Zo lag Stef later die avond in zijn aangename nestje van stro onder de balken van een boerenschuur te luisteren naar de geluiden van de nacht. Kleine knaagdieren scharrelden door het stro en uit een bosje aan de rand van de akker riep een uiltje vol verlangen naar de sterren. De maan was niet meer dan een mager sikkeltje aan de wolkeloze hemel, waardoor duizenden sterren konden schitteren als verre diamanten in een donkere grot. Met gepaste regelmaat trok de vluchtige schim van een vleermuisje voor het flonkerende firmament langs, achtbaantjes draaiend in haar jacht op nachtvlinders. Door de vermoeidheid en de alcohol begonnen zijn zintuigen hun eigen spel met de werkelijkheid te spelen. Op zijn rug liggend verbeeldde Stef zich dat hij met zijn rug tegen de Aarde geplakt zat en zo met de planeet langzaam ronddraaide in het heelal. Dat was natuurlijk ook zo, de zwaartekracht hield hem tenslotte vastgepind op de Aarde, maar hij beleefde de overtuigende illusie dat hij het firmament traag voorbij zag schuiven vanuit een staande positie en zijn evenwichtsorgaan probeerde hem wijs te maken dat de centrifugale kracht van de ronddraaiende planeet hem de ruimte in probeerde te trekken.
Hij moest in slaap gevallen zijn, want ergens in de nacht werd hij wakker van een vreemd klepperend geluid. Er was een wind gaan waaien en die had vat gekregen op enkele van de loszittende golfplaten aan de zijwand van de schuur. Stef moest plassen en klom met tegenzin in het donker over de balen stro naar beneden. Roquet lag met zijn rug tegen een baal aan en slaakte een diepe zucht in zijn slaap. Nu hij toch op was kon hij net zo goed proberen om het storende geluid te bedwingen. Met een losse plank die hij vond wist Stef de meest lawaaiige plaat klem te zetten, maar hij was nu klaarwakker en eenmaal weer in zijn slaapzak lag hij een tijdje te luisteren naar het kraken van de schuur en het geruis van de wind. Het monotone geluid suste hem uiteindelijk weer in slaap.
De wind was nog niet gaan liggen toen hij weer wakker werd. Integendeel. Hij leek eerder in kracht te zijn toegenomen. In de loods maakte Stef uit de wind een mok thee en bij zijn ontbijt overdacht hij zijn plannen voor die dag. Zijn knieën hadden hem de vorige avond bij zijn kleine excursie naar de nabijgelegen boerderij geen last bezorgd en zijn verzwikte enkel was niet meer zo gevoelig. Hij hoopte daarom zijn tocht zonder al te veel lichamelijke ongemakken te kunnen vervolgen. De wind kwam uit het noorden, dus die had hij gelukkig in de rug. Dat was maar goed ook, want de sterke luchtstroom kreeg hier en daar grip op het droge land en achter de heuvelrug aan de overkant van de vallei hing een lichtbruine nevel in de lucht. Het vooruitzicht om tegen een stofstorm in te moeten lopen was niet erg aanlokkelijk.
Na een halfuurtje gaan zag hij die ochtend een kerktoren verschijnen in het verlengde van de weg. De wind was niet afgenomen en bij vlagen werd hij omgeven door een dwarrelende wolk met fijne deeltjes van de opgewaaide klei. Hij kreeg er een droge keel van en de minerale smaak van vruchtbare aarde sloeg neer op zijn tong. Roquet vond al dat stof in zijn gevoelige reukorgaan ook maar niks en bleef de meeste tijd bedeesd naast Stef lopen, zonder zijn gebruikelijke uitstapjes om de nabije omgeving te verkennen. Zo bereikten ze een vriendelijk ogend boerendorp bij een klein kruispunt. Daar hield het tweetal in de luwte van de dorpskerk een korte pauze en toen ze weer op pad gingen wikkelde Stef een shirt om zijn nek. Die kon hij wanneer dat nodig was over zijn mond en neus trekken om het rondwaaiende stof tegen te houden, als de halsdoek van een cowboy op de prairie.
Een eindje verderop speelde tot zijn frustratie zijn rechterknie weer op. Als een plotselinge stroomstoot trok er een pijnscheut achter zijn meniscus langs en van schrik verstapte Stef zich bijna. Hij baalde er enorm van dat zijn blessure met een middagje rust nog niet hersteld was. Het betekende dat zijn knie er erger aan toe was dan hij vreesde en dat hij waarschijnlijk rekening moest houden met een langere periode om te herstellen. Hij begon met de gedachte te spelen om ergens een huis te kraken waar hij het in alle rust en veiligheid een tijdje kon uithouden. Nadat hij de vorige avond de voorraadkast van de woning die hij was binnengedrongen had geplunderd had hij verder geen pogingen meer ondernomen om in het woongedeelte van het huis te komen. De tussendeur zat stevig op slot en hij voelde er op dat moment weinig voor om meer schade te veroorzaken dan hij al had gedaan. Maar door zich met geweld toegang te verschaffen tot de bijkeuken had hij wel een psychologische grens overschreden. De volgende keer zou hij waarschijnlijk minder aarzeling kennen.
Nu begon hij te fantaseren over een tijdelijk onderkomen dat hem een tijdje allerlei gemakken zou kunnen bieden. In gedachten maakte hij zich een voorstelling van hoe dat eruit zou kunnen zien. Het eerste dat in hem opkwam was de aanwezigheid van een moestuin, het liefste eentje die naast verse groenten ook wat fruitbomen of vruchtenstruiken bevatte. En water. Dat was natuurlijk vitaal. Zouden er in deze streek nog woningen met een bruikbare waterput zijn? Anders was de nabijheid van een plaatsje met winkels wel nuttig. Sowieso natuurlijk. Want niet alleen flessen water zouden goed van pas komen. Ook allerlei andere artikelen, van toiletpapier tot waspoeder, kon hij gebruiken om zijn verblijf te veraangenamen. Nog afgezien van de noodzakelijke levensmiddelen. Hij begon zich te realiseren hoezeer hij de gemakken van het moderne leven had gemist in de voorafgaande maanden. Ach, hoe verlangde hij ineens naar de luxe van een warm bad! Of het genoegen van een comfortabel zacht bed…
Maar hij zou zich ook veiliger voelen wanneer hij een plek kon vinden die een beetje verscholen lag. Dat was een merkwaardige overweging, want waar zou hij bang voor moeten zijn? Hij had al minstens een week geen levende ziel meer gezien, zelfs geen spoor van menselijk leven. Toch was er iets dat hem tot voorzichtigheid maande. De plunderingen die hij gezien had in Bouillac, bijvoorbeeld. Het was onvoorstelbaar dat er helemaal niemand meer in leven zou zijn en het zat er dik in dat eventuele overlevenden behoorlijk wanhopig en nerveus zouden zijn. En dat maakte mensen onvoorspelbaar en potentieel gewelddadig. Alle reden dus om op zijn hoede te blijven.
Om zijn knie wat steun te geven wond Stef er met behulp van een eindje touw een doek omheen, maar dat maakte het lopen er niet gemakkelijker op. Misschien zou het helpen als hij wat minder bagage op zijn rug had? Dat zou zijn kniegewrichten minder belasten. Maar er was eigenlijk niets in zijn bepakking dat hij zou willen achterlaten, hoogstens zijn boodschappen in de hoop dat hij zonodig onderweg iets te eten en drinken zou kunnen vinden in een verlaten winkel of woning. De gedachte om Roquet wat te laten dragen kwam weer in hem op. Maar hoe? Hij had geen tassen die hij makkelijk op diens rug zou kunnen hangen. Nog los van de vraag of zijn trouwe reisgezel er wel zin in had om de rol van lastdier op zich te nemen. Daar leek hij veel te beweeglijk voor. Een hondenkar zou misschien een bruikbare oplossing zijn, maar de kans om zoiets te vinden schatte hij op nul. Nee, dan zou hij iets moeten improviseren met een aangepaste kruiwagen of kinderwagen. En dat vereiste weer het nodige gereedschap. Hmmm. Een kruiwagen, heh? Die moest toch wel te vinden zijn op het platteland. Misschien dat hij daar in ieder geval zijn rugzakken en boodschappen in kon vervoeren. Dat zou al een stuk schelen voor zijn gevoelige knieën.
Bij de volgende paar boerderijen die hij passeerde onderzocht Stef het erf en de schuren die openstonden op de aanwezigheid van een kruiwagen of handkar, maar zonder succes. Daarna stond er een paar kilometer geen enkele boerderij langs de weg. Stef bond de zak met boodschappen, die hij nog altijd aan de bezemsteel over zijn schouder had gedragen, vast op zijn rugzak, zodat hij de stok kon gebruiken om op te steunen tijdens het lopen. Dat scheelde wel iets, maar niet voor heel lang. Bovendien was door de extra last op zijn rug zijn bepakking uit balans geraakt, zodat hij moeite had om rechtop te blijven lopen. Uiteindelijk trof hij op het erf bij een kleine woning een gloednieuwe kruiwagen aan. Zelfs het prijskaartje van Brico Depot hing nog aan het handvat. Daarin plaatste hij zijn grote rugzak en de boodschappen die hij bij zich had. De kleine rugzak met belangrijke papieren en apparaten droeg hij nu over zijn schouders. Dat liep een stuk lichter, maar het duwen van de kruiwagen was ongemakkelijk voor zijn rug. Door deze ongebruikelijke houding werden spieren belast die dat niet op die manier gewend waren. Bovendien waren zijn handen ook niet gewend aan een dergelijke inspanning. De handvaten schuurden de palmen van zijn hand en na enige tijd werd zijn huid rood en gevoelig. Hij moest oppassen dat hij geen blaren kreeg en probeerde de grepen van de kruiwagen zachter te maken door er wat kledingstukken omheen te rollen. Het wiel trok een onzeker spoor door de dunne laag kleistof op het asfalt van de weg. En nog altijd werd Stef geplaagd door steken in zijn knie. Het begon een zware etappe te worden.
Sommige van de huizen die hij nu passeerde zagen er modern uit, met goed gesloten luiken voor de ramen en keurig aangeharkte en gesnoeide tuintjes. Misschien waren het vakantiewoningen? Hij zag zelfs hier en daar een palmboompje in een tuin staan en door die stofstorm die om zijn oren waaide kon Stef zich met een beetje fantasie in de Sahara wanen. Een kameel zou in deze omstandigheden wel van pas komen, bedacht hij met een zure lach. Met zijn baret stevig op het hoofd gedrukt en zijn gezicht bedekt door het shirt om zijn nek sjokte hij achter de kruiwagen door het droge landschap. Hij voelde zich een Marokkaanse Berber op weg naar de lokale weekmarkt ergens in het Atlasgebergte.
Na een tijdje kwam hij bij een kruispunt van landweggetjes. Naast een rijtje van afvalcontainers stond een elektriciteitspaal waarop de draden uit vier richtingen samenkwamen. Hij zette de kruiwagen neer en ging op de rand zitten om zijn kaart te raadplegen, want het werd toch wel tijd om serieus uit te zien naar een geschikt onderkomen voor meerdere dagen. Hij voelde zich miserabel en moest zich verzetten tegen de verleiding om zijn tentje op te zetten en daarin te gaan liggen. Maar dat zou met die gierende stofstorm weinig rust geven.
Zijn handpalmen waren rauw van de grepen van de kruiwagen en Stef was blij dat hij zijn last even kon loslaten. De pijn in zijn knieën baarde hem zorgen. Als hij rechtdoor liep zou hij over een paar kilometer langs een klein plaatsje lopen dat verderop in de vallei lag. Voorbij het dorp lag een recreatieparkje aan een plas. Als daar vakantiehuisjes stonden, dan kon hij er misschien een goede schuilplek vinden? Toen viel zijn oog op het symbool voor een kasteeltje op zijn kaart, ongeveer een kilometer vòòr het plaatsje. Het lag aan de andere kant van het riviertje, aan de overkant van de smalle vallei, langs een zijweggetje een eindje van de hoofdweg af. Dat zag er veelbelovend uit. Stef hoopte dat zijn indruk klopte dat het landgoed een beetje verscholen lag in een kleine vallei, veilig en beschut.
Flarden van stofwolken ijlden hem als etherische verschijningen tussen de bomen door tegemoet toen Stef drie kwartier later uit de luwte van een steile helling stapte en bij de zijweg naar het landgoed aankwam. Het leek of de wind iets gekrompen was en nu uit meer westelijke richting waaide, juist de kant die hij wilde opgaan. De lucht was verzadigd van het stof en de zon verspreidde een diffuus oranje-geel licht, alsof er ergens een gigantische natriumlamp brandde. Een apocalyptisch schouwspel. Het kaarsrechte landweggetje verdween een stukje verder in een tunnel van overhangende bomen op een oplopende helling. Voor de zoveelste keer zette Stef de kruiwagen even neer om zijn armen en benen even wat rust te geven. Op basis van de kaart had hij verwacht dat het kasteeltje in een dal bij een beekje zou liggen, maar de weg ging vrij steil omhoog en de bomen maakten plaats voor de egale glooiingen van weiden die deels ingesloten werden door plukjes bos. Plots zag hij in de gouden mist van opgewaaide aarde links van de weg, schuin voor zich, de spits van een torentje uitsteken boven een kale helling. Het leek erop dat het kasteeltje niet verscholen in een dal stond, maar strategisch geplaatst was op de uitloper van een heuvelrug met een ruim uitzicht op de wijde omgeving. Toen hij dichterbij kwam zag Stef dat de toren vast zat aan een laag gebouw waarin een merkwaardige poort zat. In de defensieve kale muur bevond zich een brede opening met aan weerszijden in de doorgang twee ronde zuilen, wat het bouwsel een antieke uitstraling gaf. Het was alsof er in de aardkleurige nevel een archaïsch Grieks paleis opdoemde. Nu zag hij een stukje verder op de achtergrond het dak van, naar hij vermoedde, een flink herenhuis opdoemen en een tweede toren. Waar de weg haar hoogste punt bereikte boog die met een flauwe bocht naar rechts om verder te gaan over een plateau met akkers die omzoomd werden door de vage contouren van bomenrijen. Stef kon hier en daar in de verte de vormen van een boerderij onderscheiden. De wind had hier vrij spel en floot door de bladeren van de bomen en struiken langs de weg.
Vlak voor de bocht was aan de linkerkant van de weg de oprijlaan naar het château, dat zich nu in zijn volle architecturale symmetrie openbaarde. Tussen de uitwaaierende takken van twee grote cederbomen door kon Stef zien dat het woonhuis een ingetogen neoklassiek gebouw van twee verdiepingen was. Terwijl hij de toegangsweg opliep observeerde hij dat de voorgevel op beide niveaus een deur in het midden had die geflankeerd werd door vier vensters aan beide zijden. De deur op de begane grond was zo te zien de hoofdingang, terwijl de uitgang op de bovenverdieping was afgesloten met een smeedijzeren hekwerkje. De licht okergeel gepleisterde muren waren verfraaid met horizontale banden van roodbruin baksteen, een brede rand op het niveau van de plafonds en een smalle onder de vensters. Boven de vensters bevonden zich sierlijsten, terwijl de deuropeningen getooid waren met respectievelijk een driehoekig fronton op de bovenverdieping en een halfrond venster beneden, boven de voordeur. Aan weerszijden van de deuren en op de hoeken van het gebouw bevonden zich platte pilasters van baksteen die eindigden in klassieke kapiteeltjes met een gestileerd plantenmotief. Deuren en vensters waren afgesloten met lavendelkleurige dubbele luiken. Het fraaie herenhuis maakte een solide en ontoegankelijke indruk.
Dichterbij komend zag Stef dat de twee torens niet verbonden waren met het hoofdgebouw, maar ieder op zich vastzat aan een van de twee L-vormige bijgebouwen die spiegelbeeldig aan weerszijden van het woonhuis lagen. De torens waren niet veel hoger dan de woning, alleen hun vierkantige spitsen staken een eind boven het schuine dak van het huis uit. Ze stonden aan het einde van de lange poot van iedere L, zo’n beetje ter hoogte van de achtergevel van het woongedeelte. De bijgebouwen staken ver naar voren en de korte einden wezen naar elkaar. De twee vleugels waren daar met elkaar verbonden door een laag muurtje met een smeedijzeren hekwerk erop. In het midden, pal voor de ingang van het woonhuis, was een poort die bestond uit een verhoogd hekwerk tussen twee gemetselde zuilen. Het was alsof de romp van het hoofdgebouw omgeven werd door twee beschermende armen waarvan de torens de schouderstukken vormden en de handen samenkwamen bij de hoofdingang van het landgoed.
Dat hek zat stevig op slot, maar de oprijlaan boog af naar rechts en liep om de bijgebouwen heen naar de zijkant van het complex. Daarbij passeerde Stef een stuk slotgracht, of meer een langgerekte vijver, die evenwijdig liep aan de oprit naar het kasteel. Aan de zijkant vond hij in de lange arm van het bijgebouw een overdekte doorgang, zoals je die ook wel zag bij boerderijen met een binnenhof in Limburg en België. De poort was groot genoeg voor een koets met paarden – of een moderne personenauto. Tegenover de ingang stond een apart gebouwtje met een flinke carport en ruimte om auto’s te parkeren. Voor bezoekers waarschijnlijk. De poort stond wagenwijd open en behoedzaam liep Stef achter Roquet aan, die hem nieuwsgierig snuffelend voorging. Zijn waakzame metgezel gaf geen teken van onraad en Stef zette zijn kruiwagen neer in de overdekte passage voordat hij het binnenhof opstapte. Voor hem lag een elegante symmetrische tuin, ingesloten door de bijgebouwen. Grote staldeuren suggereerden dat er ooit paarden werden gehuisvest en Stef meende dat ook de oogst er wel zou zijn opgeslagen. Direct aan zijn rechterzijde bevond zich in de zijvleugel een kleine poortwachterswoning. Met de flinke struik blauweregen die tegen de gevel was opgegroeid zag het woninkje er schilderachtig en knus uit.
Recht voor hem uit liep een pad langs de voorgevel van het woonhuis naar het tegenoverliggende bijgebouw, aan de andere kant van het binnenterrein. Daar zag hij in volmaakte symmetrie net zo’n doorgang als die waardoor hij zojuist het terrein was opgekomen, alleen waren de houten deuren aan die kant gesloten. Het symmetrische bouwplan werd doorbroken door de poort met zuilen die hij vanaf de weg al had kunnen zien en die zich een stukje naar links bevond. Die passage moest een recentere toevoeging zijn en leek toegang te geven tot de tuinen die aan de andere kant van het landgoed lagen. Maar op dat moment ging Stef’s grootste belangstelling uit naar de zijgevel van het hoofdgebouw, waar hij nu tegenaan keek. Deze had, net als de voorgevel, op de begane grond een deur in het midden. Maar hier slechts twee vensters aan weerszijden van de ingang. Met gesloten luiken natuurlijk. Op de bovenverdieping had de deur plaatsgemaakt voor een extra venster, zodat het evenwichtige ontwerp niet verstoord werd.
Langs een klein gazon en een langgerekt smal vijvertje met een natuurstenen rand, dat vroeger wellicht had gediend als drinkbak voor paarden, liep hij over de binnenplaats naar de zijingang. Die zat stevig op slot. Stef morrelde en trok wat aan de deur, maar die gaf niet mee. Hij keek om zich heen, in de hoop een voor de hand liggende plek voor een verstopte sleutel te vinden. Er waren echter geen losse stenen of opvallend geplaatste bloempotten. Dat poortwachtershuisje was er waarschijnlijk niet voor niets. De kans was groot dat de sleutels zich daar bevonden, achter slot en grendel. Maar voordat hij zou proberen om met geweld naar binnen te dringen wilde Stef zich ervan verzekeren dat hij geen betere mogelijkheid om het kasteeltje binnen te komen had gemist. Dus liep hij naar rechts en kwam zo bij de achterkant van het huis. De gevel was een exacte kopie van de voorkant, maar het uitzicht was totaal anders. Tussen de twee torens lag een terras dat begrensd werd door een muurtje waarachter de grond steil afliep naar een vallei met akkers. Door het landschap liep een boerenweggetje en er stroomde een klein beekje in de richting van het nabijgelegen plaatsje. Het stadje zelf lag weer op een verhoging aan de overkant van een volgende vallei met daarin het riviertje waar Stef de hele dag langs gelopen had. Aan deze zijde van het huis was hij beschermd voor de wind, maar in het zuidwesten kon Stef de kolkende bewegingen van ijle wolken fijne aarde over de vlakte zien trekken. Hij kreeg een visioen van half-stoffelijke mythische wezens die in een strijd op leven en dood verwikkeld waren. De omtrek van een krachteloze zon was nog net zichtbaar achter een bruingele sluier. Gefascineerd keek hij naar het wervelende spel van stof, licht en lucht dat hem deed denken aan een schilderij van William Turner.
Een pijnscheut in zijn knie bracht hem terug naar de werkelijkheid. Hij was tenslotte op zoek naar een schuilplek om zijn overbelaste gestel de noodzakelijke rust te geven. Dus maakte hij zich los van het betoverende schouwspel en liep verder. Stef ging de hoek van het herenhuis om en de gierende wind kwam hem tussen hoofd- en bijgebouw tegemoet. Zoals te verwachten trof hij daar het spiegelbeeld van de situatie aan de zijde waar hij het binnenterrein was opgekomen. Ook hier was een smal vijvertje over de lengte van de zijgevel met een rechthoekig stukje gazon erachter. En ook hier zat de deur stevig op slot. Hij bedwong zijn nieuwsgierige aandrang om te onderzoeken wat zich voorbij die pseudo-antieke poort enkele tientallen meters verderop in het bijgebouw bevond en vervolgde zijn weg langs de voorgevel van het hoofdgebouw. Onder ieder venster stond daar een enorme pot met een flinke hortensia erin. Ook de voordeur werd geflankeerd door twee van zulke struiken. Hij ging het stoepje op en zonder veel hoop trok en duwde hij een paar keer aan de dubbele voordeur. Die zat stevig vergrendeld en gaf geen krimp. Nu ja, dat was te verwachten. Nadenkend keek hij om zich heen.
Net als de vorige avond moest hij op zoek naar een stuk gereedschap om een deur of luik te forceren. Dat kon toch niet zo moeilijk zijn op een landgoed als dit? Er was vast wel ergens een kleine werkplaats of zoiets. Met zijn hand voor zijn gezicht om zijn ogen te beschermen tegen het stof liet Stef zijn blik gaan over de langgerekte bijgebouwen. Om de paar meter zat een venster, maar hij zag geen normale deur in de okergele gevels. In beide vleugels bevond zich in het korte deel wel een dubbele deur. Die waren groot genoeg voor een paard en wagen en gaven dus waarschijnlijk toegang tot de oude stallen.
Hij liep naar de plek waar hij de kruiwagen met zijn bagage had achtergelaten. Daar, in de overdekte passage, bevond zich aan beide kanten een deur. De ene was de voordeur van de poortwachterswoning en de tegenoverliggende gaf toegang tot de andere ruimtes in de zijvleugel, waarschijnlijk bergruimtes en opslagplaatsen. Beide deuren zaten stevig op slot. Stef keerde terug naar het binnenterrein en begaf zich verwachtingsvol in de richting van de dichtstbijzijnde dubbele staldeur. Die gaf een beetje mee en toen hij knielde zag hij door een kier boven de drempel dat de twee deuren op hun plaats werden gehouden door een pen in een grote steen in de vloer. Het gat in de steen was uitgesleten en met een beetje geluk zou het moeten lukken om de vergrendelingspen omhoog te wippen. Dan zou Stef de openslaande deuren naar buiten kunnen trekken en het slot ontwrichten. Hoopte hij.
Dat bleek gemakkelijker gezegd dan gedaan. Uiteindelijk lukte het hem om op de grond liggend een gevorkt takje door de kier te wurmen en die als een tang te gebruiken om vat te krijgen op de pen. Zo kon hij die vergrendeling een stukje omhoogschuiven. Met een ander houtje schoof hij wat steentjes in het gat, ònder de pen, zodat die wat hoger kwam te zitten wanneer hij zijn geïmproviseerde tang losliet. Door deze procedure een paar maal te herhalen, lukte het hem eindelijk om de pen over de rand van het gat te trekken, zodat alleen het slot de beide helften nog bij elkaar hield. Met stramme knieën kwam hij stijfjes overeind en na een paar flinke rukken gaven de deuren kreunend mee.
Binnen was het stoffig en schemerig. Door enkele kleine ventilatiegaten in de buitenmuur drong een beetje diffuus licht naar binnen dat de vage vormen van ongedefinieerde objecten onthulde. Stef trok de staldeuren wijd open om het weinige zonlicht dat er was toe te laten. Nu zag hij een kleine terreinwagen staan, wat tuingereedschap, emmers, dozen, blikken en lege flessen. En tegen de muur een sulky – zo’n tweewielige paardenkar die gebruikt werd bij de drafsport. Een groezelig dekzeil onttrok zo te zien een oude auto aan het oog. Ernaast, een werkbank. Dat was wat hij zocht.
Aan de muur boven het werkblad hingen schroevendraaiers, steeksleutels en tangen. Stef probeerde zich te herinneren wat ze in zijn krakerstijd gebruikten om deuren van leegstaande woningen te openen. Een koevoet was toen het symbool van de krakers. Daarmee kwam je elk huis wel in, ook al kon dat gepaard gaan met wat lelijke schade aan het houtwerk van de voordeur of het venster. Hij trok wat laden open, maar zag geen koevoet. Wel vond hij een hamer en een roestige beitel. Die konden ook van pas komen. Gewapend met nog een waterpomptang en een flinke schroevendraaier gewapend liep hij terug naar de zijdeur. Roquet onderbrak zijn inspectie van de stal en volgde hem in een opgetogen drafje.
Na een kwartiertje prutsen had hij de deur open. In de hoogtijdagen van de kraakbeweging was Stef wel betrokken geweest bij een aantal acties om leegstaande woningen te bezetten, maar hij had nooit eigenhandig een deur hoeven forceren. Daarvoor waren altijd meer ervaren krakers aanwezig geweest. Maar hij herinnerde zich wel een paar technische basisprincipes en met hamer en beitel had hij de ring rond het cilinderslot snel weg gesloopt. Het slot zelf hing toen min of meer los in een gat in de deur en het vergde wat gemorrel met de tang, en wat geweld met hamer en schroevendraaier om de cilinder van het sluitwerk te scheiden.
Achter de deur lag in het halfduister een lange rechte gang, die liep tot aan de tegenoverliggende zijdeur aan de andere kant van het huis, veronderstelde Stef. Links en rechts kwamen deuren uit op de doorgang. Hij stapte over de drempel, nieuwsgierig gevolgd door Roquet. Zijn metgezel onderzocht de ruimte met gespitste oren, neus op de grond en staart in de lucht, maar gaf geen teken van alarm. Stef rook de geuren van vloerwas en schoonmaakmiddelen, oud hout en nieuwe verf, maar tot zijn grote opluchting geen spoor van rotting en bederf. Voorzichtig opende hij de eerste deur aan zijn rechterkant.
Het was bijna pikkedonker in het vertrek en Stef diepte zijn zaklampje op uit de kleine rugzak die hij nu losjes over zijn linkerschouder droeg. Een grote tafel met meer dan tien stoelen eromheen suggereerde dat dit een eetkamer was. Tegen een muur stond een dressoir met een groot schilderij erboven. Het was een modern ogend, in frisse kleuren geschilderd landschap. Het vertrek beantwoordde totaal niet aan zijn voorstelling van een eetzaal in een oud kasteel. Daar zou je eerder zware meubelen, donkere lambriseringen en stoffige draperieën verwachten. Misschien zelfs een middeleeuws harnas of wat zwaarden en schilden aan de muur. Voor zover hij kon vaststellen bij het zwakke schijnsel van zijn lichtbundel was deze ruimte overwegend modern ingericht, met praktische huisraad en een gezellig allegaartje van bric-à-brac, objets trouvés, en andere snuisterijen.
De volgende deur bevond zich tegenover de eetzaal, een paar meter verderop in de gang. Die gaf toegang tot een ruim vertrek aan de voorzijde van het huis. Dat bleek een grote salon of woonkamer. Hoewel een deel van de meubels was afgedekt met lakens, kon Stef zien dat de ruimte was ingericht met een smaakvolle mix van oud en nieuw. In een hoek stond een oude kaarttafel met rechte stoelen en bij de open haard hadden een paar versleten leren fauteuils zich verzameld, als oudjes op zoek naar warmte. Onder de vensters die uitkeken op de binnenplaats en de hoofdpoort zag hij een ouderwets ligbankje en een paar gemakkelijke designstoelen geriefelijk genesteld tot een comfortabele zithoek. Boven de open haard hing een monumentale spiegel in een gouden lijst met uitbundig krullende ornamenten terwijl elders aan de muur een paar decoratieve landschappen hingen van dezelfde hand als het grote schilderij in de eetkamer.
Naast de eetkamer trof Stef een ruime, functionele keuken. Die was op het eerste gezicht van alle gemakken voorzien, er stond in ieder geval allerlei moderne apparatuur te glimmen op aanrecht, werkblad en wandtafel. Hij onderscheidde een magnetron, een waterkoker, een blender, een citruspers en een broodrooster. Boven het fornuis hingen allerlei pannen aan een rek rond de schoorsteenmantel. In het midden van het vertrek stond een royale eettafel. Dat leek erop te wijzen dat dit een woonkeuken was, waar de bewoners hun maaltijden gebruikten als er geen speciale reden was om in de deftige eetkamer te gaan zitten. In de fruitschaal op de tafel lagen slechts een paar uitgedroogde uien. Nieuwsgierig trok Stef de deur van de koelkast open. De plas licht die de keuken in viel kwam zo onverwacht dat hij vergat om de inhoud van het apparaat te inspecteren. Wat was dat nu? Licht? Was er nog stroom dan? Verbaasd keek hij om zich heen. Hij voelde de koude lucht uit de koelkast stromen. Zijn hand reikte naar een knopje boven het aanrecht en een strook felle LED-lampen floepte aan onder de kastjes die aan de muur hingen. Plotseling baadde de keuken in het licht. Het was alsof de wedergeboorte van de beschaving hier begon, bij een lichtje ontstoken tussen gootsteen en keukenkastjes. De afgelopen maanden had Stef, zonder het zo te benoemen, geleefd als een prehistorische grotbewoner, verstoken van alle gemakken van het moderne leven. De hemel was zijn dak geweest, de zon zijn verwarming en het voedsel dat hij onderweg verzamelde zijn dagelijkse kostje. Eerst had hij als sportieve langeafstandswandelaar alle eigentijdse voorzieningen vermeden, daarna als opgejaagde voortvluchtige en tenslotte was hij de enige overlevende getuige van een ramp van ongekende omvang waarbij de hele infrastructuur van diensten en voorzieningen was ingestort – of dat had hij althans gedacht. Nu was er in deze uithoek van Frankrijk ineens elektrisch licht. Hoe was dat mogelijk?
Om zich ervan te verzekeren dat de elektriciteit zich niet beperkte tot de koelkast probeerde hij de schake- laar van de afzuiginstallatie boven de kookplaat. Die kwam zoemend tot leven. Geschrokken deed hij het apparaat snel weer uit. Hoewel hij de wind buiten kon horen waaien, vreesde hij zonder reden dat het kunstmatige geluid het geloei zou overstemmen en zijn aanwezigheid zou verraden. Aan iets of iemand. Die irrationele angst was ingegeven door het schuldige besef een illegale indringer te zijn, realiseerde Stef zich. Een rol die hem niet van nature goed afging. Opgewonden liep hij naar de lichtschakelaar naast de deur. De hanglamp boven de eettafel ontbrandde. Niet-begrijpend volgde Roquet zijn verrichtingen aandachtig. Met de kop schuin en de oren gespitst keek hij Stef vragend aan.
“Zie je dat, ouwe jongen? We hebben hier elektriciteit! Met wat mazzel hebben we dan ook warm water”, zei Stef, niet eens zozeer tegen de hond, maar vooral tegen zichzelf. Hij draaide aan de rood-gemerkte waterkraan en hield zijn hand in de krachtige stroom. Die warmde geleidelijk op. Blijkbaar was er ergens in het huis een gevulde boiler die elektriciteit kreeg.
“Denk je eens in. Een lekker warm bad! En wie weet welke gemakken nog meer…” Hij kreeg een ingeving
en opende een deurtje onder het aanrecht. Er stond een tweetal grijze metalen ketels waarvan eentje door een rubberen slang verbonden was met het kooktoestel.
“Kijk! Gas! Als die flessen gevuld zijn, dan kan ik eindelijk weer eens een normale warme maaltijd koken. Wat een vooruitzicht! Ik denk dat we het hier wel een paar dagen kunnen uithouden, wat jij?” Roquet kwispelstaartte en blafte instemmend, aangestoken door het enthousiasme dat over zijn menselijke metgezel was gekomen.
“Kom”, zei Stef, “laten we eens kijken wat dit droomkasteel ons nog meer te bieden heeft.”
De deur schuin tegenover de keuken gaf toegang tot een inloopkast waar bezems, schoonmaakmiddelen en een stofzuiger stonden. Daarnaast was de centrale hal, een vestibule die liep van voordeur tot achterdeur. Een statige houten trap aan zijn rechterkant leidde zo te zien naar de bovenverdieping. Het schemerlicht dat naar binnen viel door de halfronde vensters boven de twee ingangen stelde hem in staat om meer details van het interieur te onderscheiden. Vanaf de muur in het trapgat keek een erehaag van gezichten op geschilderde portretten en kleinere zwart-wit foto’s argwanend neer op de bezoeker. Voorouders? Of waren het toevallige toeschouwers, verzameld op antiekbeurzen en opgehangen vanwege hun decoratieve waarde? In de hal stonden een paar meubels, een flinke kapstok en Stef zag een deur die toegang gaf tot een toilet.
Hij vervolgde zijn onderzoek met de eerste deur rechts, voorbij de trap. Daar bevond zich een smalle ruimte met zo te zien een kantoortje. Langs de muur was een lang werkblad gemaakt, met ruimte voor meerdere personen. Erboven een paar planken met een nette rij mappen en ordners. Op het werkblad stond een computerprinter. Geen computer te zien, maar dat was niet zo raar in een tijdperk van laptops en andere mobiele communicatieapparatuur. Zijn oog viel op een bakje met ongeopende post. Die was gericht aan een zekere John Nash. Nash? Dat klonk niet erg Frans. Had de een of andere vermogende Engelsman dit landgoed overgenomen?
In het vertrek tegenover het kantoortje wachtte Stef een aangename verrassing. De muur aan zijn linkerzijde was één grote boekenkast die zich uitstrekte vanaf de gang tot aan de voorgevel. Voor een van de twee vensters stond een groot bureau haaks opgesteld, zodat de stoel erachter uitzicht bood op zowel de boekenwand als op het voorpleintje – wanneer de luiken geopend zouden zijn. Direct links bij de deur was een kleine zithoek rond een lage salontafel en bij de open schouw halverwege de rechtermuur was een comfortabele leeshoek ingericht: een versleten canapé, een verstelbare leeslamp en een bijzettafeltje dat gebukt ging onder het gewicht van een paar stapels boeken. Trouwens, stapels boeken waren het meest opvallende aspect van dit vertrek, dat tegelijkertijd bibliotheek en studeerkamer moest zijn. Op ieder horizontaal oppervlak lagen boe- ken, tijdschriften of mappen met aantekeningen of knipsels. Tot zijn genoegen zag hij bij een eerste vluchtige inspectie flink wat moderne Engelstalige publicaties in de stapels, maar in de kasten stonden ook klassieke Franse titels zoals Le Petit Prince, werk van Zola, Sartre en Flaubert, de gebonden editie van de volledige werken van Jules Verne, een grote Larousse, maar ook woordenboeken Engels-Frans en vice versa. En zo te zien wat ouderwetse handboeken over het beheer van landgoederen, agrarische technieken en paardenfokkerij. Hij verheugde zich meteen op de onvermijdelijke ontdekkingsreis die hij een van de komende dagen zou gaan ondernemen in deze schatkamer van kennis en cultuur. Maar nu moest hij verder met zijn onderzoek van het verlaten landhuis. Zijn maag knorde en zijn benen deden hem pijn. Stef wilde zich er zo snel mogelijk van verzekeren dat hij hier veilig was en zich dan pas overgeven aan al het aangename dat het kasteel voor hem in petto had.
Achter de bureaustoel zag hij een tussendeur die zo te zien toegang gaf tot het volgende vertrek. Dat zou de kamer op de hoek van de voorzijde moeten zijn, berekende hij in gedachten. Hij pakte de knop en met knarsende scharnieren ging de deur open. In het midden van de duistere ruimte zag Stef een grote hoekige vorm staan onder een wit laken. Hij verstijfde. Even meende hij de omtrekken van een doodskist te herkennen. Kon hij dan nergens ontkomen aan de sporen van de Rode Dood? Maar toen hij zijn blik liet zakken zag hij de poten en pedalen van een klassieke vleugel onder het laken uitsteken. Andere objecten kwamen nu in focus bij het schaarse licht dat naar binnen viel vanuit de bibliotheek. Op de tast vond hij een lichtknopje naast de deur en toen het plafondlicht aanfloepte sprongen als eerste de vormen van een paar gitaren in het oog. Ze stonden in een rek tegen de muur. Onwillekeurig strekte en boog hij zijn vingers een paar keer, alsof zijn lichaam zich iets probeerde te herinneren van spieren in zijn handen die hij al in maanden niet meer gebruikt had. Er stond ook allerlei apparatuur. Gitaarversterkers, microfoonstandaards en luidsprekerkasten. Snoeren en kabels hingen aan een rekje aan de muur en hij zag de rijen kleurige knoppen en schakelaars van een geluidsmixer. Wat was dit? Een soort opnamestudio? Hij had weleens gehoord van muziekkamers in landhuizen, geschikt voor thuisconcerten, waar een chique publiek gekleed in Victoriaanse avondkleding zich vòòr het souper kon laven aan het een of andere smaakvolle nectar voor de ziel. Maar dit was toch iets anders dan de traditionele inrichting die je zou verwachten. Om te beginnen was er hoegenaamd geen ruimte voor publiek. Nee, deze muziekkamer was niet bestemd voor uitvoeringen of optredens. Dit was eerder een thuisstudio voor een professionele popartiest, of misschien de speelkamer van een fanatieke liefhebber. Het leek erop dat de heer des huizes, mijnheer Nash himself, een bovengemiddelde belangstelling had voor muziekbeoefening. Misschien gaf hij hier zelfs les? Nieuwsgierig rondkijkend liep Stef door het vertrek in de richting van de deur die terug naar de gang leidde. Hij zag een kast met muziek-CD’s en zelfs een plank met ouderwetse langspeelplaten. Een bankje op een versleten vloerkleed suggereerde een luisterhoek. Hij kon haast niet wachten tot hij de muziekverzameling aan een inspectie kon onderwerpen.
Muziek! Het leek hem op dat moment een eeuwigheid geleden dat hij geconcentreerd en in alle rust van muziek had kunnen genieten. Hij kon er haast niet over uit dat hij bij toeval dit pareltje van beschaafd genoegen had gevonden. In het voorbijgaan haalde hij een vinger over de snaren van een Spaanse gitaar. Het instrument was gestemd en voordat hij het wist had hij het in zijn handen en speelde een paar akkoorden. Am6, Bm6, Am6, E9: ‘Summertime, and the living is easy…’ neuriede hij zachtjes mee. Roquet, die hem zwijgend vergezeld had op zijn ontdekkingsreis door het huis, keek hem niet-begrijpend aan, gaapte eens uitbundig en wilde zich net uitstrekken op de vloer, toen Stef het muzikale intermezzo onderbrak en de gitaar terugzette. Zijn vingers jeukten om een van de elektrische gitaren uit te proberen – er stond een veelbelovende koffer met het logo van Fender naast het rek. Maar dat was voor later.
“Kom op, jongen. We kunnen nog niet gaan liggen. Eerst het huis helemaal inspecteren. Dat slaapt straks een stuk rustiger.”
Het laatste vertrek op de benedenverdieping was een kleine zitkamer in de hoek aan de achterzijde van het huis. Die deed zo te zien dienst als huisbioscoop en spelletjeskamer. Voor een paar loungebanken stond een groot televisiescherm met een stereo-installatie en Stef meende een spelcomputer te zien liggen. Ook zag hij een paar rijen dvd’s met films in een kast staan. Er lagen zelfs een paar dozen met traditionele bordspellen op de onderste plank: Stratego, Risk en Monopoly.
Op de bovenverdieping waren slaapkamers, veel slaapkamers. Toen hij de krakende trap was opgeklommen trof hij eenzelfde kruispunt van hal en zijgangen aan als op de benedenverdieping. De eerste deur die hij opende gaf toegang tot een halletje met kledingkasten dat leidde naar een grote slaapkamer aan de ene kant en een ruime badkamer met een toilet en bidet aan de andere kant. En zoals Stef had gehoopt stond er ook een comfortabel ligbad. Dat was aan de voorzijde van het huis. Er tegenover, aan de achterkant, waren twee kamers die toebehoorden aan kinderen. Zo te zien een jongen en een meisje in de tienerleeftijd. Stef zag posters van popidolen aan de muur, stapels strips en in de meisjeskamer foto’s van een lachende blonde meid met verschillende paarden. Hij herkende de kleurige rozetten die je kon winnen bij wedstrijden en een rijtje kleine bokalen toonde dat de bewoonster van deze kamer een serieuze paardensportbeoefenaar was. In de jongenskamer zag hij een elektrische treinbaan staan. Hij moest grinniken bij de plezierige herinneringen die dat bij hem opriep. Het deed hem denken aan zijn eigen Märklin-baan, waarin zijn vader zoveel van diens kindertijd had gestopt, en alle nooit afgemaakte modelbouwprojecten waaraan Stef zelf tijdens zijn volwassen leven met zoveel genoegen had geknutseld.
De andere helft van de bovenverdieping bevatte nog een viertal slaapvertrekken, maar de afwezigheid van persoonlijke zaken als kleding of snuisterijen deed Stef vermoeden dat het logeerkamers of gastenverblijven waren. Misschien hadden de bewoners een Bed & Breakfast of gîte in het kasteel? Dat deel van het huis had een eigen badkamer met toilet, waardoor het een min of meer zelfstandig woongedeelte was, gescheiden van de privévertrekken van de vaste bewoners. Er was ook een kleine trap die naar de zolder leidde, maar die liet Stef maar even voor wat het was. Op dat moment was voor hem het belangrijkste dat hij geen spoor van menselijke aanwezigheid had gevonden, levend of dood. Gerustgesteld liep hij de trap weer af naar de begane grond. Ondanks de onderzoekende blikken van de geportretteerden aan de muur voelde hij zich opgelucht. Het was alsof er na een lange reis een last van hem afviel. Eindelijk zou hij zich even kunnen ontspannen, ontsnappen aan de dreiging van achtervolgers, dodelijk virussen en onbekende gevaren.