12 | Geluk

De volgende dag stond de zomerzon weer met al haar verzengende kracht in een wolkeloze blauwe hemel. Stef had zich voorgenomen die ochtend naar het nabijgelegen plaatsje te lopen om te zien wat het te bieden had aan winkels en andere voorzieningen. Hoewel hij het nog wel een paar dagen zou kunnen uitzingen met de levensmiddelen op het landgoed voelde hij toch de behoefte om extra etenswaren in huis te halen. Er was nog voldoende pasta en rijst en de diepvrieskist bevatte flink wat vlees dat zo te zien afkomstig was van wild dat in de omgeving geschoten was. En in de keukenkast stond ook nog een behoorlijk aantal blikken en potten met soep, bonengerechten, fruit op sap en dergelijke. Maar een voorraadje blikvoer voor Roquet leek hem wel wenselijk. Bovendien waren de ingrediënten voor de broodbakmachine bijna op. Met het oog op de toekomst wat het ook wel nuttig om te weten wat er in het dorp te halen viel. Stef hoopte dat hij onderweg ergens een goed gevulde moestuin zou tegenkomen, want hij had een enorm verlangen naar verse groenten. Maar uiteindelijk was het ook gewoon menselijke nieuwsgierigheid die hem dreef. Nu zijn knieën een paar dagen hadden kunnen herstellen van de zware etappes die achter hem lagen voelde hij een sterke behoefte in zich opkomen om de omgeving te verkennen.

Dus liep hij met een halflege rugzak over zijn schouder en als een indiaan met het jachtgeweer losjes in zijn gebogen linkerarm voor de borst de heuvel af in de richting van de rode daken aan de andere kant van de vallei. Met dat zware wapen voelde hij zich wel wat onwennig en zelfs opgelaten, maar hij wilde zich kunnen verdedigen als hij op drift geraakte wilde honden, of erger, zou tegenkomen. Hij had ooit wel eens geschoten met een jachtgeweer en had zichzelf ingeprent dat als het erop aankwam hij de kolf van het wapen stevig tegen de schouder moest drukken en vooruit moest leunen om de terugslag op te vangen en te voorkomen dat hij een sleutelbeen brak. Hopelijk zou het zover niet komen. In de rugzak had hij wat gereedschap gestopt om zich toegang te kunnen verschaffen tot winkels die ongetwijfeld op slot zouden zitten.

Roquet liep onbekommerd met hem op, met zijn staart in de lucht en zijn neus op de grond naar links en rechts zwierend. Over het landweggetje achter het landgoed bereikte Stef de eerste lage witte huizen. Verlaten natuurlijk. De houten luiken zaten allemaal stevig op slot. Op de hoek met de doorgaande asfaltweg trof hij tot zijn genoegen een flinke moestuin. Hij zag een veldje aardappelen en daarnaast een keurige rij druivenranken die als een tunnel over de bogen van een metalen pergola groeiden. Enkele van de groene trossen begonnen al een beetje te kleuren, maar het was duidelijk nog te vroeg om ze al te eten. Er stonden ook een paar rijen uien en kolen en nog wat andere groenten. De planten hadden zo te zien wel te lijden gehad van de storm en de droogte en Stef nam zich voor om op de terugweg iets van de gewassen te oogsten. Er was ook een flinke ronde bak met water, dus hij kon de droge aarde dan meteen wat vocht geven. Een beetje onkruid wieden was waarschijnlijk ook wel op zijn plaats. Maar vooralsnog wilde hij eerst verder met zijn ontdekkingsreis door het dorpje.

Hij sloeg rechtsaf en passeerde nu wat grotere huizen, de meesten met een bovenverdieping. Aan de linkerkant van de weg verscheen een groen gevelbord van de Crédit Agricole met een pinautomaat achter een glazen deur. Er schuin tegenover stond een gebouw met een uithangbord in de vorm van een blauwwit kruis dat een dierenkliniek herbergde. Die keek uit op een zijstraat van links die volgens een wegwijzer naar Lombez leidde. De hoofdweg liep rechtdoor, langs het oude centrum van het plaatsje. De huizen en winkels stonden er een eindje van de weg af zodat er ruimte was ontstaan voor parkeerplaatsen en een benzinestation. Stef passeerde een klein kruidenierswinkeltje waar rekken blauw-metallic gasflessen voor de gevel stonden te glimmen. Bij de benzinepomp was een pizzeria die in betere tijden tevens brood had verkocht. Op de hoek van de volgende zijstraat links, naar het centrum, stond voor een groot herenhuis een betonnen bushokje met grote scheuren in het pleisterwerk. Erachter meer rekken met gasflessen, rode ditmaal, en een bar en nog een pizzeria. In de schaduw van een rijtje kleine platanen aan de rechterkant van de weg passeerde Stef een kledingzaakje met een zebrapad ervoor. Daarnaast stond een Spar die tevens een slagerij en fruitwinkel onder haar dak had en waar ze ook alweer gasflessen verkochten, donkerblauwe met gele doppen. Aan brandstof voor zijn gasfornuis zou het hem voorlopig niet ontbreken, constateerde hij tevreden. Alles zag er onaangetast uit, geen kapotte ruiten of geforceerde deuren. Ook zag hij geen wilde dieren of vogels die zich tegoed deden aan achtergelaten afval. Het was alsof het hele dorp op vakantie was gegaan en de boel keurig opgeruimd en afgesloten had achtergelaten. Heel surrealistisch allemaal. Het deed Stef denken aan zo’n schilderij met lege straten en pleinen van De Chirico. Of nee, het had eigenlijk meer iets van de onheilspellende leegte en verlatenheid in een stadsgezicht van Carel Willink.

De laatste winkels in het brede deel van de straat waren een kapsalon en een apotheek. Daar was aan de linkerzijde weer een zijweg die volgens een bordje naar het lokale recreatiecentrum voerde. Stef liep het straatje in, kwam langs een tennisterrein en een sportveld en ging weer linksaf bij een gemeenschapscentrum met een salle de fête. Daar stond om de hoek de dorpskerk met het onvermijdelijke oorlogsmonument tegenover het gemeentehuis. En zo kwam hij bij de Grande Rue, die zo te zien vijftig meter naar links weer aansloot op de doorgaande weg waarover hij zojuist had gelopen. Het straatje langs de kerk en het gemeentehuis vormde met de Grand Rue een kruis dat het centrum in vier ongeveer gelijke stukken verdeelde. Hij was een blokje om gelopen en had daarbij zo’n beetje een kwart van het oude stadsdeel gezien. Recht voor hem lag de Place Centrale, een grote open ruimte in de vorm van een langgerekte driehoek in het noordoostelijke kwadrant van het centrum. De lage huizen aan de schuine overzijde deelden een opvallend gemeenschappelijk kenmerk, ze hadden allemaal een overhangende bovenverdieping met daaronder een doorgang. Ze sloten op elkaar aan en vormden zo een doorlopende overdekte passage. Een flink stuk ervan omvatte volgens een groot rood gevelbord het Café des Arcades. Die naam verwees ongetwijfeld naar het gebouw op de hoek dat als enige grote ronde bogen had en geen etage met een woongedeelte. Het leek Stef een kleine, maar statige markthal. De korte rij huizen aan de westzijde van het plein had ook een overdekte passage voor de gevels, evenals een aantal woningen aan de noordzijde in de Grande Rue. Sommige waren flink oud, te oordelen naar de draagconstructies van verweerde houten balken en pilaren. Het was duidelijk dat de overdekte doorgangen bedoeld waren om bescherming te bieden tegen de hitte en het zonlicht dat scheen vanaf de zuidkant. Stef moest denken aan de agora van een klassieke Griekse stad of haar Romeinse evenknie, het forum, waar van oorsprong handel gedreven werd maar zich ook het politieke leven afspeelde. Hij kon zich goed voorstellen dat er in de schaduw op marktdagen lokale en regionale producten verhandeld werden. Maar vreemd genoeg was er in geen van de panden op dat moment een winkel gevestigd. Hij liep een rondje over het plein dat met haar gevels in tinten van roze, okergeel, crèmewit, turquoise en pastelblauw een artistieke handreiking leek te bieden aan een schilderspalet met subtiele kleuren.

Stef liep nu de Grande Rue in, terug in de richting van de brede straat met gasflessen en pizzeria’s. De winkel van een gediplomeerde horlogeur die hij passeerde riep herinneringen op aan een tijd dat dergelijke ambachten nog in hoog aanzien stonden. Een bakkerszaak en modewinkel hadden te oordelen naar de vervallen gevels en de nauwelijks leesbare uithangborden de deuren lang geleden moeten sluiten, maar een patisserie daartegenover deed zo te zien tot voor kort nog goede zaken. De voordeur en de etalagevensters waren niet versterkt en Stef vermoedde dat hij er gemakkelijk zou kunnen inbreken, maar gebak, dat sowieso wel bedorven zou zijn, stond niet erg hoog op zijn prioriteitenlijstje.

Hij stak de brede straat over en liep in de richting van de Spar die hij eerder voorbijgelopen was. Dat leek hem de winkel met het grootste assortiment aan levensmiddelen en hij hoopte dat hij er zonder al teveel moeite in kon komen. Maar toen hij op de stoep stond zag hij dat de boel goed op slot zat. De solide vouwhekken voor de twee ingangen werden op hun plaats gehouden met stevige hangsloten. Daar was het lichte gereedschap dat hij bij zich had niet tegenop gewassen. Een breekijzer zou nu wel goed van pas komen. Stef bedacht dat er op het landgoed vast nog wel ergens zwaarder gerei zou liggen en dat hij de volgende dag terug kon komen met een ijzerzaag of een flinke bijl. En even overwoog hij om te zien of hij de kleinere supermarkt een stukje terug in de straat kon binnenkomen. Maar dat kon hij op de weg terug altijd nog proberen en hij besloot eerst te zien of de Spar geen achterdeur had die gemakkelijker te kraken was.

Hij moest even zoeken, want de meeste huizen waren tegen elkaar gebouwd en waar hij een steegje naar achter vond bleken de tuinen en binnenplaatsen gescheiden door schuurtjes en muurtjes waar hij niet overeen kon komen. Uiteindelijk moest hij helemaal terug naar het benzinestation waar hij via een zijstraatje en een paar tuinen de achterkant van de winkel kon bereiken. Het magazijn herkende hij aan de stapels kratten die buiten tegen de muur stonden. Maar de achterdeur van de winkel was helaas ook goed vergrendeld. Er zat niets anders op dan met hamer en beitel het houtwerk te lijf te gaan.

Dat viel niet mee, maar na een kwartiertje zwoegen had hij voldoende hout versplinterd om de deur met een flinke trap uit zijn voegen te krijgen. Nat van het zweet stapte Stef de donkere opslagruimte achterin de winkel binnen. Als inbreker had hij nog een hoop te leren, stelde hij vast, want hij had er ook niet aan gedacht om een zaklamp mee te brengen. Gelukkig viel er aan de straatkant wat licht naar binnen, ondanks de schappen met levensmiddelen die voor de ramen stonden. In het schemerduister liep hij naar de kassa bij de uitgang waar hij een boodschappenmandje pakte. Daar vond hij ook een rekje met kleine zaklantaarns waarvan hij er eentje confisqueerde om zichzelf bij te lichten tijdens het uitzoeken van de etenswaren die hij wilde meenemen.

Met zijn rugzak gevuld met boodschappen keerde Stef rond het middaguur terug naar het kasteel. Onderweg was hij nog even gestopt voor een inspectie van de moestuin. Die bood een gevarieerde verzameling groenten die bijna oogstrijp waren. Hij plukte een paar tomaten, een courgette, enkele paprika’s en twee kleine aubergines. Sommige planten waren weliswaar aangevreten door een kever of een rupsje, maar de vruchten waren groot genoeg en er was voldoende over voor hem. Een rijtje slaplantjes had de droogte niet overleefd, net als de prei. Wel trok hij ook wat aardappelen, uien en een handjevol radijsjes uit de stoffige aarde. Alles bij elkaar had hij zo een plastic tasje vol vers en gezond voedsel. Dat motiveerde hem om wat van het woekerende onkruid te verwijderen en een paar emmers water uit te gieten over de droge grond. Terwijl hij zo aan het tuinieren was stelde Stef vast dat het erop leek dat hij zich voorlopig geen zorgen hoefde te maken over voedsel en drinken en er dus geen noodzaak was om spoedig verder te reizen. Het zat er daarom dik in dat hij in de komende dagen de tuin nog wel een paar keer zou bezoeken.

Het besef dat er geen druk was om zijn tocht naar het zuiden te vervolgen gaf Stef een merkwaardig vakantiegevoel. Hij kon zich voorlopig ontspannen en overgeven aan de typische genoegens die hij associeerde met een ideale zomervakantie : luieren in de warme zon, lezen, lekker eten en drinken en af en toe een wandelingetje of frisse duik. En als extra bonus had hij de beschikking over een riant landgoed met uitgebreide mogelijkheden om ongestoord muziek te maken, zo hard als hij wilde, zonder rekening te hoeven houden met buren of huisgenoten. Hij kon het zich eigenlijk niet beter wensen, het was alsof hij een droomvakantie had gewonnen. Alleen de palmbomen en het tropische strand ontbraken aan het plaatje.

Bij het kasteel stonden de paarden hem op te wachten naast de kleine stal en belangstellend snuffelden ze aan zijn tas met verse groenten. Dat begreep Stef wel, maar de dieren hadden de vorige dag de moestuin al geplunderd, dus hij veronderstelde dat ze wel een dagje zonder konden. Nu was het zijn beurt. Bovendien konden ze vrij rondlopen en de omgeving afstruinen om vers groen te zoeken. Wel strooide hij weer een paar handjes van de graanmix voor ze in het gras.

Stef had onder andere een halve gedroogde ham meegenomen uit de Spar en daar sneed hij wat plakken van voor zijn uitgebreide lunch, die verder bestond uit brood, kaas en een appel. En het onvermijdelijke potje thee. Op het terras ging hij verder met zijn boek over de geschiedenis van de mensheid terwijl hij al kauwend de verschillende lagen van de heerlijk kruidige en gerijpte vlezige smaak uit de droge zilte ham bevrijdde.

Met de ontdekking en onderwerping van Amerika en de enorme rijkdom aan goud, zilver en kostbare handelswaren die dat opleverde, begon een wiel te draaien dat de Europese koloniale machten een niet meer in te halen voorsprong gaf op de oude rijken in het Oosten. Exploratie leidde tot rijkdom leidde tot macht leidde tot meer exploratie, enzovoort. De Europeanen tekenden wereldkaarten met witte vlekken en maakten avontuurlijke en gevaarlijke verre reizen om die witte vlekken in te kleuren.

De ontdekking en verovering van overzeese gebieden ging hand in hand met het ontsluiten van nieuwe kennis over geografie, geologie, natuurlijke fenomenen en vreemde volkeren. Nieuwe voedingsgewassen werden geïntroduceerd in Europa, de zeevaart stimuleerde de zoektocht naar wetenschappelijke kennis en de ontwikkeling van nieuwe technieken, de uitgebreide handelsnetwerken brachten economische vernieuwingen. De oude dogma’s van de kerk werden losgelaten en men blikte vooruit en omarmde vol enthousiasme de vooruitgang. De toekomst lag open met ongekende mogelijkheden in het verschiet.

Harari beschreef hoe wetenschap en empirebuilding hand in hand gingen. En dat het geloof in de vooruitgang en het vertrouwen in de toekomst de voorwaarden creëerden voor het economische groeimodel waarin kredietverlening en het vertrouwen dat schulden afbetaald zouden worden – met rente – centraal stonden. En hoe de accumulatie van kapitaal en kennis die daarop volgden de Industriële Revolutie mogelijk maakten. Daarmee was het moderne kapitalisme geboren.

Zo was de historicus aangeland in zijn eigen tijdsgewricht. Hij ging in op de maatschappelijke voordelen die de combinatie van wetenschap, industrie en kapitalisme de mensheid had gebracht. Democratie, individuele vrijheid, relatieve wereldvrede, vooruitgang in gezondheidszorg en onderwijs, juridische gelijkheid, sociale zekerheid en toegenomen welvaart waren de vruchten van de vooruitgang. Maar hij somde ook de schaduwzijden op van de moderne samenleving, de schade aan de natuur, het dierenleed, het verval van traditionele zekerheden en het keurslijf van de klok en productieschema’s waaraan zo’n beetje alle menselijke activiteiten onderworpen waren. En dan was er niet te vergeten de uitvinding van de atoombom, die de mensheid voor het eerst in de geschiedenis in staat stelde om zichzelf totaal te vernietigen. Daar stond dan wel tegenover dat de voorafgaande zeventig jaar een van de meest vreedzame periodes uit de geschiedenis was geweest. Deze Pax Atomica was volgens Harari mede te danken aan het globale economische netwerk. Grote oorlogen waren te kostbaar geworden en schaadden de wereldeconomie, en daarmee waren de belangen van de grote landen – ook die met atoomwapens – niet gediend. Met het oog op de toekomst constateerde Harari dat het goed mogelijk was dat we afstevenden op een constante wedloop tussen door de mens veroorzaakte natuurrampen en ons vermogen om die rampen te bedwingen. We stonden op de drempel van zowel de Hemel als de Hel, zoals hij het omschreef.

In het hoofdstuk over de industrialisering van de landbouw las Stef een passage die hem in het bijzonder raakte. De auteur beschreef daarin een experiment dat illustreerde hoe miljoenen jonge dieren mishandeld worden op boerderijen door ze al vroeg van hun moeders te scheiden. Stef kende dit experiment van Harlow met Rhesusaapjes nog van zijn colleges over diergedrag en hij had dit altijd in verband gebracht met zijn eigen sociale en psychologische mankementen. In het experiment werden babyaapjes van hun moeders gescheiden en kregen twee surrogaten aangeboden: een moederfiguurtje van kippengaas en ijzerdraad met een speen waarvan ze melk konden drinken, en een moederfiguurtje dat geen melk gaf, maar wel bedekt was met een materiaal dat zacht aanvoelde. De diertjes toonden een duidelijke voorkeur voor de zachte surrogaatmoeder en gingen slechts naar de draadfiguur wanneer ze honger hadden. Bij stress zochten ze altijd bescherming bij de zachte pop. De conclusie was dat niet de voeding maar het gevoel van veiligheid bepaalde aan welke figuur het jong zich hechtte, niet het materiële maar het emotionele was van doorslaggevend belang bij de vorming van sociale banden tijdens de opvoeding. Naarmate de jongen opgroeiden werd duidelijk dat ze te kampen hadden met ernstige gedragsproblemen als gevolg van de scheiding van hun natuurlijke moeders. Ze konden niet goed omgaan met anderen, waren angstig en onzeker en zelf later niet in staat om hun eigen jongen op te voeden. Harlow stelde wel dat de schade enigszins ondervangen kon worden wanneer de jongen vòòr een bepaalde kritische leeftijd konden leren van een veilige omgeving met soortgenoten. Sociale isolatie woog blijkbaar zwaarder dan de vroege scheiding van de moeder.

In ieder geval had Stef geconcludeerd dat zijn eigen psychische problemen overeenkomsten vertoonden met die van de verweesde babyaapjes, al was het misschien niet in dezelfde getraumatiseerde mate. En hoewel hij zelf als baby niet met dwang gescheiden was van zijn moeder, gold dat wel voor zijn moeder zelf. Die had haar eigen moeder verloren toen ze nog geen jaar oud was. In zijn hoofd vormde zich de gedachte dat zijn moeder door dat vroege trauma van verlies en onveiligheid niet had geleerd hoe ze een zorgzame en responsieve opvoeder moest zijn en daardoor haar kinderen, Stef en zijn zusje, geen veilige binding had kunnen bieden. En zo had het trauma van zijn grootmoeders’ dood twee generaties doorgewerkt. Omdat zowel zijn zus als hijzelf geen eigen kinderen hadden opgevoed was het patroon daar gelukkig gestopt.

Plotseling werd hij uit zijn mijmeringen opgeschrikt door het geluid van een huilende baby. Tenminste, dat was zijn eerste gedachte. Gealarmeerd keek hij op. Roquet, die in de schaduw van het lage muurtje aan de rand van het terras had gelegen, was overeind gekomen en stond grommend naar de zijkant van het huis te kijken. Stef stond op uit zijn luie stoel en zag nu de zwartwit gevlekte kat om de hoek komen, hetzelfde dier dat Roquet twee dagen eerder had opgejaagd bij de stallen. Huiskatten waren de enige van de gevarieerde familie katachtigen die konden miauwen en dat had deskundigen altijd voor een raadsel gesteld. Het was zijn overtuiging dat de dieren lang geleden, toen ze ergens in Mesopotamië gedomesticeerd raakten, opportunistisch hadden aangeleerd dat ze de aandacht van mensen heel eenvoudig konden vangen door het geluid van een hulpbehoevend menselijk jong na te bootsen. Die eigenschap had de dieren verzekerd van liefdevolle aandacht en smakelijke hapjes en in sommige gevallen – zoals in het oude Egypte – zelfs van een goddelijke behandeling.

“Roquet, blijf!”, riep Stef gebiedend. Geschrokken ging de hond liggen en keek hem onzeker aan. De kat liep met zijn staart omhoog langs de warme gevel van het kasteel in zijn richting. Stef bukte een aaide het dier over de kop, waarop het een luid knorrend geluid produceerde. “Zo kittycat, hebben ze jou hier aan je lot overgelaten?”

Al spinnend draaide de kat rondjes en drukte zich tegen zijn been. Stef vroeg zich af of hij iets te eten had voor het dier en bedacht dat hij, of zij, wellicht iets van het blikvoer dat hij die ochtend had meegenomen voor Roquet zou lusten. Zou er verschil zijn tussen ingemaakt voedsel voor een hond en voor een kat? Hij keek naar Roquet. Die was niet van zijn plaats gekomen en keek achterdochtig naar de nieuwkomer, maar die leek gelukkig eerder zijn nieuwsgierigheid op te wekken dan zijn jachtinstinct. Mooi. Dat scheelde een hoop onrust, dacht Stef. Hij hoopte maar dat die tolerantie van Roquet niet zou veranderen als hij de kat een portie van zijn eten zou geven. Hij besloot de proef op de som te nemen en liep naar de keuken. Daar pakte hij een opener en verdeelde de helft van een blik terrine pour chien over twee schaaltjes. De kat was hem met de staart strak omhoog gevolgd alsof hij wist wat er ging gebeuren en Roquet stond een stukje verderop in de deuropening met de kop schuin toe te kijken.

“Kom jongens, laten we de komst van onze nieuwe vriend vieren met een lekker hapje.” Hij pakte de beide schaaltjes op en liep naar buiten, waar hij de kleinere portie naast de achterdeur neerzette voor de kat. Die snuffelde even aan het vreemde maal, maar begon toen enthousiast te eten.

“Roquet, we zullen de poes maar even met rust laten. Hier, dan kun jij ook op je gemak genieten van deze traktatie.” Hij liep het terras op en plaatste het schaaltje hondenvoer op het gras naast zijn ligstoel. Roquet viel aan op de paté en had even geen enkele belangstelling meer voor de onverwachte bezoeker.

De kat sprong even later met routineuze elegantie op het muurtje van het terras en begon zichzelf tevreden te poetsen in het zonnetje. Roquet had zijn maaltijd snel verorberd en vond het nodig om dreigend te grommen naar de kat, die even misprijzend opkeek en vervolgens onverstoorbaar verder ging met zijn wasbeurt.

“Rustig maar, ouwe jongen”, zei Stef terwijl hij de hond in de nek krabde. “Het is duidelijk dat mijnheer hier helemaal thuis is. Wij zijn blijkbaar de gasten die gedoogd worden. Zo zijn katten nu eenmaal, zelfgenoegzaam en soms tegen het arrogante aan.”

Met een zucht ging Roquet liggen met de kop op zijn gestrekte voorpoten en hield vanuit die positie de kat nauwlettend in de gaten. Stef dacht na over een toepasselijke naam voor het dier, dat geen halsband droeg met een naamplaatje dat hem zou kunnen identificeren. Met zijn brede kop, massieve ribbenkast en slanke heupen vond hij dat het wel een kater moest zijn, en een dominante ook.

“We zullen hem Mister Nash noemen, Roquet. Naar de oorspronkelijke bewoner van dit landgoed. Vind je dat wat? Hij gedraagt zich alsof hij de echte heer en meester is van dit kasteel. Kijk hem nou.” De aangesprokene keek hem even niet-begrijpend aan en begon vervolgens te kauwen op iets dat hem irriteerde op zijn rechter voorpoot. Stef vatte dat maar op als een blijk van instemming en keerde terug naar zijn boek.

Hij vond het heel opmerkelijk, maar ook bijzonder interessant, dat Harari een heel hoofdstuk wijdde aan een thema dat Stef nog niet eerder was tegengekomen in een geschiedenisboek, namelijk het geluk van de mens. Dat was een interessante belichting van de geschiedenis, ongetwijfeld een uitvloeisel van moderne geluksstudies, een tak van de psychologie die erg goed paste bij een tijdperk van individuele ontplooiing en oppervlakkig hedonisme. De schrijver vroeg zich af of vijfhonderd jaar van vooruitgang sinds het begin van de Wetenschappelijke Revolutie ons ook gelukkiger gemaakt had. De mensheid had in de afgelopen eeuwen zeker vooruitgang geboekt en vooral sinds de Industriële Revolutie waren er grote verbeteringen gerealiseerd op het terrein van gezondheidszorg, levensverwachting en welvaart. Maar Harari had zo zijn twijfels en speculeerde over wat de werkelijke bron van geluk was. Volgens nationalisten was dat zelfbeschikkingsrecht, communisten meenden dat het om gelijkheid ging en voor kapitalisten lag het geluk in de vrijheid. Dat was Harari allemaal veel te beperkt. Het zelfbeschikkingsrecht van de nationalisten was onverenigbaar met zijn idee van vooruitgang en eenwording, terwijl het communisme en het kapitalisme geluk vooral definieerden in termen van materiële omstandigheden. Bovendien bestond de welvaart van het moderne tijdperk nog niet zo lang en bood de ongebreidelde consumptiedrang van het kapitalisme een recept voor een toekomstige catastrofe van ongekende omvang. Om nog maar te zwijgen van de ethische misdaden tegen de natuur die gepleegd werden in naam van de industriële landbouw. En hoe zat het bovendien met de spirituele behoeften van de mens?

De vraag was natuurlijk hoe je geluk moest definiëren. Wat meet je dan? Geluk was tenslotte een subjectief gevoel van welzijn, een fenomeen dus dat slechts in afgeleide vorm voor anderen waar te nemen was – in uitingen van geluk – en niet in haar essentie, die zich slechts openbaarde in de innerlijke belevingswereld van de individuele mens. Hoe kon je dat nu ergens mee vergelijken? Er waren wel wat factoren aan te wijzen die konden bijdragen aan het geluk van iemand, zoals het beschikken over voldoende geld. Hoewel het beslist niet waar was dat geluk evenredig was aan de hoeveelheid geld die je had. Je kon stinkend rijk en toch ongelukkig zijn. Het ging vooral om de afwezigheid van armoede. Gezondheid was een belangrijke factor, maar mensen met een chronische aandoening konden heel gelukkig zijn, zolang hun conditie maar stabiel was en niet verslechterde. Ook sociale contacten met familie of gemeenschap speelden een rol, volgens Harari zelfs een grotere rol dan geld of gezondheid. Volgens onderzoek zou een goed huwelijk in het bijzonder een belangrijke graadmeter zijn voor het geluk van een mens. Dit was een punt dat Stef, die zijn weg door het leven in eenzaamheid bewandelde, bijzonder aansprak. Misschien was hij in dat opzicht wel symptomatisch voor zijn tijdperk, want Harari stelde vast dat we in een tijd leefden waarin gemeenschappen en gezinnen onder druk stonden. Hij wees erop dat de vrijheid die we zo koesteren in dat verband tegen ons werkte omdat we enerzijds vrij zijn om onze partners te kiezen, maar dat die partners anderzijds ook vrij zijn om ervoor te kiezen ons weer te verlaten.

De belangrijkste ontdekking van het geluksonderzoek was dat geluk afhankelijk was van de relatie tussen objectieve omstandigheden en subjectieve verwachtingen. Je was gelukkig als je kreeg wat je verlangde. En wat je verlangde hing erg af van je omstandigheden. Voor een hongerige dakloze kon een warme maaltijd al een gevoel van geluk geven, terwijl een welgestelde zonder erbij na te denken een hele maaltijd in de afvalemmer kon kieperen. Een boer die een ossenkar nodig had werd gelukkig van een nieuwe ossenkar, terwijl iemand die ervan droomde om in een gloednieuwe Ferrari te rijden en het moest doen met een tweedehands Fiatje daar erg onder kon lijden. Als je omstandigheden verbeterden, dan groeiden je verwachtingen, terwijl omgekeerd je verwachtingen daalden wanneer je omstandigheden achteruit gingen. Het was een illustratie van het flexibele aanpassingsvermogen van de mens, maar het maakte het moeilijk om de geluksbeleving in uiteenlopende historische periodes of verschillende eigentijdse samenlevingen te vergelijken. Stef concludeerde dat het geluk van de moderne mens dus veelal samenhing met het verlangen naar de leefstijl die je werd voorgehouden door reclame-uitingen, boulevardbladen en soap-series.

De schrijver belandde zo in een straatje dat Stef ter harte ging door het geluksgevoel te zien als een neurologisch, biochemisch fenomeen dat samenhangt met hormonen en neurotransmitters die bepaalde hersengedeelten stimuleren. Die benadering maakte de geschiedenis volgens Harari minder belangrijk. Daar was Stef het niet helemaal mee eens, want die hersenactiviteit werd tenslotte veroorzaakt door allerlei externe factoren die via de zintuigen ons centrale zenuwstelsel activeerden. De historische omstandigheden waarin een individu zich bevond bepaalden deels, via de waarneming, onze verwachtingen en hadden dus wel degelijk invloed op ons geluksgevoel. Maar hij moest toegeven dat onze beleving los daarvan gemanipuleerd kon worden. Daar was tenslotte een hele tak van de farmaceutische industrie op gebaseerd, namelijk die zich bezighield met de ontwikkeling en productie van antidepressieve middelen. Harari noemde dat chemical happiness en haalde ter illustratie de roman Brave New World van Aldous Huxley aan, waarin de hele bevolking gelukkig gehouden werd met een middel dat soma heette. Everybody is happy all the time – what could be wrong with that?

Daarmee werd geluk gereduceerd tot plezier of genot, constateerde de schrijver. Dat kon Stef wel beamen. Zijn momenten van geluk associeerde hij voornamelijk met een lichamelijke sensaties van ontspanning, aangename opwinding of zelfs euforie. Maar hoe kon het dan dat mensen hun kinderen de grootste bron van geluk noemen, terwijl het opvoeden van kinderen een aaneenschakeling van onplezierige bezigheden en verplichtingen met zich meebrengt? Dat was een paradox die naar voren kwam in een studie van Nobelprijswinnaar Daniel Kahnemann, die de irrationaliteit van het menselijk gedrag als factor in de economie introduceerde. Dat laatste had Stef, toen hij daar ooit kennis van nam, nogal vanzelfsprekend gevonden, maar het voegde blijkbaar een hinderlijk onzekere factor toe aan de economische modellen waarop politici en beleidsmakers zich graag baseerden. Harari suggereerde dat geluk misschien niet het resultaat was van een optelsom van aangename en onaangename momenten, maar bepaald werd door het besef dat je leven in zijn totaliteit nuttig en zinvol was. Daarmee werd een cognitief en ethisch element toegevoegd aan de beperkte genotsdefinitie van geluk dat hij toelichtte met een mooi aforisme van Nietzsche over de zin van het leven: Wer ein Warum hat zu leben, erträgt fast jedes Wie, wat Stef vertaalde in: ‘als je een waarom hebt om voor te leven, dan maakt dat bijna ieder hoe draaglijk.’ Oftewel, als je een overtuigend doel hebt in je leven, dan kun je de zwaarste omstandigheden verdragen. Een waar motto voor martelaren, bedacht hij.

Harari filosofeerde nog wat verder over geluk. De belangrijkste rode draad in zijn boek was tenslotte het mentale vermogen van de mens om zich dingen voor te stellen. Dat was zeker ook van toepassing op de meaning of life. Vanuit een puur wetenschappelijk gezichtspunt had ons leven absoluut geen zin, stelde hij. Stef was daar nog niet helemaal zeker van. Was er geen filosofisch argument te maken voor de stelling dat ons leven zin had omdat wij de enige bekende levensvorm waren met een bewustzijn dat in staat was de raadsels van de kosmos te onderzoeken en de schoonheid ervan te waarderen? Je kon misschien zelfs stellen dat leven het gevolg was van een nog onbekende natuurwet die een tegenkracht bood voor de kosmische voorkeur voor de lagere energietoestanden en wanorde die fysici entropie noemden. Wat was het leven tenslotte anders dan een natuurlijk proces dat energie gebruikte om orde te scheppen: van primitieve celvorming tot de menselijke industriële produktie van ‘dingen’. Misschien was leven een contrapunt van entropie?

In ieder geval vond Harari dat iedere betekenis die we ons bestaan toeschreven slechts een waan was, een product van onze geest. Was geluk dan ons vermogen om onze persoonlijke voorstelling van de zin van het leven af te stemmen op de heersende collectieve illusies? Dat klonk plausibel, vond Stef, maar de schrijver stelde vast dat het onderzoek naar onze geluksbeleving nog maar in de kinderschoenen stond. Indien geluk gebaseerd was op het beleven van plezierige gevoelens, dan moesten we leren om ons biochemische systeem beter te manipuleren. En als geluk afhing van het gevoel dat ons leven zin moest hebben, dan moesten we onszelf effectiever voor de gek houden. Dat was misschien te cynisch en de schrijver suggereerde nog een andere manier om tegen geluk aan te kijken. Het Boeddhisme erkende weliswaar dat geluk voortkwam uit processen die zich binnen in ons lichaam afspelen, maar beweerde dat mensen geluk slechts associëren met prettige gevoelens en, in het tegenovergestelde geval, lijden met onprettige gevoelens. Het Boeddhisme stelde dat onze gevoelens vergankelijk zijn, slechts een momentopname bieden. De wortel van het lijden is daarom het zinloze najagen van vluchtige gevoelens. Mensen identificeren zich teveel met hun gevoelens, hun gedachten, hun voorkeuren en afkeuren. Harari rondde zijn betoog af met de vage observatie dat zelfkennis de belangrijkste sleutel zou zijn tot geluk. De belangrijkste kwestie is niet het zoeken van prettige gevoelens of de vervulling van onze verwachtingen, maar de waarheid over onszelf kennen. Dat leek Stef een waarheid als een koe, maar vond hij ook nogal onbevredigend, ook al klonk het motto van het orakel van Delphi erin door. Welke waarheid dan? Viel er meer te verwachten dan de twee cynische observaties die de schrijver maakte over onze biochemie en ons vermogen onszelf voor de gek te houden? En zou die nog onontdekte waarheid over onszelf die hij de lezer voorhield niet gewoon een nieuwe illusie zijn?

Die avond ontpopte zich een huiselijk tafereel af op het terras. Stef zat bij het flakkerende licht van een kampvuurtje waarop hij eerder een ontdooide biefstuk had gebakken, met een gitaar in zijn handen en een glas wijn onder handbereik. Roquet lag aan zijn voeten te slapen en Mister Nash overzag de bijeenkomst met een goedkeurende blik vanaf zijn plek op het muurtje. Stef keek met tevredenheid terug op zijn dag en voelde zich uitermate ontspannen.

In zijn geest dwarrelden beelden van zijn reis voorbij in een rommelige parade van vrije gedachtesprongen, als de surrealistische fakkeloptocht die hem in Saugues had meegevoerd naar een dramatische ontknoping van pistoolvuur en versplinterd glas. Zijn gedachten waren even onsamenhangend als de deelnemers aan die mars der dwaasheid. Hij had een voetreis door het verleden gemaakt, maar was door het heden ingehaald, van zijn koers geblazen door de actualiteit van de grote ramp die misschien bezig was om de mensheid uit te roeien, of toch in ieder geval de beschaving een flink eind teruggegooid had op het pad van haar historische ontwikkeling. Op zijn terp met uitzicht over de vallei moest hij denken aan de laatste Galliërs op Bibracte. Ze waren door de Romeinen verdreven van hun berg en gedwongen verhuisd naar de nieuwe stad Augustodunum, de moderne Bourgondische hoofdstad Autun. Daar werden ze blootgesteld aan een geheel andere, nieuwe levenswijze die je vanuit hun perspectief futuristisch zou kunnen noemen. Dat deed Stef denken aan de toekomst van de mensheid. Zou de menselijke beschaving zich kunnen herstellen van deze laatste grote catastrofe? En welke onvoorstelbare toekomstige levenswijze wachtte de mens dan? Hij dacht aan kunstmatige levensvormen, interplanetaire ondernemingen, virtuele reizen naar verre sterren. Verleden, heden, toekomst. De beelden wisselden elkaar af, gingen in elkaar over in een vloed van dromerijen die hij in de hypnotiserende vlammen tot leven zag komen. Middeleeuwse pelgrims op de Aubrac, wegduikend voor laag overscherende supersonische straaljagers. Prehistorische grotbewoners op de kalksteenvlakte van Cajarc, waar een bezeten man met een futuristisch grondradar tussen de dolmen zocht naar een middeleeuwse schat. Hij herinnerde zich een gruwelijk open massagraf bij een vervallen abdij naast een oude spoorbrug. Had hij dat echt allemaal meegemaakt? En wat betekende het dan dat hij daar nu, in zijn droompaleis, aan moest denken? In gedachten verzonken pingelde Stef wat op de akoestische gitaar die hij mee naar buiten had genomen, een arpeggio van een dominant-septime akkoord, een vingeroefening over een majeurtoonladder, een paar bluesriffjes…

Er begon zich een structuur af te tekenen in het verloop van zijn reis, meende hij. Stef onderscheidde nu drie fasen die hij de afgelopen maanden had doorlopen. Het eerste stuk van zijn tocht, vanaf Vézelay, had in het teken gestaan van de geschiedenis van het land, het verleden met zijn Romeinse ruïnes en Romaanse kerken. Onderweg had hij gemijmerd over de manier waarop de mens zijn verleden gebruikte om een verhaal over de wereld en zijn bestaan te construeren. Daarop volgde het tweede deel, begonnen in Le-Puy-en-Velay, waarin de crisis die zich in het heden afspeelde zo bepalend was geweest. Hij was tegelijkertijd meegesleept in het avontuur van iemand die een illusie najaagde. En in het derde deel had hij in Cabrerets zijn historische pad verlaten en zich vooral gericht op de toekomst. Op de vlucht voor het heden kon hij niet anders dan vooruit kijken. Maar zonder de lessen van het verleden liepen we het risico om onze oude fouten te herhalen. Verleden, heden en toekomst. Had die schematische voorstelling van zijn reis iets te betekenen? Of was dat inzicht slechts een product van een menselijke geest die tegen wil en dank orde probeerde te scheppen in een bestaan dat gestuurd werd door toevalligheden?

De toekomst. Hoe zou die eruit zien? Stond ze al vast, bepaald door de deterministische wetten van de natuur of misschien door de eigenzinnige dynamiek van historische processen? Of was de mensheid in staat een richting te kiezen, keuzes te maken voor een bepaald traject naar de toekomst? En als dat een mogelijkheid was voor de mensheid, begon de toekomst dan niet met de keuzes die een individueel mens maakte? Had het zin om plannen te maken? Of was het beter om als riet mee te buigen met de wind, uit welke richting die ook waaide, zoals een oude Chinese wijsheid adviseerde.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *