis in zijn oren dempten. Zijn gedachten dwaalden af en terwijl hij wezenloos voor zich uit staarde kwamen er vaker beelden naar boven van de verschrikkingen die hij had gezien.

Stef probeerde de naargeestige gevoelens te onderdrukken door zichzelf eraan te herinneren hoe gelukkig hij was dat hij nog leefde en het landgoed had gevonden. Hij hield zichzelf voor dat het als toevluchtsoord in een uitgestorven wereld een ideale plek was die hem alles bood wat hij nodig had om te overleven. Nu ja, alles? Langzaam maar zeker drong het tot hem door dat het gemis aan menselijk contact hem begon op te breken. De beelden van dode lichamen en spookachtige verlaten dorpjes die hem achtervolgden in zijn dagdromen stonden niet alleen voor de zinloosheid van al dat leed en al die vernietiging. In zekere zin waren ze symbolisch voor alle mensen die hij in de voorafgaande jaren van zich vervreemd had. Stelselmatig had hij zijn vrienden op een afstand gehouden en dierbare familieleden van zich vervreemd, in een periode dat hij hun steun zo goed had kunnen gebruiken. En naarmate hij zich meer bewust werd van het spoor van verwaarloosde vriendschappen en losgelaten familiebanden dat hij had achtergelaten, voelde hij de behoefte aan menselijk contact groeien. Wat zou hij er niet voor over hebben om een smakelijke maaltijd met verse groenten, een mooi stuk wild en een uitgelezen fles wijn te delen bij een goed – of desnoods een niet zo goed – gesprek met een van zijn verloren vrienden?

Het begon Stef te dagen dat hij na de stress van de achtervolging vanaf Vézelay, de vlucht uit Cabrerets en de trektocht door het met doden bezaaide Zuiden, aan het einde van zijn krachten was gekomen. De voetreis door Bourgondië, de Auvergne en Occitanië, die hem soms voorkwam als een boosaardige surrealistische droom, had hem mentaal uitgeput. Al die tijd was hij op zijn hoede geweest, moest hij de gevaren die hem bedreigden ontlopen en had hij al zijn energie nodig gehad om op de been te blijven en verder te gaan. Nu, in de relatieve veiligheid van het landgoed, kon hij zich ontspannen, de voortdurende waakzaamheid even laten verslappen. Maar daarmee kregen de emoties die hij had onderdrukt om zich staande te houden ineens de vrijheid om zijn gemoedsrust te verstoren. De dam die in zijn geest was opgeworpen tegen het rijzende niveau van angst en ontreddering begon ten langen leste te bezwijken onder de druk. Stef voelde zich erg kwetsbaar en emotioneel en bij de geringste aanleiding kreeg hij een brok in zijn keel en tranen in zijn ogen. Meestal waren het taferelen van medemenselijke warmte die zo’n reactie veroorzaakten: een passage in een boek, een scene in een film, of gewoon een intiem moment van verstandhouding met een van de dieren die zijn enige gezelschap vormden.

Het was in die geestelijke gesteldheid misschien niet verwonderlijk dat hij zijn toevlucht zocht bij middelen die de scherpe kantjes van zijn emotionele toestand verzachtten. Het stukje hasj had hij in een paar dagen opgerookt, maar de omvangrijke wijnvoorraad in de kelder zou veel langer mee gaan en in een tempo van een fles per avond was hij aan een enthousiast onderzoek van de collectie van zijn afwezige gastheer begonnen.

Maar hoezeer hij ook zijn best deed om zijn geest in de aangename sluimer van de alcohol te hullen, er was natuurlijk geen ontsnappen aan de eenzaamheid. Stef begon zich steeds vaker af te vragen hoe de toestand in de rest van de wereld was. Waar waren de andere overlevenden van de Rode Dood? Het zag er niet naar uit dat er aan deze kant van de Pyreneeën nog veel mensen behouden waren. Daar zou hij toch wel iets van gemerkt hebben, meende hij. Een rookpluim aan de horizon of een ander teken van leven. In zijn meest pessimistische buien werd hij geplaagd door de gedachte dat hij de enige overgebleven mens op de hele planeet zou kunnen zijn. Maar dat idee was te verschrikkelijk om te bevatten voor zijn wankele geest. En het leek hem ook volstrekt onlogisch. Hij deed een poging om die angstaanjagende voorstelling onschadelijk te maken door er een nuchtere redenatie op los te laten. Er moesten op zijn minst ergens op de wereld een paar geïsoleerde uithoeken zijn die het virus niet had kunnen bereiken, gemeenschappen die niet geraakt waren door de catastrofe. Toch? Misschien in een afgelegen bergvallei in Nepal of Bhutan of op een halfvergeten eilandje zoals Pitcairn of Tristan da Cunha? Maar het bleef moeilijk voor te stellen dat het werkelijk zo erg zou zijn. Het gebrek aan informatie was gekmakend. Hij werd er onzeker van en steeds vaker gingen zijn gedachten naar de bergen in het zuiden en de wereld die daarachter lag. Zouden er in Spanje nog mensen zijn die de ramp, net als hij, hadden overleefd?

En dus begon hij te fantaseren over mogelijkheden om verder te trekken. Spanje was tenslotte altijd al de uiteindelijke bestemming van zijn reis geweest. Hij kon zichzelf zo overgeven aan de geruststellende illusie dat er niets aan de hand was en dat hij zijn tocht gewoon volgens het oorspronkelijke plan vervolgde.

De maand augustus schoot al flink op en Stef realiseerde zich dat met het verstrijken van de zomer de bergpassen moeilijker begaanbaar zouden worden. Op die hoogte zouden regen en sneeuw lastige obstakels worden, vooral als je te voet was. Er was weliswaar nog voldoende tijd om zich goed voor te bereiden op zo’n tocht door de Pyreneeën, maar hij kon niet veel bagage meenemen. Dat vereiste dus een weloverwogen planning. Hij merkte dat het nadenken over reisplannen zijn geest op een prettige manier verzette en de sombere gedachten tijdelijk verdreef. Dat vatte hij op als een aanmoediging en Stef begon kaarten te bestuderen om de verschillende routes te vergelijken. Het maken van plannen voor de toekomst gaf hem het aangename gevoel dat hij de regie over zijn eigen leven weer enigszins in handen nam.

De weg naar het zuiden via Lannemezan was hem al opgevallen toen hij de landkaart bekeek nadat hij de bergen voor het eerst had opgemerkt aan de horizon. Het was de laatste grote plaats vòòr de Pyreneeën, een knooppunt van verkeerswegen waar alle routes uit de grote zuidelijke vlakte leken samen te komen. De weg naar de grens liep vanaf het stadje ruim twintig kilometer pal zuid de bergen in, waarna de weg met een slinger naar het westen nog eens over ongeveer dezelfde afstand omhoog kroop naar de tunnel van Bielsa, de grensovergang. Dat wegenpatroon volgde de geologie van het landschap die gevormd werd door de riviertjes die over het plateau aan de voet van de bergen noordwaarts uitwaaierden door ondiepe vruchtbare valleien. Tot Lannemezan was het een kilometer of zestig gaans.

Stef overwoog om de reis met de Gator te maken, maar die kon met een beperkt bereik van slechts dertig kilometer natuurlijk nooit tot de grens komen. Hij zag ook geen mogelijkheid om het wagentje onderweg op te laden. Misschien kon hij het kleine aggregaat dat in de schuur stond meenemen? Maar Stef had eerlijk gezegd geen idee of hij die stroomopwekker zou kunnen gebruiken voor het opladen van de accu’s. Hij zou dan in ieder geval een flinke voorraad brandstof moeten vervoeren en het ding waarschijnlijk nachtenlang laten draaien voordat de batterijen weer gevuld waren. In dat geval kon hij net zo goed een gewone auto op diesel of benzine proberen te vinden en daarmee op weg gaan. Dat was misschien niet eens zo’n slecht idee, hoewel hij dan wel op zoek moest gaan naar een geschikte auto met een gevulde tank en bijbehorende sleutels. En hopen dat de wegen niet geblokkeerd waren door omgevallen bomen, masten of autowrakken. Of erger.

De gedachte kwam in hem op om de twee paarden te gebruiken. Maar hij was beslist geen ruiter en de viervoeters leken hem niet getraind om de taak van lastdier op zich te nemen. Het waren toch meer luxe rijpaarden, als het al geen chique renpaarden waren voor de draverij. Bovendien was hij als kind in het Shetland Ponypark ooit eens door zo’n klein paardje afgeworpen tijdens een rijles en na die beschamende ervaring had hij zich nooit meer geroepen gevoeld om in de stijgbeugels te klimmen. Nee, hij besloot dat hij de paarden maar het beste kon achterlaten met alle hekken open, in de hoop dat de dieren het zouden redden met het voedsel dat op het land groeide.

Uiteindelijk gaf hij er de voorkeur aan om maar te zien hoe ver de Gator zou komen en daarna te zoeken naar een achtergelaten auto waarmee hij zijn reis zou kunnen voortzetten. Met haar actieradius kon het wagentje hem tot de plaats Boulogne-sur-Gesse brengen voordat hij moest omzien naar ander vervoer. Dat was halverwege de afstand tot Lannemezan. Het moest toch wel lukken om daar in de omgeving een geschikte auto te vinden, leek hem. Om zich zowel mentaal als praktisch voor te bereiden begon hij een lijstje te maken en spullen te verzamelen die hij wilde meenemen op de laatste etappe van zijn reis naar de Spaanse grens.

In die periode merkte Stef op dat zijn moeder regelmatig opdook in zijn gedachten. Of meer precies, beelden uit de periode dat hij voor haar zorgde na het overlijden van zijn vader kwamen op in zijn hoofd. Hij schreef dat toe aan het gevoel van isolement en eenzaamheid dat hij toen na verloop van tijd ook ervaren had, net als nu in zijn kasteel van zelfgenoegzaamheid in een mensloze wereld. Nadat hij zich een tweetal jaren helemaal op de verzorging van zijn moeder had gericht kreeg hij een flinke zenuwinzinking. Hij had zijn hele leven op pauze gezet om haar bij te staan en het zo voor haar mogelijk te maken om thuis te blijven wonen. Zijn tijdelijke baantje in de bouw had hij per direct opgezegd en hij was fulltime bij haar ingetrokken om voor haar te zorgen. Maar net als in al zijn liefdesrelaties vroeger werd Stef na verloop van tijd meegesleept door de emotionele wisselvalligheden van intieme menselijke betrekkingen. De aandacht voor zijn moeder slurpte al zijn energie op. En zoals meestal bij relaties die hem in beslag namen, verloor hij daarbij het contact met andere mensen en raakten de activiteiten die zijn leven vorm gaven uit het oog. Hij was blijkbaar slecht in staat om zijn aandacht te verdelen tussen meerdere personen of bezigheden. Wat misschien goed was voor zijn toewijding aan betreffende persoon of occupatie, maar minder bevorderlijk voor zijn sociale leven.

Het verblijf in zijn geboortedorp, en de waardering die Stef daar kreeg voor zijn mantelzorg, gaven hem in eerste instantie een enorme morele oppepper. Het was een onwerkelijke nostalgische ervaring om dag in dag uit een paar meter verwijderd te zijn van de plek waar hij geboren was, op dezelfde grond te lopen waar hij zijn eerste stappen gezet had en te verblijven op het erf waar hij niet alleen zijn eerste levensjaren doorbracht, maar ook in zijn kindertijd bij zijn dierbare grootvader logeerde gedurende een paar korte buitenlandse vakanties van zijn ouders. Die had drie van de vier de woningen van het kleine buurtje eigenhandig gebouwd. In de achtertuin lag niet alleen de steen van het geruimde graf van zijn opa als decoratief eerbetoon, maar was ook na de geboorte van Stef zijn eigen placenta ergens begraven. Aan de overkant van de sloot achter de tuin lag het dijkje waar jonge stellen elkaar vroeger opzochten en waarvan Stef lange tijd meende dat hij er zelf misschien verwekt was. Het was in veel opzichten een met krachtige sentimenten omgeven terugkeer naar zijn wortels.

Klein als het dorp tussen de kronkelige riviertjes was, je had er nog altijd de opdeling in verschillende buurten met namen waarin de geschiedenis van de nietige Rooms-Katholieke enclave weerklonk. Het oorspronkelijke Zwarte Dorp was ontstaan rond een oude schuilkerk die bijna buiten het bereik van de arm der wet verscholen lag bij een smal houten bruggetje in een oudhollands landschap van moerassen, kreken en plassen. Zonder boot was het gehucht eeuwenlang nauwelijks te bereiken geweest. Vanaf de kerk liepen in uiteenlopende richtingen het Brugse Pad, de Drechtdijk en de Boterdijk, waar Stef geboren was. De Hondenbuurt lag verderop langs de Boterdijk en de Vuurlijn werd rond het jaar 1900 aangelegd als onderdeel van de Stelling van Amsterdam. Het Zwarte Water was een volgelopen veengat dat overbleef na de turfwinning in de achttiende en negentiende eeuw en waar ’s nachts nog wel eens een illegale palingvisser heen roeide. De Vrouwenakker en Blokland lagen wat verder weg in het platte landschap en van recentere datum waren de wijkjes de Kuil en de Oker.

Stef vond het niet verwonderlijk dat vanwege de geschiedenis van religieuze achterstelling en sociaal isolement veel dorpsbewoners nogal eigenzinnig en dwars waren, en vooral wantrouwend jegens autoriteit en gezag. Er waren veel kleine zelfstandigen, eenmansbedrijfjes en onafhankelijke kwekers actief in het dorp. De onderlinge saamhorigheid was daarentegen groot, zoals bleek uit het grote aantal verenigingen en clubjes dat verantwoordelijk was voor een overstelpende hoeveelheid aan sociale en culturele initiatieven, van sportclubs en muziek- en toneelverenigingen tot de jaarlijkse kermisoptocht, verscheidene fiets- en kroegentochten, festivals en de inzamelingsactie voor een veiling voor goede doelen, waarvan de opbrengst verdeeld werd onder de lokale clubjes en verenigingen zelf. Die hechte sociale verbondenheid was ook de basis voor een goed functionerend vangnet van thuiszorg en burenhulp waarop Stef kon steunen bij de zorg voor zijn moeder toen hij het alleen niet meer aankon.

Maar die dorpse gemeenschapszin kende natuurlijk een keerzijde van sociale controle en conformisme waar Stef slecht tegen bestand was. Hij was te veel een kind van de anonieme stedelijke levensstijl geworden. Door de afwijkende religieuze overtuiging van zijn vader en de vroege verhuizing uit het dorp was Stef als kind nooit volledig deelgenoot geworden van het rijke dorpsleven van kerk, sportclub en vereniging. Ondanks de centrale plaats die zijn grootvader had ingenomen in zijn kinderwereld, was de herinnering aan de voormalige politieagent, brandstoffenhandelaar, metselaar en speeltuinbeheerder beperkt tot enkele hoogbejaarden en een pagina op de website die de lokale geschiedenis documenteerde. Voor de meeste dorpsgenoten was Stef dus een vreemdeling, hoewel zijn relatie met de gemeenschap via enkele van zijn familieleden in sommige kringen wel bekend raakte. Zijn vader ging, toen hij nog leefde, dagelijks te voet naar het dorpscentrum voor de boodschappen en maakte onderweg met iedereen die hij tegenkwam wel een gemoedelijk praatje. Door veel oudere inwoners die langs de route woonden en de meiden in de winkels werd Stef zodoende begroet als een oude kennis. Een enkeling kende hem zelfs nog van vroeger omdat ze samen op de kleuterschool hadden gezeten.

Maar ondanks al die vertrouwdheid en genegenheid was de mentale afstand groot. Stef was opgegroeid in een minder sociaal vervlochten omgeving, had sowieso een meer afstandelijke kijk op de wereld dan de meeste mensen waarmee hij in aanraking kwam en hij gaf de voorkeur aan het gezelschap van boeken boven menselijke contacten. Bovendien was hij van nature geneigd tot afzondering en introspectie. De kloof die hem scheidde van zijn sociaal betrokken en goedbedoelende verwanten en buren werd dieper naarmate de tijd verstreek en Stef meer behoefte kreeg aan de vertrouwde aspecten van zijn vrijgezellenbestaan die hij moest missen: afzondering, emotionele rust, overgave aan zijn eigen gedachten, de stilte van contemplatieve wandelingen in de natuur, incidentele bijeenkomsten met oude vrienden, af en toe een uitje naar een museum of concert, pingelen op zijn gitaar, lezen en nadenken over het leven. Je zou kunnen zeggen dat hij dat allemaal had ingewisseld voor de wederkerige aandacht, liefde en dankbaarheid van en voor zijn moeder. En dat bleek soms een moeizame ruil.

In het eerste jaar was hij nog bevlogen bezig geweest met de vervaardiging, promotie en verspreiding van het boek dat hij maakte op basis van zijn vader’s oorlogsonderzoek en jeugdherinneringen. De officiële presentatie met de signeersessie die Stef samen met zijn moeder hield vormde een hoogtepunt in dat eerste moeilijke jaar. Daarna maakte hij een tijd lang bijna wekelijks een genoeglijk autoritje met zijn moeder om de bestelde boeken te bezorgen bij boekhandels en particulieren. Ze toonde zich, met haar dementerende geest, telkens weer opnieuw verbaasd en aangenaam verrast dat men nog steeds belangstelling had voor dat boek, in zekere zin een weerslag van het levenswerk van haar man. En de toertochtjes waren natuurlijk een prettige en veilige afleiding van de dagelijkse sleur. Zijn moeder kwam verder nooit van haar erf af, omdat ze zich schaamde voor haar geestelijke en lichamelijke aftakeling. Ze wilde niet betrapt worden op een paniekaanval doordat ze niet meer wist waar ze was of hoe ze thuis moest komen. Dat was haar blijkbaar een paar keer overkomen voordat Stef zich over haar ontfermde en ook haar eigen vader had op het einde van zijn leven weleens door het dorp lopen dwalen omdat hij de weg kwijt was.

Maar na een jaar werden die uitstapjes om boeken te bezorgen minder frequent om uiteindelijk bijna helemaal te stoppen en begon het dwingende levensritme dat gedomineerd werd door de gewoontes, behoeftes en beperkingen van zijn moeder zijn tol te eisen. Haar vaste schema liep ongemakkelijk uit de maat van de onregelmatige cadans van maaltijden en rusttijden, van wandelingen en fietstochtjes, die hij zichzelf als ongebonden eenling had eigen gemaakt. Hij was gewend om zijn leven te leiden volgens de getijden van zijn eigen wisselvallige stemmingen, niet beperkt door de noden, wensen en behoeften van anderen. Daarbij kwam dat de zorg voor een dementerende bejaarde in veel opzichten te vergelijken viel met de zorg voor een klein kind. Het grote verschil was natuurlijk dat je bij een kind de beloning kreeg om getuige te kunnen zijn van ontwik- keling en vooruitgang, terwijl je bij een bejaarde alleen achteruitgang had om naar uit te kijken. Dat kon de- primerend zijn. Stef had al met al het gevoel dat hij doorlopend tegen de stroom in moest roeien. Met de verantwoordelijkheid voor het welzijn van zijn moeder lukte het hem niet om op zijn eigen gaatjes te lopen. En dat begon te vreten aan zijn gevoelige mentale gesteldheid.

Gelukkig was er geld om hulp in te huren, maar die steun kwam pas toen het al veel te laat was en hij emotioneel volledig onderuit gegaan was. Het inschakelen van extra huishoudelijke hulp liep vertraging op door de onverklaarbare pijn die zijn moeder in het tweede jaar teisterde. Omdat de arts meende dat die veroorzaakt werd door haar versleten heupen en ze te fragiel was om de operatie voor een nieuwe heup te ondergaan, kreeg ze daarvoor stevige hoeveelheden pijnstillende Oxycodon voorgeschreven. Maar dat hielp niet veel. Tests in het ziekenhuis leverden bloedwaarden op die suggereerden dat ze tumoren zou kunnen hebben en Stef hield daarom rekening met een naderend einde. Omdat hij zijn moeder in die toestand niet nodeloos wilde plagen met allerlei onbekenden die haar kwamen verzorgen schoof hij het inhuren van thuiszorg maar voor zich uit. Uiteindelijk bleek dat sombere scenario gelukkig loos alarm. Na verder onderzoek werd vastgesteld dat de pijn veroorzaakt werd door een verzakte ruggenwervel als gevolg van botontkalking. Het omvangrijke pakket van medicijnen tegen diabetes, artrose en dementia werd zodoende aangevuld met nog een paar pillen om de osteoporose te remmen. Het rooster voor haar pillen, zalfjes en drankjes was het stramien waarop haar dagindeling werd vormgegeven, samen met het dagritme van haar twee katten waarvan er eentje ook hoogbejaard was en zijn eigen bewerkelijke medicijnen had. Maar voor Stef werd dat dagelijkse patroon het scenario van zijn eigen Groundhog Day, de film waarin de hoofdrolspeler gevangen zat in dezelfde dag die hij keer op keer opnieuw beleefde, want op dezelfde momenten kwamen steevast dezelfde voorspelbare dialogen tussen hem en zijn moeder terug.

Door haar geestelijke aftakeling had ze in de laatste jaren met zijn vader flink wat lichaamsgewicht verloren omdat ze in die periode slecht kookte en weinig at. Wat natuurlijk haar lichamelijk conditie ook geen goed deed. Na twee jaar had Stef haar weer redelijk op gewicht en afgezien van haar slechte geheugen en beperkte mobiliteit ging het naar omstandigheden heel goed met haar. Maar zelf raakte hij geestelijk uitgeput. De wittebroodsweken waren voorbij, zoals hij het zei. Stef had alleen nog maar energie voor de meest noodzakelijke huishoudelijke taken, zoals boodschappen doen, maaltijden maken, medicijnen aanreiken en de dagelijkse verzorging van zijn moeder bij het opstaan en naar bed gaan. Verder wilde hij alleen maar slapen en met rust gelaten worden. Hij merkte dat hij soms weinig geduld had met zijn trage en vergeetachtige moeder en snel geïrriteerd raakte. Zowel de goedbedoelde pogingen van zijn moeder om haar steentje bij te dragen in de huishouding, als de welgemeende bemoeienis van buren en familie kostten hem vaak meer energie dan dat ze hem bespaarde. Stef had zo zijn eigen manier uitgevonden om de dingen te doen, op een wijze die voor hem het meest efficiënt was. De bijdragen van anderen verstoorden dat alleen maar. Bovendien kostte iedere menselijke omgang hem nu eenmaal moeite. En naarmate de spanning toenam zonderde hij zich steeds meer af. Die derde zomer lag hij iedere middag te slapen onder een parasol aan de waterkant achter het huis, zonder werkelijk te herstellen van zijn geestelijke uitputting. Door zijn grenzen voor zelfbehoud te trekken begon hij familie, vrienden en kennissen van zijn moeder op een afstand te houden. En zijn lichamelijke conditie te verwaarlozen.

Het was Stef toen wel duidelijk dat hij het niet meer alleen aankon. En dat hij meer tijd voor zichzelf moest organiseren. Maar vanwege de zomer duurde het weer een aantal maanden voordat hij betrouwbare nachthulp kon regelen. Tegen die tijd stonden de meters van zijn welbevinden al ver in het rood. Op een middag in het najaar viel hij uitgeput en huilend op zijn bed, jammerend dat hij zijn eigen leven terug wilde. Om helemaal te herstellen zou hij een paar maanden of een half jaar weg moeten, meende hij, maar dat behoorde nu eenmaal niet tot de praktische mogelijkheden. Met de paar nachten per week die hij uiteindelijk, na ruim tweeëneenhalf jaar, naar zijn eigen huis kon was hij net in staat om het hoofd boven water te houden, maar hij had nooit het gevoel de veilige oever te bereiken waar hij kon bijkomen van zijn emotionele schipbreuk. Zijn bloeddruk was structureel veel te hoog en hij begon te worstelen met allerlei vage lichamelijke klachten die in de schaduw van zijn neerslachtigheid in zijn hoofd allerlei levensbedreigende vormen aannamen en zodoende de druk nog verder opvoerden.

Het leven was natuurlijk niet alleen maar kommer en kwel. Stef kreeg nog steeds veel voldoening van het intensieve contact met zijn moeder en had genoeg fijne en ontroerende momenten met haar. Maar hij had het moeilijk met het besef dat hij er allèèn voor stond, ook al was dat misschien grotendeels een gevolg van zijn eigenzinnigheid. De combinatie van de omstandigheden en zijn persoonlijkheid was de oorzaak van zijn eenzaamheid en isolement. Dat kon hij anderen niet kwalijk nemen, ook al reageerde hij een hoop ongenoegen wel af op zijn onfortuinlijke en mentaal niet zo weerbare zusje, die weinig betrokkenheid toonde bij de opvang van hun moeder en geen enkele praktische bijdrage van betekenis kon leveren. Pas nadat hij zich ruim drieëneenhalf jaar volledig om haar bekommerd had durfde hij het aan om de dagelijkse zorg uit handen te geven en haar ’s nachts alleen te laten. Hij keerde terug naar zijn eigen flatje om te herstellen van een verlammende burn-out en met de uitdaging om zijn leven opnieuw in te richten in de schaduw van een dreigende depressie.

Met de eenzaamheid kwam ook het schuldgevoel over het verwaarlozen van zijn oude vriendschappen. Hij was geen mens van gezamenlijke activiteiten en gedeelde hobby’s, dus vriendschappen waren voor hem sinds zijn tienerjaren op een enkele uitzondering na nogal afstandelijk, ook al waren ze wel degelijk heel belangrijk voor hem. Het was misschien beter om ze te kwalificeren als structureel afstandelijk en incidenteel intens. Hij zag zijn oude vrienden en vriendinnen niet vaak, maar als hij ze sprak dan gooide hij meestal zijn hele mentale sores over ze heen. Zijn waardering voor hun trouw en medeleven probeerde hij op zijn eigen onhandige manier uit te drukken door ze bijvoorbeeld persoonlijke geschenkjes van eigen makelij te geven. Zo had hij ze rond het jaar 2000 getrakteerd op zijn boekje, getiteld Spiegelingen in een landschap, met een vakantieverslag waarin hij ze lastigviel met ontboezemingen over zijn innerlijke beslommeringen. Het was een onbeholpen compensatie voor het gebrek aan normaal regelmatig contact. In de jaren rond het overlijden van zijn vader schilderde hij een serie dubbelportretten voor enkele van zijn oude vrienden die al decennia met elkaar gehuwd waren. Dat mensen zo lang bij elkaar bleven vond hij eigenlijk zo’n bewonderenswaardig fenomeen, dat daar volgens hem wel een monumentje voor opgericht mocht worden. Stef genoot er van om zijn penselen tevoorschijn te halen en bezig te zijn met het schilderwerk, maar achteraf had hij wel een ongemakkelijk gevoel over de kunstwerkjes die hij als verjaardagsgeschenk had gegeven. Hij vond portretten over het algemeen de meest interessante schilderijen om naar te kijken, maar bracht er in de praktijk niet zo veel van terecht wanneer hij ze zelf maakte. De gelijkenissen waren twijfelachtig, maar vooral schilderkunstig vond hij deze dubbelportretten bij nadere beschouwing nogal schraal. Het eindresultaat voldeed in dat opzicht niet echt aan zijn verwachtingen. Eigenlijk was het niet veel meer dan een voortbrengsel van goedbedoeld amateurisme die hij zijn vrienden opdrong. Maar het gevoel van respect voor mensen die door dik en dun bij elkaar bleven was wel oprecht.

In de algehele malaise van de zorg voor zijn moeder en het verblijf in zijn geboortedorp creëerde hij een laatste klein domein dat zich buiten de allesbepalende vereisten van zijn omgeving bevond. Waar hij zich kon terugtrekken zonder doorlopend rekening te hoeven houden met anderen. Dat was het autobiografische verslag van zijn denkwereld waaraan hij sinds een aantal jaren schreef. Die semi-literair bedoelde poging tot een samenhangende beschrijving van zijn leven en denken was aanvankelijk bedoeld om zijn biologische kinderen kennis te laten maken met hun natuurlijke vader. En daarmee was het voor Stef zelf een uitdaging om orde aan te brengen in de gedurende zijn leven bij elkaar gesprokkelde verzameling van ad hoc filosofietjes en inzichten waaraan hij zich vastklampte op de woelige baren van het leven. Maar gaandeweg kwam daar een motief bij, namelijk de behoefte om zichzelf en de slordige wijze waarop hij zijn vriendschapsbanden onderhield te verklaren voor zijn oude vrienden en vriendinnen. Door op te schrijven wat hij nooit goed onder woorden had kunnen brengen. In die zin dreigde het boek dat hij wilde maken het ultieme sluitstuk te worden van een reeks krampachtige pogingen om zichzelf te verontschuldigen voor zijn gedrag.

Of was het meer en opdringerige kreet om aandacht? Helemaal in overeenstemming met zijn karakter had Stef allerhande twijfels en onzekerheden over zijn schrijfproject, zeker naarmate de voltooiing ervan naderde. Dat was niet alleen omdat het beeld dat eruit naar voren kwam voor hemzelf soms nogal confronterend was, maar vooral omdat hij zich begon af te vagen welke invloed die weinig positieve beschrijving op zijn nageslacht zou hebben. Mocht je kwetsbare jongvolwassenen die op zoek waren naar hun wortels wel lastigvallen met een dwaaltocht door het duistere doolhof in het hoofd van een onaangepaste misantroop? Of was dat een overdreven negatieve voorstelling van zichzelf? Misschien liet hij zich op dat moment wel teveel meeslepen door zijn sombere stemming. Stef was er altijd een voorstander van geweest om onwelgevallige waarheden niet te verzwijgen. Dat gold zowel voor zichzelf als voor anderen. Maar er was daarbij natuurlijk wel een groot verschil tussen een botte directe confrontatie en een voorzichtige en goedbedoelde voorspiegeling van een ongemakkelijke waarheid. C’est le ton qui fait la musique. Zelf was hij niet bevreesd om in de diepe afgronden van zijn ziel te kijken, maar hij besefte dat niet iedereen daartoe in staat was of daar het voordeel van zag. Toch bleef hij ervan overtuigd dat zelfkennis een belangrijke voorwaarde was voor persoonlijke groei, ook al zou hij zelf de eerste zijn om toe te geven dat zijn psychologische archeologie obsessieve trekjes had aangenomen. Uiteindelijk was het ieders eigen verantwoordelijkheid om te bepalen wat hij deed met de kennis die hij of zij verwierf, of de informatie die werd aangereikt. Ongetwijfeld bevatte zijn autobiografie een hoop dwaze gedachtenkronkels, maar dat wilde nog niet zeggen dat ze allemaal zonder waarde of waarheid waren. En als zijn schrijfwerk op zijn minst aanzette tot kritisch nadenken over zijn beweringen met betrekking tot het leven en de wereld, dan kon hij daar tevreden over zijn en waren zijn inspanningen niet voor niets geweest. Als de beschrijving van zijn mankementen de jonge lezer maar geen excuus bood om zich zonder verzet neer te leggen bij zijn of haar eigen tekortkomingen in de fatalistische veronderstelling dat er toch niets aan te doen viel. Hij wilde niet dat dàt de les was van zijn eigen levensbeschrijving.

Misschien dat zijn opvattingen, die soms somber en pessimistisch waren, maar vaak ook buitensporig, fantasierijk en idealistisch, tijdens verschillende fasen in het leven, bij uiteenlopende vragen, een nuttige stimulans, uitdaging of inzicht konden verschaffen. Stef hoopte in ieder geval dat de soms langdradige uiteenzettingen die hij had neergepend meer konden zijn dan de vergezochte rationalisaties, krampachtige verkla- ringen en aanmatigende, ijdele uitingen van een verstokte dilettant. Als het de keuze was tussen helemaal niets doen voor zijn kinderen of ze de mogelijkheid geven om kennis te nemen van de uithoeken van zijn denkwereld, inclusief alle misvattingen en pretenties, dan koos hij toch voor het laatste. Al was het alleen maar om ze iets te geven om zich tegen af te zetten.

Met het gepieker over zijn beweegredenen begon hij ineens weer heel onzeker te worden. Stef merkte dat hij in de greep dreigde te raken van een neerwaartse spiraal van gedachten over zichzelf en besloot dat het tijd werd om in beweging te komen.

De volgende dagen maakte hij serieus werk van de voorbereidingen voor zijn vertrek en op een bewolkte ochtend was hij zover. Er zat regen in de lucht en laaghangende grijze wolken belemmerden het zicht op de horizon. De bergen in het zuiden lagen verscholen in de grauwe mist. Het waren geen uitnodigende omstan- digheden om op pad te gaan, maar de plannen waren gemaakt, de voorbereidingen waren getroffen en de geest was ingesteld op vertrek. En het weer was zoals altijd onvoorspelbaar en onbeheersbaar, dus gaf Stef zich over aan het vanzelfsprekende verloop van de reeks gebeurtenissen die was begonnen bij het besef van zijn eenzaamheid en het verlangen om te weten hoe de rest van de wereld er aan toe was. Grote plannen werden altijd geboren uit kleine gedachten. Hij haalde het laatste versgebakken brood uit de bakmachine, pakte zijn persoonlijke spullen in en laadde alles met de verzamelde voedselvoorraad in de volledig met stroom opgeladen Gator. Nadat hij gecontroleerd had of alle luiken van het kasteel goed dicht zaten deed hij nog een rondje langs de beesten. De paarden en kippen kregen hun laatste portie voer van hem en Stef sneed gaten in de verschillende zakken met graan en krachtvoer zodat de dieren erbij konden na zijn vertrek. Mister Nash liet zich niet zien. De kat liep waarschijnlijk zijn dagelijkse inspectieronde over het landgoed en Stef vertrouwde erop dat het dier zich wel zou redden. Hij liet een schaaltje kattenvoer achter naast de keukendeur en scheurde een grote zak droge brokjes open zodat hij zichzelf zou kunnen bedienen. Hopelijk was het dier zo verstandig om niet de hele zak in een keer op te peuzelen. Stef was weliswaar gehecht geraakt aan het soms wat opdringerige gezelschap van de zwart-witte kat, maar hij meende dat hij hem toch echt niet kon meenemen op zijn reis. Katten waren honkvaste dieren die bij voorkeur op hun eigen territorium bleven rondjagen. Roquet was daarentegen al in de achterbak van de Gator gesprongen en stond kwispelend te wachten op de dingen die komen gingen.

“Ben je er klaar voor, ouwe jongen? We komen hier voorlopig niet meer terug, weet je.”

Opgetogen blafte de hond, alsof hij hem wilde aansporen om op te schieten. Met de gemengde gevoelens van verdrietig afscheid en hoopvolle verwachting, alsof hij tijdens een trektocht na een aangenaam verblijf een prettige camping verliet zonder te weten hoe de volgende plek hem zou bevallen, startte Stef de kleine terreinwagen en stuurde hem naar de oprit van het landgoed. Voor een laatste maal keek hij achterom naar het château met haar tweelingtorens, idyllisch gelegen tussen de majestueuze ceders, bedankte in stilte de voorzienigheid die hem hierheen had geleid en reed toen de landweg af. Beneden gekomen sloeg hij rechtsaf, richting het dorp en de route naar het zuiden.