13 | Een schittering aan de horizon

De nieuwe dag was al even stralend als de vorige. Stef opende de luiken van zijn slaapkamer op de eerste verdieping en keek uit over de landerijen beneden het terras. De twee paarden stonden op een droge akker niet ver van het beekje een beetje te dromen. Hun lange staarten wiegden loom heen en weer in de koele ochtendbries. Zijn blik ging naar beneden en in de schaduw van het muurtje zag hij de kat sluipen in de richting van een bosje aan de rand van het achterplaatsje. Op het tafeltje naast zijn ligstoel stond de lege wijnfles die hij er de vorige avond had achtergelaten en onder de vuurkorf lagen geblakerde stukken hout in een hoopje grijze as. Het tafereel onder hem vormde een melancholisch stilleven, een toonbeeld van de vergankelijkheid van hedonistisch genot. Stef was snel gehecht geraakt aan de comfortabele open plaats aan de zuidkant van het huis met het strategische uitzicht over de wijde omgeving.

Zijn ogen gingen nu naar de blauwe lucht, half in de verwachting dat hij een zwerm gieren zou zien rondcirkelen. Maar het was blijkbaar nog te vroeg. Het land was nog niet voldoende opgewarmd om de thermiek te veroorzaken die de dieren met hun grote vleugels zou kunnen dragen. Toen werd zijn blik getrokken naar een vreemde schittering aan de horizon in het zuidwesten. Daar had hij de afgelopen dagen steeds een dicht wolkendek gezien dat maar niet leek te wijken. Het was een merkwaardig meteorologisch fenomeen waar hij verder geen aandacht aan had geschonken. Nu had de grillige donkerblauwe band zijn volle belangstelling en hij tuurde in de verte. Verbeeldde hij het zich of begon hij nu een rafelige rand te onderscheiden? Waar was zijn verrekijker?

Opgewonden over dit kleine raadsel op de vroege ochtend liep hij snel naar beneden, waar zijn kijker op de keukentafel lag. Roquet huppelde achter hem aan, klaarblijkelijk in de verwachting dat ze naar buiten zouden gaan om een wandeling te maken. Stef liet de hond door de achterdeur uit, maar ging zelf de trap weer op, terug naar zijn slaapkamer. Toen hij de lenzen scherp stelde op de horizon en tot hem doordrong wat hij zag stokte zijn adem even. De schittering die zijn aandacht had getrokken werd veroorzaakt door een besneeuwde bergtop waar het zonlicht op viel. Dat kon maar een ding betekenen, realiseerde hij zich. De Pyreneeën! De bergketen die een groot deel van zijn reis als een onzichtbaar baken achter de randen van de Aarde verborgen had gelegen was deze ochtend plotseling opgedoken uit de mistbank die permanent tegen haar toppen had gehangen. Stef voelde een mengeling van tegenstrijdige emoties opkomen. Enerzijds de vreugde over het feit dat zijn reis al zo ver gevorderd was, anderzijds het besef dat hij voor de lastige keuze kwam te staan om zijn droompaleis binnenkort al of niet te verlaten.

Hij begon zich af te vragen hoe groot de afstand tot de bergen was. Met zijn landkaart in de hand schatte hij dat het ruwweg nog zo’n honderd kilometer moest zijn. Vijf dagmarsen. In een kleine week kon hij lopend de grens bereiken. Hij zag dat alle wegen naar het zuidwesten op de kaart samenkwamen bij het stadje Lannemezan, vanwaar de weg naar Spanje pal zuid de bergen in liep. En dan? Stef vroeg zich af wat hem wachtte aan de andere kant van die besneeuwde pieken. Het leek hem onvermijdelijk dat het virus de grens overgestoken was en ook daar veel slachtoffers had gemaakt. Maar zou de Rode Dood in Spanje dezelfde verwoestende effecten hebben gehad? Hij herinnerde zich dat er veel geïsoleerde kleine dorpjes waren op het Iberische platteland. Het was dus niet ondenkbaar dat de ziekte niet alle afgelegen gehuchten had bereikt. Maar dat zou in mindere mate gelden voor de kustgebieden, waar hij naartoe wilde. Die waren dichter bevolkt. Het werd zo langzamerhand tijd om een plan te bedenken, realiseerde hij zich, om een route voor te bereiden. En dan was er de achterliggende vraag of het überhaupt zin had om verder te trekken, terwijl hij nu zo’n fantastisch onderkomen had gevonden. Moest hij niet op zoek naar andere overlevenden? Stef besloot zichzelf de tijd te geven om daar eens rustig over na te denken. Hij had tenslotte geen haast, hoewel hij al vermoedde dat hij vroeg of laat toch zou toegeven aan zijn nieuwsgierigheid en de roep om te onderzoeken hoe de situatie aan de andere kant van de bergen was.

En dus liep hij na zijn ontbijt weer met Roquet in de richting van het dorp, genietend van het goede weer, de stilte en mijmerend over allerhande toekomstscenario’s – voor zichzelf, zijn reis, maar ook met betrekking tot de mensheid in het algemeen. Van zijn eigen nabije toekomst tot het verre verschiet voor Homo sapiens.

Door de rust van de voorafgaande dagen leken zijn knieën zich te herstellen, want hij had al een tijdje geen pijnlijke steken meer gevoeld. Stef besloot daarom een omweg te maken en het nabijgelegen plaatsje verder te verkennen. Vanaf de hoofdweg liep hij de zijstraat tegenover de dierenkliniek in. Dat voerde hem naar de achterkant van het dorp, waar hij borden zag die hem naar de grote recreatieplas stuurden die hij op de kaart gezien had. Hij vond hem net voorbij het gemeentelijke sportpark aan de zuidkant, naast een lage heuvel waarop een sober allegaartje van vakantiehuisjes gebouwd was. Bij een leeg strandje met één grote, schaduwgevende boom stond een klein paviljoen. Ernaast lag een stapeltje kano’s onder een verbleekt dekzeiltje. Op de rimpelloze plas dobberde een stelletje eenden en Roquet holde door het ondiepe water in een speelse poging ze te op te jagen. De vogels vlogen luid kwakend weg om honderd meter verderop weer neer te plonzen. Onrustig maakten ze uitdijende cirkels op de groene vijver. Stef liep een rondje om het meer en gooide steentjes en takken in het water om de hond te vermaken. Hij trachtte zich een voorstelling te maken van een route door de bergen, maar miste het houvast van een gedetailleerde landkaart. Misschien dat er in een van de winkels een betere plattegrond van de bergen te vinden was?

Na een bezoek aan de Spar en een korte stop bij de moestuin liep hij met verse groenten, een voorraadje honden- en kattenvoer, een paar pakken frisdrank, kaasjes en nog enkele kleine zaken terug naar het kasteel. Daar maakte hij voor de lunch nog een rondje langs de dieren. De paarden stonden tevreden te wachten op hun portie graan, de kippen kregen ook enkele handjes strooivoer en Stef raapte een paar verse eitjes. Na de lunch zette hij zich neer om het laatste hoofdstuk van het boek van Harari te lezen.

Daarin blikte de schrijver vooruit, naar de toekomst. De toepasselijke titel van het afsluitende hoofdstuk was The End Of Homo Sapiens, want de schrijver stelde vast dat de mens in de eenentwintigste eeuw zijn biologische grenzen zou overschrijden en zou evolueren tot iets anders. Hij voorspelde dat de wetten van Natuurlijke Selectie plaats zouden maken voor de mogelijkheden van Intelligent Design. Waarmee hij bedoelde dat de mens in staat zou zijn zichzelf op allerlei manieren fundamenteel te veranderen, zodanig dat er uiteindelijk een nieuwe soort zou ontstaan. Dat leek Stef niet zo vergezocht, gezien de wetenschappelijke ontwikkelingen waarvan hij in zijn eigen tijd getuige was geweest. Het was ook een kenmerk van de trajecten voor de toekomst die werden beschreven in het artikel van Baum en de zijnen. En het sloot aan bij Ray Kurzweil’s toekomstvisie met een Singularity van een kunstmatige superintelligentie die alles zou veranderen. De Natuurlijke Selectie, die in de vrije natuur sinds het ontstaan van het leven onbelemmerd de evolutie van soorten richting had gegeven, was natuurlijk al achterhaald sinds de mens zich was gaan bezighouden met het temmen en fokken van dieren. Met de introductie van veeteelt, meer dan tienduizend jaar geleden, was het niet langer de natuur maar de mens die bepaalde welke individuele dieren in de kudde overleefden en hun eigenschappen mochten doorgeven aan de volgende generatie van hun soort. Het observeren van deze selective breeding bij duivenmelkers en hondenfokkers gaf Darwin zelfs een belangrijke aanwijzing voor zijn theorie over het ontstaan van de soorten. Intelligent Design was lange tijd een pseudowetenschappelijk eufemisme voor Gods Schepping waarmee gelovige tegenstanders Darwin’s theorie probeerden te torpederen. Maar Harari voorzag dat de mens zichzelf op allerlei manieren zou gaan ‘verbeteren’ met behulp van genetische modificatie, andere vormen van bio-engineering en de toepassing van niet-biologische implantaten. Het was een bevestiging van de verwachtingen die Stef zelf had ontwikkeld over de toekomst van de mensheid, gebaseerd op eerdere publicaties die hij gelezen had. Evenals Baum in zijn artikel zag hij een toekomst waarin H. sapiens plaats zou maken voor cyborgs en niet-organische vormen van intelligent leven die naar menselijk ontwerp gecreëerd zouden worden. Hij speculeerde over een inter-brain-net waarin mensen door middel van hersenimplantaten draadloos met elkaar verbonden waren. En Harari probeerde zich voor te stellen wat het zou betekenen voor het menselijk bewustzijn, het geheugen en de identiteit, als je hoofd direct aangesloten was op een wereldwijd gemeenschappelijk geheugen, wellicht zelfs een wereldwijd gemeenschappelijk bewustzijn. Er zou een totaal nieuw wezen ontstaan met een belevingswereld waarvan wij ons geen voorstelling konden maken. Hij schetste het beeld van een eternitally young cyborg who does not breed and has no sexuality, who can share thoughts with other beings, whose abilities to focus and remember are a thousand times greater than our own, and who is never angry or sad, but has emotions and desires that we cannot begin to imagine… Wel, dacht Stef, volgens hem had de droommachinerie van Hollywood zo’n fantastisch wezen al gecreëerd in de vorm van een bijkans onoverwinnelijk ras dat de Borg genoemd werd en dat in de televisieserie Star Trek heel ironisch zo’n beetje de ultieme bedreiging vormde voor de mensheid.

De volgende dagen verviel Stef in een ontspannen ritme van wandelen, boodschappen doen, tuinieren, dieren verzorgen, eten, slapen en lezen. ’s Avonds staarde hij in de vlammen van zijn kampvuur en luisterde naar muziek uit zijn jeugd of speelde wat gitaar. Het weer bleef stabiel, met aangename temperaturen, een warm zonnetje, af en toe wat verspreide wolken en een matig windje. Overdag zag hij vanaf het terras regelmatig een aantal gieren cirkelen boven het heuvelachtige landschap, steeds boven een andere plek, maar hij kon niet zeggen of het steeds dezelfde dieren waren. Het aantal vogels leek te variëren. Langzaam vervaagden de sporen van rode aarde die op de velden en wegen had gelegen. De hoopjes en vegen verwaaiden geleidelijk of werden opgenomen door de bodem, een opmerkelijk sediment vormend waarover toekomstige archeologen zich konden verbazen. In het hoofd van Stef zakten ook de sporen van de Rode Dood weg in vergetelheid. Misschien was dat een aanwijzing voor het menselijk vermogen om grote emotionele trauma’s te incasseren en te overwinnen.

Gretig stortte hij zich op het boek van Rutger Bregman waarin die zijn visie voor een utopische toekomst uiteenzette. De kern daarvan was de invoering van een vorm van basisinkomen, een maatregel waarvan Stef al heel lang voorstander was. Het boek herinnerde hem aan zijn eigen pogingen om ideeën voor een betere samenleving op papier te zetten, jaren geleden. Hij had altijd gemeend dat met de inzet van goed onderwijs en de ontwikkeling van het kritische denkvermogen uiteindelijk het verstand wel zou zegevieren en het onrecht uit de wereld zou bannen. Maar Bregman observeerde dat het zo niet werkte. Mensen hadden soms teveel geïnvesteerd in hun opvattingen om die zomaar op te geven, hoe misleid of kortzichtig die ook mochten zijn. Door hun opvattingen identificeerden mensen zich met hun sociale omgeving, letterlijk, want hun identiteit werd in hoge mate bepaald door hun verbondenheid met anderen en de status en positie die ze hadden verworven in de groep waar ze deel van uitmaakten. Daarom was men vaak zo onverzettelijk in zijn overtuigingen, ook al waren die soms schokkend duidelijk in tegenspraak met de eigen belangen. Dat vond Stef een verhelderend inzicht, maar tegelijkertijd ook een deprimerende constatering. Als het verstand niet kon worden ingezet om de wereld te verbeteren, wat bleef er dan over? Bregman wees erop dat de schok van een flinke crisis mensen uit hun sprookjeswereld kon wekken, maar dan moest er wel een geloofwaardig alternatief voorhanden zijn. Hij beschreef het voorbeeld van de klap van de bankencrisis in het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw, waarop de banken, na een dure reddingsactie die werd gefinancierd door de belastingbetaler, weer terugvielen in hetzelfde foute gedrag als daarvoor. Dat kwam volgens Bregman doordat men geen goede voorstelling had van hoe het anders kon. Dat alternatief probeerde de historicus in zijn boekje met de titel Utopia For Realists uiteen te zetten. Naast ‘gratis geld voor iedereen’, pleitte hij voor een vijftienurige werkweek en een wereld zonder grenzen, waar niet alleen goederen en geld, maar ook mensen zich onbelemmerd konden verplaatsen. En de schrijver bood goede argumenten voor die opzienbarende voorstellen.

Stef bedacht dat de Rode Dood, die gruwelijke catastrofe met haar rampzalige gevolgen op een ongekende schaal, waarschijnlijk als enig voordeel had dat het de mensheid een uitgelezen kans bood om in een aantal opzichten opnieuw te beginnen. We waren gestruikeld over een dodelijk virus en hadden in de grafiek van Baum’s toekomsttrajecten een flinke val gemaakt. Maar voor zover hij kon beoordelen hadden we daarbij de geavanceerde kennis en vaardigheden van de moderne technologische wereld nog niet verloren. Er deed zich een unieke gelegenheid voor om een nieuwe schering op het raamwerk van de samenleving te zetten en ditmaal oude weeffouten te vermijden. En waarom zouden we dat niet doen aan de hand van het utopische patroon dat Bregman aanbood? Misschien was dat het best denkbare eerbetoon aan de onvervulde idealen van de zestiger jaren: het opruimen van de afvalhoop van consumentisme en materialisme, afrekenen met het neoliberale sprookje van ongebreidelde vrijheid voor iedereen en de ideologische leegte opvullen met een hoopgevende visie op de toekomst. Stef, die vond dat hij tijdens zijn leven, ondanks de hardnekkig gekoesterde hippiedroom, zelf weinig van betekenis had bijgedragen aan de verbetering van de wereld, tuurde in de vlammen van zijn kampvuur en voelde een revolutionaire gloed door zijn lichaam trekken.

Ook al voordat het virus dat de Rode Dood veroorzaakte toesloeg was er alle reden om aan te nemen dat de westerse democratieën en het kapitalistische stelsel in grote moeilijkheden verkeerden. Zoals Stef het zag was de ongelijke verdeling van welvaart – zowel binnen de nationale grenzen van landen als tussen de landen onderling, of beter, tussen de werelddelen – de reden voor veel sociale onrust die leidde tot politieke polarisering en het verdwijnen van een stabiele middenklasse. Zoals een vloeistof in communicerende vaten stroomde in de richting van het laagste peil, zo bewogen armen en onderdrukten zich in de richting van gebieden met minder armoede, een hogere levensstandaard en meer vrijheden – ondanks wanhopige pogingen van de welvarende landen om de vloed te stoppen door muren te bouwen en grenzen te sluiten. Dit tot grote schrik van de bewoners van de bevoorrechtte streken, die hun comfortabele levensomstandigheden bedreigd zagen door de nieuwkomers met hun afwijkende wereldbeeld en vreemde gebruiken. In paniek zochten zij hun heil bij politici die beloften deden die ze niet waar konden maken, waardoor het wantrouwen in het politieke bestel toenam en men steeds extremere schreeuwlelijken achternaliep. Kort gezegd waren het de toenemende afstand tussen arm en rijk en de verscherping van de tegenstellingen tussen links en rechts die de sociale orde van kapitalisme en democratie ondermijnden. Daar kwam bij dat het groeimodel waarop het kapitalisme gebaseerd was een catastrofaal effect had op de ecologische systemen waarvan het leven op onze planeet afhankelijk was.

Piketty had aangetoond dat het mechanisme van cumulatie en concentratie van kapitaal waarvoor Marx had gewaarschuwd volop werkzaam was. Dat kwam omdat de opbrengst van kapitaal groter was dan de economische groei. Wie kapitaal had om te investeren werd steeds rijker, terwijl de rest van de bevolking achterbleef. De rijken werden rijker en de armen werden armer. Dat was gevaarlijk voor de sociale orde omdat het onvrede versterkte en de werking van de democratie verstoorde.

Dat laatste was een terugkerend thema in het boek van Bas van Bavel, The Invisible Hand? – How Market Economies Have Emerged And Declined Since AD 500. Daarin beweerde de Nederlandse hoogleraar dat de zegeningen van een vrije markteconomie historisch gezien maar kort duurden en dat een onzichtbare hand – waarmee hij een ingebakken mechanisme van de ongereguleerde markt bedoelde – ervoor zorgde dat er, beknopt samengevat, na een periode van groei nieuwe economische elites ontstonden die de politieke en juridische macht naar zich toe trokken, waardoor ongelijkheid toenam, de vrije uitwisseling van productiemiddelen belemmerd werd, evenals het functioneren van de democratie, en uiteindelijk de groei stagneerde en de economie in verval raakte.

Hij beschreef deze cyclus van opkomst, bloei en ondergang van vrije markteconomieën voor achtereenvolgens het vroeg-islamitische Irak, de Italiaanse stadstaten van de Renaissance en de steden in de Lage Landen vanaf ‘onze’ Gouden Eeuw tot de Napoleontische tijd. De ontwikkelingen in Engeland, de Verenigde Staten en West-Europa in de moderne tijd waren samengebracht in een gemeenschappelijke hoofdstuk omdat de geschiedenis van die gebieden nauw verweven was en kon worden beschouwd als één langgerekte complexe cyclus.

Stef kwam er niet toe om het dikke boekwerk in zijn geheel te lezen, maar hij las her en der wat stukken die hem aanspraken en de grafieken en afbeeldingen gaven een overzichtelijke samenvatting van de beweringen van de schrijver. De kringloop die beschreven werd vertoonde een patroon dat zichtbaar werd bij het bestuderen van economische en sociale ontwikkelingen op de lange termijn, over een periode van bijna duizend jaar. Per geval onderscheidde Van Bavel vier fasen die ieder enkele eeuwen kon duren. Ze werden gekenmerkt door achtereenvolgens maatschappelijke revoltes die de oude agrarische of feodale orde ondermijnden, daarna de opkomst van markten als mechanisme om grond, arbeid en kapitaal te verdelen en de economische bloei die daarop volgde, vervolgens de toename van ongelijkheid door het ontstaan van nieuwe elites en tenslotte de neergang doordat markten stagneerden en de sociale mobiliteit vastliep.

De hoofdstukken over de verschillende landen en periodes volgden allemaal zo’n beetje hetzelfde stramien. Ze beschreven de ontwikkeling van factormarkten. Daarmee doelde de auteur op de overdracht van grond, pacht, arbeid en kapitaal, die samen de economische factoren vormden die nodig waren voor de productie van artikelen die op de goederenmarkten verkocht werden. Deze ontwikkeling kwam op gang door de opkomst van handelscentra, steden en vrije burgers die in verzet kwamen tegen de feodale controle over de productiefactoren. Die sociale veranderingen leidden tot een meer open samenleving met een gelijkmatiger verdeling van rijkdom en politieke invloed. Door de economische bloei werden de financiële markten belangrijker. Daardoor ontstonden nieuwe elites die hun vermogen gebruikten om politieke invloed uit te oefenen. De ongelijkheid nam weer toe, de financiële markten raakten gescheiden van de reële economie en de sociale orde verloor haar flexibiliteit. Van Bavel omschreef de neergang als een langzaam uitdoven van de markteconomie, een proces dat wel een eeuw kon duren: ‘Eerst zien we dus een toenemende (vermogens)ongelijkheid, dan een stagnatie van de welvaartsgroei voor gewone mensen, dan een achteruitgaan van de open samenleving en pas als laatste het ineenschrompelen van de markteconomie.’

Stef merkte op dat Van Bavel de publicatie van de klassieke theorie van Adam Smith over de zegeningen van de vrije markt plaatste in de historische context van de tweede helft van de achttiende eeuw, toen Engeland nog volop de voordelen genoot van de tweede fase, waarin vrije factormarkten samengingen met economische voorspoed en daarnaast de accumulatie van vermogen nog niet hoog genoeg was om haar corrumperende werking te onthullen. Hij meende dat op dezelfde wijze het werk van Karl Marx heel goed paste bij de toegenomen ongelijkheid die zich een eeuw later manifesteerde, in de derde fase van de cyclus. Maar de schrijver van Das Kapital werd voor zover hij kon zien niet genoemd door Van Bavel.

Daarentegen kwam Keynes wel aan de orde. De invloedrijke Britse econoom pleitte voor overheidsinvesteringen om de economie te stimuleren als antwoord op de crisis van de dertiger jaren van de twintigste eeuw. Zoals Stef het begreep zag Van Bavel die crisis als een fenomeen van de derde fase, waarin de financiële markten domineerden en de ongelijkheid toenam. De opvattingen van Keynes kon je zo zien als een poging om de effecten van de cyclus te dempen. De neoliberale denkbeelden van Milton Friedman sloten daarentegen weer goed aan op de belangen van de financiële elite die in de VS na de Tweede Wereldoorlog haar grip op de opbloeiende economie herstelde en in Noordwest-Europa na de wederopbouw juist meer voet aan de grond kreeg.

Stef concludeerde dat de westerse wereld aan het begin van de eenentwintigste eeuw kenmerken vertoonde van zowel de derde fase, met groeiende ongelijkheid en toenemende politieke macht van de marktelite, als van de vierde fase, met economische stagnatie en sociale onrust. Piketty’s observaties over de dominantie van financiële markten pasten daar goed bij. De Fransman bleek daarmee ook echt een kind van zijn tijd te zijn. De les was dat de geldigheid van economische theorieën meestal niet verder strekte dan het tijdperk waarin ze tot stand kwamen,

Maar als de geschiedenis beschreven kon worden in termen van cyclische processen, dan kreeg je onvermijdelijk te maken met de vraag in hoeverre die ontwikkelingen deterministisch waren. Was er een onontkoombaar toekomstscenario? Was de neergang van het Westen onafwendbaar, zoals ook Spengler beweerd had met zijn analogie van de seizoenen van een beschaving?

Volgens Baum en de zijnen kon de mensheid wel degelijk keuzes maken om haar toekomst te beïnvloeden. De vraag kwam in Stef op of dat alleen van toepassing was op de mensheid als geheel, of dat er op het niveau van individuele samenlevingen, culturen, of zelfs landen, ook sturing mogelijk was. De intuïtie zei van wel, in weerwil van de natuurwetten die het heelal regeerden. Wat was anders het nut van ons democratische politieke systeem, dat gebaseerd was op de gedachte dat er iets te kiezen viel? Of was dat één grote illusie? Stef zou Stef niet zijn als hij die lijn van denken niet meteen doortrok naar de individuele mens – en zichzelf – en de kwestie van de Vrije Wil. En de vraag in hoeverre het mogelijk was om het eigen leven vorm te geven zich weer aandiende. En dan, waar paste het alom aanwezige toeval in het hele verhaal? Het was een multi-dimensionale filosofische puzzel die hij nog steeds niet naar tevredenheid had opgelost. Toeval moest een fenomenologisch gevolg zijn van de complexe interacties tussen eindeloos veel processen die gestuurd werden door de onwrikbare natuurwetten, een emergente eigenschap van de natuur wellicht. Alleen op de schaal van de macrokosmos was de werkelijkheid waarneembaar gedetermineerd en voorspelbaar. De levenscyclus van onze zon stond vast, ze zou over een paar miljard jaar uitgroeien tot een Rode Dwerg en de Aarde opslokken. Het universum zou, voor zover we nu wisten, onder invloed van de mysterieuze Donkere Energie uitdijen en afkoelen tot de overgebleven materie en energie zo ver verdund waren dat er geen interactie meer mogelijk was en aan alles een einde kwam. Maar het was niet duidelijk hoe dat zich verhield tot de onzekerheden van de kwantummechanica. Dat de mensheid dankzij haar brein in staat was om natuurlijke processen te manipuleren en zelfs de levensvormende Natuurlijke Selectie het veld moest ruimen voor Intelligent Design, veranderde niets aan het grote kosmische wiel dat alles dat bestond voortbewoog in dezelfde richting. En de in dat opzicht nietsbetekenende individuele mens kon keuzes maken voor zijn eigen leven en binnen zijn persoonlijke fysieke, mentale en culturele beperkingen de richting van zijn bestaan een beetje beïnvloeden, maar dat was naar de mening van Stef een zeer beperkt speelveld voor de Vrije Wil. We bleven per saldo grotendeels een product van onze omstandigheden.

Anyway, Van Bavel noemde drie scenario’s die het proces dat de opkomst en vooral de ondergang van markteconomieën regeerde zouden kunnen stoppen. De eerste mogelijkheid was dat er elders in de wereld een nieuwe cyclus op gang kwam die zoveel invloed had dat economieën die in een neergaande fase verkeerden erdoor meegetrokken werden. Als Stef het goed begreep was dat zo’n beetje wat er gebeurd was toen rond 1900 de economische bloei in de Verenigde Staten de stagnatie in het Verenigd Koninkrijk vertraagde en enkele decennia later de economische inhaalslag van de landen in Noordwest-Europa de onvermijdelijke neergang van het Britse Rijk uitstelden. Na het jaar 2000 waren India en China de opkomende machten die in potentie de westerse economieën konden meeslepen in hun economische expansie, maar Van Bavel achtte dat onwaarschijnlijk omdat de wisselwerking tussen de werelddelen op allerlei terreinen te gering was, ondermeer door de geografische afstand en vanwege de grote culturele verschillen.

De tweede mogelijkheid die Van Bavel noemde om de cyclus te doorbreken was nogal onaantrekkelijk, omdat ze gepaard ging met geweld en grootschalige vernietiging. Oorlogen veroorzaakten onnoemelijk veel menselijk leed, maar hadden in de twintigste eeuw de ontwikkeling naar economische ongelijkheid wel tijdelijk afgeremd. In de twee wereldoorlogen speelde de loyaliteit van dienstplichtigen en vrijwilligers een grote rol, en die werd zogezegd gekocht met beloften voor egaliserende sociale en economische maatregelen. Daarmee werd het proces van economische polarisatie tijdelijk vertraagd. Maar Van Bavel beweerde dat moderne technologische oorlogen de cyclus alleen maar konden versnellen omdat ze niet afhankelijk waren van vrijwilligers, maar juist steunden op de arbeidsmarkt voor beroepsmilitairen en kostbare wapensystemen die gefinancierd werden door de kapitaalmarkt.

De derde optie die de schrijver noemde was een golf van zelforganisatie vanuit de samenleving die de achteruitgang tot staan kon brengen. Zo’n sociale beweging was een kenmerk van het begin van de cyclus, wanneer de gevestigde elite het veld moest ruimen voor een nieuwe klasse die voor haar belangen opkwam en de economische motor aanjoeg. De uitbarstingen van woede en protesten aan het einde van de cyclus zag hij daarentegen als vruchteloos. Ze verklaarden de opkomst van het populisme en de behoefte om zondebokken aan te wijzen, maar leverden geen positieve bijdrage aan de oplossing van de problemen. De machteloosheid die hij waarnam schreef hij toe aan het ontbreken van een zichtbaar alternatief voor de markteconomie. Een vergelijkbare constatering deed Bregman ook. Maar waar de utopist Bregman een vitale tegenbeweging zag die aan invloed won, was Van Bavel een stuk pessimistischer in zijn beoordeling van de kleinschalige initiatieven van zelforganisatie en coöperaties die hij zag. Toch vestigde hij zijn hoop op de kennis en inzichten die modern wetenschappelijk onderzoek verschafte en die de mythe van de vrije markt kon doorprikken. Zou het mogelijk zijn dat we aan de vooravond stonden van een geheel nieuwe cyclus?

Stef had in de loop van zijn leven steeds sterker het gevoel gekregen dat de kapitalistische vrije markt een pervers systeem was dat haar eigen ondergang in zich meedroeg. Wat hem betreft vertoonde het groeimodel van de kapitalistische economie veel overeenkomsten met een piramidespel. Zolang iedereen maar geloofde in de goede afloop en meedeed aan de race bleef het systeem functioneren, totdat de grenzen van de sociale en ecologische rekbaarheid bereikt waren en het feest zou eindigen in een grote knal. Zonder te beschikken over de kennis en vaardigheden om professionele economische analyses te maken, zag hij desalniettemin nogal wat mechanismen die op allerlei fronten tot verslechtering leidden. De schitterende verlokkingen van het piramidespel verhulden een duistere neerwaartse spiraal.

Zo leek het hem nogal evident dat de druk van de markt om prijzen, en dus de kosten, laag te houden, zowel de kwaliteit van de producten en diensten aantastte als de beloning voor arbeid uitholde. Als gevolg van de onvermijdelijke concurrentie op de vrije markt kreeg men dus op de lange duur steeds minder waar voor zijn geld, terwijl men ook relatief minder te besteden had. Hij meende te weten dat de koopkracht van de gemiddelde burger in de Verenigde Staten sinds de bloeitijd van de jaren vijftig en zestig aanzienlijk gedaald was. Veel gezinnen konden niet rondkomen zonder een tweede of derde inkomen.

Ongetwijfeld zaten er tegenkrachten in het systeem. Er waren technologische vernieuwingen die productieprocessen efficiënter maakten en de lonen moesten tenslotte hoog genoeg zijn om de consumenten in staat te stellen om de producten te kopen. Bovendien was de markt nergens volledig vrij. In alle landen waren er wel beperkende of sturende maatregelen van kracht in de vorm van belastingen, subsidies en regelgevingen. Maar Stef was ervan overtuigd dat het per saldo een neerwaartse trend was die leidde tot verarming van de massa en verrijking van een kleine elite, met alle gevolgen van sociale spanningen en politieke onrust van dien.

Een andere perverse prikkel van het systeem was het streven om de omzet te verhogen. Consumptiegoederen mochten dus niet te lang meegaan, want hoe sneller ze vervangen werden, hoe beter dat was voor de jaarcijfers, en dus voor de portemonnee van de aandeelhouders. Hij herinnerde zich het hardnekkige gerucht uit zijn jeugd dat Philips een gloeilamp had ontwikkeld die oneindig lang mee kon, maar die niet op de markt bracht omdat ze dan op den duur geen lamp meer zouden verkopen. En niet alleen de vervanging van versleten spullen, ook de introductie van nieuwe, vaak nutteloze, producten droeg bij aan de groei van de economie. Maar die groei stond op gespannen voet met de duurzaamheid die essentieel was voor de ecologische gezondheid van de planeet en daarom ook het overleven van de mensheid. Natuurlijk bood de zorg om de natuur een stimulans om nieuwe, vaak duurdere, milieuvriendelijke en duurzame producten aan te bieden, maar het was maar zeer de vraag in hoeverre dat de ecologische druk verminderde, terwijl het wel duidelijk was dat de grote kapitalistische geldmachine ervan profiteerde.

Harari vergeleek het piramidespel van het vrije kapitalisme met een haai die moest zwemmen of verzui             pen: ‘Modern capitalist economy must constantly increase production if it is to survive, like a shark that must swim or suffocate.’ Hij sprak van de ethiek van consumentisme, die de keerzijde was van de kapitalistische ethiek. Het ultieme gebod van de rijken is ‘gij zult investeren’, dat van de rest van ons is ‘gij zult kopen’.

De geschiedenis van de westerse democratie was natuurlijk nauw verbonden met de opkomst van vrije markten en het moderne kapitalisme. De liberale omwentelingen van 1830 en 1848 waren een gevolg van de nieuwe maatschappelijke verhoudingen die waren ontstaan als gevolg van de Industriële Revolutie en droegen vooral bij aan de invloed van de ondernemende middenklasse en, zoals al snel zou blijken, aan de verpaupering van het proletariaat. De arbeidende klasse kon weliswaar een beetje tegengas bieden na de Parijse opstand van 1871 en de revoluties die in Rusland plaatsvonden van 1905 tot 1917 en de dreiging die uitging van die gebeurtenissen. Maar hun stem won pas echt aan kracht door de opkomst van de massa-media in de twintiger jaren en het volwassen worden van de consumptiemaatschappij na de tweede wereldoorlog. Die ontwikkelingen maakten de burger helaas ook veel kwetsbaarder voor manipulatie door populistische volksmenners en de verleidelijke fantasieën van commerciële reclame-uitingen. Als stemvee waren ze in het democratische proces even onmisbaar als de consumenten die ze waren voor de kapitalistische vrije markt.

Stef herinnerde zich dat de Franse aristocraat De Tocqueville een kritisch verslag gepubliceerd had over de werking van de democratie in Amerika. Hij vond in de bibliotheek van het kasteel een Engelstalig naslagwerkje dat hem meer details verschafte. Daarin las hij dat Alexis de Tocqueville een grote bewondering had voor de democratie en daarom in 1831 naar Amerika reisde om ter plekke het functioneren van het jonge politieke stelsel aldaar in de praktijk te bestuderen. Hij gold als een van de grondleggers van het liberalisme en was daarmee een vertegenwoordiger van de belangrijkste politieke hervormingsbeweging van zijn tijd. Maar De Tocqueville was, zo las Stef, geen voorstander van individualisme zoals het klassieke liberalisme van Adam Smith voorstond. Voor De Tocqueville was de democratie gebaseerd op samenwerking van vrije individuen. De Fransman zag democratie als een middel om een balans te vinden tussen vrijheid en gelijkheid. De tegenstrijdigheid van die twee was de grote paradox van de moderne geschiedenis waarover Stef in het boek van Harari gelezen had. In De la démocratie en Amérique verwoordde De Tocqueville zijn bevindingen en hoewel hij de gelijkheid in de jonge republiek roemde, signaleerde hij een aantal problematische aspecten van de democratie in Amerika.

Ten eerste viel het hem op dat de Amerikaanse democratische samenleving enorm materialistisch was. Iemands succes werd afgemeten aan zijn rijkdom en de enige test voor de kwaliteit van een product was de hoeveelheid geld die ermee verdiend werd. Dit stond haaks op de ethiek van de aristocratie in Europa, voor wie rijkdom en privilege vanzelfsprekend waren en die neerkeek op banale zaken als ondernemerschap en geld verdienen. Het was een onmiskenbare aanwijzing dat democratie en kapitalisme hand in hand gingen.

De Fransman zag dat de Amerikaanse Droom die stelde dat iedereen alles kon bereiken een hoge mate van rusteloosheid en frustratie veroorzaakte omdat niet iedereen erin slaagde zijn ambities waar te maken. Als de vrijheid om je droom na te jagen niet leidde tot dezelfde rijkdom als je succesvolle voorbeelden, dan gaf dat een hoop jaloezie en ontevredenheid. Daarin zag Stef een overeenkomst met Harari’s opmerking dat geluk afhangt van je verwachtingen, die bepaald werden door je omstandigheden. Het was met name de leefstijl van anderen waarmee je jezelf identificeerde die je ambities vormgaf. En waren dat vroeger misschien je buren en de notabelen uit je omgeving, in een tijdperk dat doordrongen was van massamedia en reclame waren het veelal de sterren van sport en showbusiness en de fantasiewerelden van de commercie waar je jezelf aan spiegelde. Stef was zelf altijd redelijk tevreden geweest met zijn sobere bestaan. Dat hij niet gebonden was aan een hypotheek of een carrière had hem een gevoel van vrijheid en onafhankelijkheid gegeven. Maar naarmate hij ouder werd en om zich heen steeds meer uiterlijk vertoon van welvaart zag en de nieuwe rijken grote villa’s bouwden op geliefde stille plekjes langs de Amstel, voelde hij zich weleens een loser in de rat race van het zogenaamde maatschappelijke succes.

Ook wees De Tocqueville erop dat de meerderheid in een democratie de neiging had om zich intolerant te gedragen jegens minderheden, deze te onderdrukken en zichzelf superieur te voelen. Democratie leidde zo tot de tirannie van de meerderheid. Dat was een sentiment dat iedereen met een controversieel minderheidsstandpunt zou herkennen, of je nu tegen abortus was of voor een onafhankelijke Palestijnse staat. Stef moest ook denken aan de inwoners van zijn geboortedorp, die vanwege hun katholieke geloof in het protestante Holland eeuwenlang als tweederangs burgers werden behandeld.

De democratische gelijkheid leidde er ook toe dat men zich keerde tegen de autoriteit van vakmensen. Zelfs artsen, rechtsgeleerden en wetenschappers werden gewantrouwd. In Amerika keek men neer op intellectuele meerderen en hun inzichten werden niet op waarde geschat, vond De Tocqueville. De gewone man beweerde zelf het beste te weten wat goed voor hem was. Democratie had zo in de ontkenning van professionaliteit de neiging om middelmatigheid te bevorderen. Dat onaangename kantje van de democratie was in Stef’s tijd evident aanwezig geweest in het politieke debat, waar emoties het veel te vaak wonnen van het verstand en bijvoorbeeld een levensgevaarlijke beweging ontstond van ouders die hun kinderen, op dubieuze gronden en tegen alle medische adviezen in, niet lieten vaccineren tegen besmettelijke en potentieel dodelijke ziektes.

Tenslotte constateerde De Tocqueville dat het zelfverzekerde geloof dat de Amerikanen hadden in hun democratische instellingen ertoe leidde dat ze hun eigen kritische denkvermogen verwaarloosden. Conformisme werd de norm, ook omdat je buurman niet alleen je gelijke was, maar ook een klant van je bedrijf kon zijn, of anderszins een zakelijk belang vertegenwoordigde. De Tocqueville kende geen land met ‘less independence of mind, and true freedom of discussion, than in America’. Mensen hielden vast aan denkbeelden die overeenkwamen met die van de groepen waarmee ze zich identificeerden zoals familie, vrienden, school, werk, sportvereniging en politieke partij.

Al deze observaties vond Stef huiveringwekkend herkenbaar. Ook al waren ze bijna tweehonderd jaar geleden gedaan aan de overkant van de Atlantische Oceaan, een kritische Europeaan van zijn tijd zou ze onmiddellijk herkennen in de dolgedraaide consumptiegekte die je in iedere winkelstraat aantrof, de vloed aan burn-outs en andere psychische klachten die alleen bedwongen kon worden door een dam van farmaceutische hulpmiddelen op te werpen, de aan hysterie grenzende onverdraagzaamheid op het internet en in de sociale media, de roekeloze wijze waarop anti-vaccers de gezondheid van hun kinderen in de waagschaal stelden en de stupiditeit waarmee men en masse achter demagogische raddraaiers aanliep omdat men populisme verwarde met democratie. De democratie was misschien wel het beste politieke stelsel dat we hadden, maar het was ook kwetsbaar, traag in de besluitvorming en soms tergend inefficiënt in haar onvermijdelijke compromissen.

Eén gedachte over “13 | Een schittering aan de horizon”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *