Met zijn rug tegen het warme kalksteen van de ruïne en zijn benen uitgestrekt op het gras koesterde Stef zich in de middagzon terwijl Roquet met zijn neus op de grond rondscharrelde. Bij wijze van lunch had hij een paar handjes noten, een stel koekjes en wat gedroogd fruit gegeten. Hij snakte steeds meer naar een vers stuk stokbrood, maar dat zat er in deze omstandigheden helaas niet in. Stef moest zich voorlopig behelpen met wat hij onderweg bijeen kon scharrelen in opengebroken winkels en verlaten moestuinen. Hij had ontdekt dat zijn doorlopende hongergevoel het beste bestreden kon worden door lang te kauwen op het weinige voedsel dat hij zich kon veroorloven. Nu lag hij een beetje te knikkebollen terwijl hij uitkeek over het goudgele graan dat op het land stond.
Tijdens zijn eigen leven had Stef gezien hoe computers een onmisbaar en dominant onderdeel van de samenleving waren geworden. In de zeventiger jaren van de vorige eeuw waren dat nog exotische monsters die alleen bij grote bedrijven in gebruik waren. Zijn vader was op diens werk door middel van een terminal aangesloten op een grote mainframe computer waarop allerlei documentatie stond over het vliegtuigonderhoud waarvoor hij verantwoordelijk was. Zelf had Stef in de tweede helft van dat decennium lopen sjouwen met stapels boeken in een groothandelsmagazijn waar men met een computer zicht hield op de voorraad en bestellingen verzonden werden aan de hand van stapels papieren ponskaarten die hetzelfde apparaat uitspuwde – voor ieder boek een kaart die er handmatig ingestopt moest worden. Halverwege de jaren tachtig verscheen op zijn bureau bij de theaterorganisatie waar hij werkte de eerste desktopcomputer waarop hij in een MS-DOS omgeving met het alom gebruikte tekstverwerkingsprogramma WordPerfect correspondentie, kopij voor promotiemateriaal en persberichten schreef en adressenbestanden bijhield die hij kon uitprinten op stickervellen. Er was nog geen internet en email, dus alle teksten werden nog wel gewoon geprint op papier, gekopieerd op de Xerox en met enveloppen in de brievenbus gedaan. Rond 1985 werkte hij nauw samen met een grafisch ontwerper die een Apple Macintosh gebruikte, het kleine wonderapparaat met de eerste grafische interface op het scherm en een muis waarmee je kon klikken, objecten verplaatsen en virtueel plakken en knippen. Pas in de tweede helft van de jaren negentig kocht Stef tijdens zijn verblijf in Groningen zijn eerste eigen persoonlijke computer. Hij werd daartoe aangespoord door de mogelijkheid om via de analoge telefoonlijn verbinding te maken met het mysterieuze en nog erg jonge en trage internet. Hij wist niet meer of hij toen ook al email had, maar het was een opwindende ervaring om door middel van het elektronische gekraak en geruis van zijn modem via de telefoonlijn contact te maken met de verste uithoeken van de buitenwereld en zichzelf toegang te verschaffen tot allerlei informatie, van het alledaagse nieuws tot websites over de meest obscure onderwerpen die hem interesseerden. Contact met anderen ging toen vaak via zogenaamde bulletin boards. Dat waren een soort digitale prikborden waarop je mededelingen kon achterlaten, virtueleontmoetingsplaatsen waar je informatie kon uitwisselen over specifieke onderwerpen. Daaruit zouden later de online forums ontstaan. Maar Stef vond het sociale verkeer in de digitale omgeving vaak al net zo ongemakkelijk als in de werkelijkheid, dus veel gebruik maakte hij niet van die mogelijkheid. Weer terug in de Randstad ging hij achter het beeldscherm aan de slag bij een studio voor grafisch ontwerp van een vriend en maakte zich de HTML-code eigen die nodig was voor het programmeren van websites.
In die tijd was de informaticarevolutie niet meer te stoppen. Het internet werd steeds sneller, waardoor de mogelijkheid om naast tekst ook beeld en geluid uit te wisselen praktisch binnen het bereik van gewone consumenten kwam. De groeiende capaciteit voor geheugenopslag maakte het mogelijk om steeds grotere bestanden te maken en te bewaren. Computers werden ook steeds compacter en in het nieuwe millennium was het leven al snel ondenkbaar geworden zonder smartphone, de kleine en veelzijdige draagbare computer die niet alleen als telefoon fungeerde, maar ook als foto- of filmcamera, geluidsrecorder, televisie, navigatieapparaat, spelcomputer en bankpas kon dienen. Veel overheidsinstellingen hadden hun communicatie met de burger helemaal afgestemd op dit handzame apparaatje. Iedereen was overal en altijd bereikbaar en na introductie van de zogenaamde sociale media zowel letterlijk als figuurlijk ook te volgen. Want het dataverkeer ging twee kanten op. Onder de content die werd ontvangen en de informatie die de gebruiker deelde met anderen vloeide een doorlopende stroom van informatie terug naar het web. En alle informatie die je deelde werd vastgelegd in een ongrijpbaar, onveranderlijk en eeuwigdurend wereldomspannend geheugen.
Natuurlijk maakte de nieuwe techniek het leven in veel opzichten aangenamer en waren veel zaken een stuk eenvoudiger te regelen door de mogelijkheden van snelle en directe communicatie, maar dat laatste eiste ook doorlopend je aandacht op en ontaardde niet zelden in een fixatie op binnenkomende berichten die het contact met de directe omgeving ernstig verstoorde. Talloze verkeersongevallen waren daarvan het pijnlijke bewijs.
Dat handzame mobiele communicatieapparaat voor iedereen was het meest in het oog springende aspect van de informaticarevolutie. Het straatbeeld was vergeven van mensen die geconcentreerd waren op hun kleine beeldscherm en zodoende geen oog hadden voor hun omgeving of het verkeer. Ze lazen hun inkomende berichten, bekeken mededelingen van personen die ze niet echt kenden, twitterden hun wederwaardigheden de wereld in of raadpleegden hun navigatie-app omdat ze niet wisten waar ze waren of om te zien waar ze heen gingen. Anderen waren met een oortelefoontje verbonden aan het ding dat was weggestopt in hun kleding en voerden onderweg naar hun bestemming luidkeels gesprekken met onzichtbare personen, waardoor het leek alsof ze met zichzelf praatten. Stef vond dat soms een vervreemdende ervaring, alsof hij omgeven was door willoze zombies die aangesloten waren op een centrale intelligentie die hun gedrag stuurde. Sluipenderwijs tastte de continue en wederkerige verbinding met het globale netwerk, dat een verwarrende mix van feiten, meningen, leugens, roddels en geruchten bood, de menselijke psyche aan op een manier die nooit eerder vertoond was in de geschiedenis. Met ver gaande consequenties.
Stef meende dat de communicatietechnologie van de digitale revolutie twee bepalende eigenschappen van de mens fundamenteel aantastte: zijn perceptie van de werkelijkheid en de identiteit die een individu aannam. Het was natuurlijk geen toeval dat beide verband hielden met informatiestromen, de eerste met de informatie die de mens ontving en absorbeerde, de tweede met het verhaal dat iemand over zichzelf de wereld instuurde.
Je leerde de werkelijkheid nu eenmaal kennen door de informatie die je erover absorbeerde. Maar die bestond in het informatietijdperk uit een zondvloed van tegenstrijdige berichten die vaak verwarrend waren, soms misleidend, zelden betrouwbaar en meestal de bedoeling hadden je te beïnvloeden. De tijd van een enkele waarheid van het geloof, een gedeelde werkelijkheid van één landelijk televisiekanaal en een gemeenschappelijke oriëntatie op de wereld door dezelfde lessen op alle scholen lag ver achter ons.
En de wijze waarop een mens zichzelf manifesteerde weerspiegelde steeds vaker een versnipperde persoonlijkheid die zich in uiteenlopende zakelijke en sociale contacten, in toenemende mate virtueel geworden, kon voordoen met een profiel, alias of avatar naar keuze, al naar gelang de omstandigheden dat voorschreven of mogelijk maakten. En dat bood uitgebreide mogelijkheden tot bedrog dat zelden gecorrigeerd werd door ontmoetingen met echte personen in de niet-virtuele werkelijkheid.
De vraag of er buiten de mens een objectieve werkelijkheid bestond en of het mogelijk was om die te kennen had de filosofen al beziggehouden sinds Plato en zijn allegorie van de grot en de geketende mens. Stef had ooit een lijvig boek gelezen van André Klukhuhn waarin die schreef dat wetenschap, kunst en godsdienst ieder op hun eigen wijze kennis over de werkelijkheid konden verschaffen en dat ze elkaar daarin aanvulden. Dat was natuurlijk heel mooi, maar op een postmoderne manier ook heel verwarrend. Want Stef geloofde best dat kunst ons iets kon leren over schoonheid en dat godsdienst ons troost kon bieden, toch beschikte volgens hem alleen de wetenschap over een methode die betrouwbare informatie gaf over een objectieve fysieke wereld die buiten de mens bestond. En dat bood een nuttige basis voor overeenstemming en noodzakelijke eensgezindheid. Troost en schoonheid waren categorieën die voortkwamen uit de belevingswereld van de mens en waren dus per definitie subjectief, ook al kon de moderne wetenschap bepaalde aspecten van die beleving inmiddels vast wel meten aan de hand van reacties in onze hersenen en lichaam.
Stef had zich altijd verwonderd over de verschillende waarheden waarin mensen geloofden en de verdeeldheid die dit veroorzaakte. Er kon toch maar één werkelijkheid bestaan? Zo had hij er tenminste altijd over gedacht. Het was misschien wel de belangrijkste reden – naast het streven om iets van zichzelf te begrijpen – waarom hij zo geobsedeerd werd door de vorming van het menselijke bewustzijn en de werking van de hersenen. Hij hield nog altijd vast aan zijn oude overtuiging dat de tegenstellingen en conflicten in de wereld opgelost konden worden door het gebruik van ons verstand. Want het verstand was de sleutel tot de overkoepelende werkelijkheid van de natuurwetten die voor iedereen gold, nietwaar? En als iedereen zijn verstand zou gebruiken over wat goed was voor de mensheid en de planeet, dan zou men ook eensgezind tot dezelfde conclusies komen, zo redeneerde hij.
Maar het onderscheid tussen feiten en meningen, tussen nieuws en vermaak, was in het informatietijdperk vaak moeilijk te bepalen. Of zelfs helemaal verdwenen. De contouren van de werkelijkheid werden zodoende steeds diffuser. Dat had ongetwijfeld te maken met de immense hoeveelheid aan informatie die dagelijks op ons afkwam en waaruit we een keuze moesten maken om onze belevingswereld nog een beetje samenhang te geven. Wat het extra verwarrend maakte was dat alle informatie, serieus of niet zo serieus, tot ons kwam via hetzelfde soort digitale apparaat. Daardoor werd het onderscheid tussen waarheid en fictie niet duidelijker. Nieuws, vermaak en onderwijs werden ons allemaal aangeboden op de computer of smartphone. Wereldnieuws, sociale weetjes, spelletjes, berichten over de nieuwste films of leukste restaurants, cursussen, onderwijsmateriaal, medische informatie, gegevens over onze belastingaangifte of verzekeringen, alles was gedigitaliseerd en bereikte ons verpakt in nullen en enen via kabel of ether in de vorm van beeld en geluid op onze handzame communicatieterminal. Onze belevingswereld was sluipenderwijs steeds meer afhankelijk geworden van het digitale netwerk en de grens tussen waarheid en fictie in evenredige mate onduidelijker. Deze ontwikkeling werd het meest schrijnend geïllustreerd door de populariteit van infotainment, beschuldigingen van fake news en de opkomst van fact free journalism. En dat kon desastreuze politieke gevolgen hebben.
Het leek erop dat de zegening van een pluriforme nieuwsvoorziening was verworden tot de vloek van de grabbelton met argumenten voor het eigen gelijk. Iedereen kon met een druk op de knop berichten de wereld insturen, iedereen was zijn eigen uitgever en iedereen kon zich voordoen als objectieve verslaggever. Maar de betrouwbaarheid van de informatie die zo werd gedeeld was vaak net zo dubieus als de roddels die vroeger werden uitgewisseld bij de dorpspomp.
Door het immense aanbod van verwarrende en vaak tegenstrijdige berichten dat de moderne mens dagelijks te verwerken kreeg, zag die zich gedwongen om, meestal onbewust, keuzes te maken. En die keuzes gingen, dankzij de algoritmes achter de zoekfuncties, maar al te vaak in de richting van wat men al kende, voelde of intuïtief al dacht. Of wat men graag wilde geloven. Want wie was nog in staat om echt van onecht te onderscheiden in het Global Village dat ontstaan was langs de informatiesnelweg?
De ontwikkelingen in de vermaaksindustrie droegen ook bij tot de corruptie van ons beeld van de werkelijkheid. Onze realiteitszin stond onder druk omdat er steeds meer mogelijkheden waren om de banale, onaangename of zelfs bedreigende werkelijkheid van alledag op te sieren met technieken van augmented reality, die een extra laag van al dan niet betrouwbare informatie toevoegde aan onze omgeving, of die te ontvluchten door te vertrekken naar een alternatieve wereld in het domein van de digitale virtual reality, waar je jezelf kon onderdompelen in een volledige fantasie.
Stef zelf was niet onbekend met de genoegens van videogames en simulatiespellen, die steeds realistischer werden en waarbij je jezelf kon verliezen in de zoveelste variant op Karl Marx’ opium voor het volk. Het zou volgens hem niet lang meer duren voor de visuele beleving van geconstrueerde werelden zou worden verrijkt met fysieke ervaringen. Sommige film- en theatervoorstellingen, trainingen voor militairen, therapieën voor getraumatiseerden en vluchtsimulators voor piloten in opleiding boden al een uiterst realistische beleving met behulp van sensurround-technieken. Wellicht dat in een wereld met steeds meer alleenstaanden en sociaal geïsoleerden de diepgewortelde behoefte aan erotiek de weg zou bereiden voor een complete virtuele stimulans van onze tastzintuigen. We zouden dan ons huis niet meer hoeven te verlaten en onszelf met behulp van een VR-bril en een bijbehorend drukpak of in iets als een VR-cabine, of wellicht dankzij neurologische implantaten, kunnen onderdompelen in een uiterst realistische gesimuleerde werkelijkheid naar eigen keuze.
Het was natuurlijk onterecht om het uiteenvallen van de werkelijkheid in ontelbare kleine domeinen van particuliere waarheden exclusief toe te schrijven aan de opkomst van de handcomputer, de sociale media en de overige digitale verlokkingen. Het was tenslotte de mens zelf die niet in staat was om de informatie op waarde te schatten, waarheid van leugen te onderscheiden en verleidelijke fantasieën te relativeren. Volgens Stef had die ontwikkeling ook veel te maken met de staat van het onderwijs, dat tekort schoot in het aanleren van allerlei vaardigheden die nuttig waren bij het navigeren over de oceaan van informatie waarop we zo vaak stuurloos leken rond te dobberen.
Het was zijn stellige overtuiging dat opvoeding en onderwijs de sleutels vormden naar een evenwichtige, stabiele samenleving met mentaal weerbare burgers die de uitdagingen van de toekomst het hoofd konden bieden. Maar hij had de indruk dat het met dat onderwijs maar matig gesteld was. Het leek erop dat de lagere en middelbare scholen sinds zijn kindertijd aan niveau hadden verloren en dat het wetenschappelijk onderwijs haar werkwijze en bereik niet goed voor het voetlicht bracht. Vooral dat eerste was volgens Stef een gevolg van opeenvolgende bezuinigingsrondes en misplaatste politieke correctheid die leerlingen met een achterstand vooruit wilde helpen door de drempels te verlagen in plaats van ze extra aandacht en ondersteuning te geven. Positieve actie met negatieve gevolgen.
Hij vond ook dat het onderscheid tussen wetenschappelijk onderwijs en hoger beroepsonderwijs vervaagd was en dat er onduidelijkheid bestond over wat wetenschap nu precies inhield. En hoe betrouwbaar haar bevindingen waren. Men verlangde van onderzoekers heldere en solide antwoorden op prangende vragen, veelal op medisch terrein of met betrekking tot heikele politieke kwesties zoals het klimaat of de energievoorziening. Maar die verwachting stond eigenlijk haaks op de wetenschappelijke methode die was gebaseerd op hypotheses, statistische waarschijnlijkheden en kleine stappen op het pad van voortschrijdend inzicht.
Er viel ook van alles aan te merken op de kwaliteit van het hoger onderwijs. Door de bezuinigingen waren bijvoorbeeld de studieduur verkort en de prestatiedwang toegenomen. De kortere studieduur had ertoe bijgedragen dat de universitaire opleiding veel schoolser was geworden en er minder ruimte was voor reflectie op de studie en oriëntatie op de samenleving. Veel studenten hadden het zo druk met het behalen van hun studiepunten binnen de gestelde termijn, of met de noodzakelijke bijbaantjes, dat er geen of weinig tijd overbleef om deel te nemen aan nuttige sociale en culturele activiteiten die buiten het vaste programma vielen. Gemakzucht en fraude lagen dan al snel op de loer, ook omdat het internet daartoe ruimschoots de gelegenheid bood door bijvoorbeeld de beschikbaarheid van online gepubliceerde scripties en werkstukken. Dat ging uiteindelijk ten koste van hun algemene vorming en het vermogen om hun kennis in een breder perspectief te zien. In de hogere echelons van de academische gemeenschap leidde de competitie om middelen en faciliteiten tot de druk om vooral veel te publiceren, want dat maakte de kans groter dat je onderzoeksvoorstellen werden beloond en konden worden uitgevoerd. De toename in kwantiteit van wetenschappelijke artikelen ging niet altijd gepaard met een evenredige toename in kwaliteit. Integendeel, de druk om op te vallen verleidde tot sensationele claims en voorbarige conclusies, wat de geloofwaardigheid en het aanzien van de wetenschap in haar geheel enorme schade toebracht. En het publiek gevoeliger maakte voor ongenuanceerde en sensationele beweringen.
Onder invloed van bedenkelijke maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de uitzaaiingen van de marktwerking, was er een toename in het aantal aanmeldingen waar te nemen bij studies die een financieel aantrekkelijke carrière beloofden. Vakken als international business studies, bedrijfskunde, rechten en economie trokken veel studenten vanwege het vooruitzicht op maatschappelijk succes en hadden daarmee een aanzuigende werking op de schaarser wordende middelen. Stef vond dat ook geen echte wetenschappelijke richtingen, meer iets voor hogescholen, vanwege de beperkte mogelijkheden tot wat hij beschouwde als serieus onderzoek. Hij zag ze eerder als opleidingen voor de moderne ambachten van de globale digitale samenleving. Ook communicatiewetenschappen en informatica mochten zich verheugen op een toenemende belangstelling, we leefden tenslotte in het communicatietijdperk. Het gevolg was dat men voor zuiver wetenschappelijk onderzoek andere geldbronnen zochten meer afhankelijk werd van samenwerking met het bedrijfsleven, met alle perverse gevolgen van belangenverstrengeling van dien. Bovendien was er een zorgelijke verwaarlozing van de geesteswetenschappen. En het was juist die richting, met studies als geschiedenis, literatuur, taalkunde en filosofie, die kritische geesten kon kweken die volgens Stef in staat waren om de uitdagingen van het computertijdperk het hoofd te bieden omdat ze met name sterk waren in het analyseren, interpreteren en waarderen van bronnen van informatie.
Wat het basis- en middelbaar onderwijs betrof had Stef de indruk dat aan de ene kant het niveau van de traditionele vaardigheden als lezen, schrijven en rekenen sinds zijn jeugd achteruitgegaan was, terwijl er anderzijds te weinig aandacht was voor vaardigheden die de mentale weerbaarheid van jongeren in een snel veranderende samenleving versterkte. Hij meende dat de nadruk te veel lag bij de voorbereiding van leerlingen op hun rol in de maatschappij zoals die was, als gewillige consumenten en nuttige radertjes in de economische machinerie. Dat was natuurlijk een cliché, maar in een wereld die in toenemende mate geregeerd werd door algoritmes vond hij dat het bevorderen van een analytisch en kritisch denkvermogen een hogere prioriteit moest hebben. Hij begreep dan ook niets van de wijdverbreide afkeer van wiskunde en op logica gebaseerde denkrichtingen. Zei dat iets over de geestelijke luiheid van de mens? Of over de kracht van ons zogenaamde reptielenbrein, de bron van onze dierlijke intuïtie en onderbuikgevoelens?
De samenleving van de toekomst zou meer gebaat zijn bij mensen die enigszins gevormd waren in filosofische disciplines als logica, ethiek en moraal. Het meeste hand- en denkwerk zou toch gedaan worden door machines en computers, dus het ging er om dat de mensen die de machines zouden ontwerpen, programmeren en beheren in staat waren om hun informatie kritisch te analyseren, hun kennis te evalueren en rechtvaardige beslissingen te nemen. Bovendien zou de in het onderwijs gedeelde kennis van normen en waarden waarop de samenleving gefundeerd was kunnen bijdragen aan de stabiliteit en cohesie van de gemeenschap in een tijdperk van snelle veranderingen en verwarrende ontwikkelingen. Stef was in dat verband bijzonder trots geweest op Vera toen ze zich na haar pensionering ging bezighouden met de filosofische vorming van kinderen en jongeren. Ze had zelfs in de gevangenis cursussen gegeven voor gedetineerden om ze te stimuleren na te denken over levensvragen en de situatie waarin ze verkeerden.
Wat hij daarentegen vooral meende te bespeuren bij de spreekwoordelijke ‘jeugd van tegenwoordig’ was een schrikbarend slecht concentratievermogen en een verontrustende geestelijke luiheid. Die moesten wel het gevolg zijn van de vluchtige belevingswereld van games, videoclips, SMS-berichten, websurfen en zapgewoontes waarvan de jongerencultuur was verzadigd, gekoppeld aan de altijd en alom aanwezige mogelijkheid om via het internet kennis, feiten en informatie op te vragen en die je dus niet zelf hoefde te onthouden. Weinigen leken nog het genot te kennen van jezelf voor lange tijd onder te dompelen in de wereld van een goed boek of het plezier dat het je eigen maken van belangwekkende inzichten of nieuwe vaardigheden kon schenken. In de gekrompen wereld van het snelle internet deelden grote groepen jongeren wereldwijd hun normen en ambities en spiegelden zich aan dezelfde oppervlakkige rolmodellen uit de wereld van vermaak, media en sport. Was dat ooit anders geweest? Stef herinnerde zich dat je tijdens zijn eigen schooltijd op tienerkamers nog wel posters kon aantreffen van revolutionairen als Che Guevara, Mao of zelfs Marx en Lenin. Hoe misplaatst dat misschien ook was, er sprak in ieder geval meer idealistisch élan en maatschappelijke betrokkenheid uit dan een kamer die behangen was met affiches van perfect gevormde soapsterretjes, getatoeeerde voetbalkampioenen of kitscherige popidolen.
Hard werken en studie golden niet langer als een weg naar succes. Het oppervlakkige glamoureuze leven dat werd beloofd in de reclame was voor velen de maatstaf voor geluk geworden. Men modelleerde zich liever naar de eendagsvliegen van de showbizz in de hoop op een flitsende carrière in het voetlicht van de media – bij voorkeur met ‘iets creatiefs’. De populariteit van zogenaamde realityshows en televisieprogramma’s waarin men zingend, bakkend of fotomodellend een gooi kon doen naar het sterrendom was ongekend. Dat was een mooie droom om na te jagen, maar de realisatie ervan was maar voor weinigen weggelegd. Er waren altijd veel meer verliezers dan winnaars in deze loterij van de roem. En de frustratie die het gevolg was van uiteengespatte dromen en gefnuikte ambities gedijde in de achterstandswijken en bloeide op tot de boze en vulgaire jongemannenmoraal die zo kenmerkend was geworden voor een belangrijk deel van de popcultuur. Stef dacht dat het beeld van jongeren in de media in de eenentwintigste eeuw vooral bepaald werd door de problemen van laagopgeleiden en kansarmen, terwijl zijn generatie meestal het nieuws haalde vanwege hun geëngageerde idealisme dat zich uitte in protesten en alternatieve leefstijlen.
Stef moest even enorm lachen in zichzelf om de ironie van zijn ouwelullenargument over de verloedering van de jeugd. Ja, hij realiseerde zich drommels goed dat zijn opvatting over die teloorgang door de eeuwen heen voortdurend gehuldigd was door cultuurpessimisten en zure oude mannen die de bedreigde orde vertegenwoordigden. Zijn eigen generatie had in de roerige jaren zestig en zeventig blootgestaan aan datzelfde verwijt, maar hij bevond zich daarmee in een traditie die letterlijk ouder was dan de Weg naar Rome. Socrates beklaagde zich bij monde van Plato ook al over het morele verval van de jeugd.
Misschien bekeek Stef de kwestie ook niet helemaal met een neutrale blik en werd hij beperkt door zijn eigen ervaringen met jongeren in zijn omgeving. Zijn buren waren in toenemende mate laagopgeleid en veelal van allochtone afkomst. Over het algemeen wel redelijk serieus, maar veelal met een schrikbarend gebrek aan nieuwsgierigheid en beperkt in hun kijk op de wereld. Hij vermoedde dat de manier waarop ze op het leven bekeken samenhing met het niveau dat ze bereikt hadden op Maslow’s piramide van universele behoeften. Stef herinnerde zich desalniettemin berichten over verschillende serieuze studies waaruit bleek dat het gemiddelde IQ na een eeuw lang te zijn gestegen, sinds 1975 – zijn eigen eindexamenjaar – een jaarlijkse daling vertoonde. Die verontrustende trend werd door de onderzoekers toegeschreven aan veranderingen in het onderwijs, minder lezen, meer videospelletjes en een ongezonder eetpatroon.
Hoe dat ook zij, de toekomstige mens was waarschijnlijk minder slim en slechter opgeleid, en daardoor volgens Stef ook minder goed in staat om werkelijkheid van verzinsel te onderscheiden. En dat terwijl men doorlopend gebombardeerd werd met dubieuze informatie en de verleidingen van virtuele werkelijkheden in de vorm van de avontuurlijke schijnwerelden, romantische fantasieën en futuristische verzinsels die de vermaaksindustrie bood. Men stond wantrouwend tegenover de autoriteit van onafhankelijke media en wetenschap, zag zich geplaatst voor een groot aanbod van tegenstrijdige opvattingen over wat waar was, en er waren bijna onbegrensde mogelijkheden om je te verenigen met gelijkgestemden en je af te keren van onwelgevallige visies op de werkelijkheid. Dankzij de informatietechnologie en de commerciële media was Plato’s grot veranderd in een caleidoscopische ondergrondse jaarmarkt waar men grossierde in gefantaseerde werkelijkheden die doordrenkt waren van emoties en vooroordelen in alle maten en soorten.
Stef moest in slaap gevallen zijn, want plotseling schrok hij kuchend wakker met een irritante kriebel in zijn keel. Er was iets in zijn luchtpijp geschoten – wat speeksel of een stofje, een vliegje misschien – en in een reflex probeerden zijn longen met veel misbaar de vergissing te herstellen. Roquet lag vlakbij, languit op zijn zij op de warme aarde van de graanakker, en keek hem verontrust aan. Terwijl Stef proestend voorover boog kwam de hond overeind en rekte zich geeuwend uit. Toen zijn ademhaling weer wat tot rust gekomen was zag Stef aan de stand van de zon dat de dag al vorderde. Hij schatte dat het rond halfvier in de middag was. Een paar verwaaide wolken dreven hoog in de lucht langzaam voorbij en het ijle silhouet van een eenzame wouw volgde sloom een onzichtbare spiraal. Als om te inspecteren of alles in orde was kwam Roquet kwispelstaartend naar hem toe en liet zich geruststellend over de kop krabben. Stef maakte een paar sussende geluidjes en trachtte zich te oriënteren. Zijn gevoelige knieën masserend raadpleegde hij zijn kaart en zag dat het volgende dorp een kilometer of zes verderop lag. Dat zou zo’n anderhalf uur lopen zijn en hij nam zich voor om voorbij dat plaatsje op zoek te gaan naar een plek om te overnachten.
Niet veel later liep het tweetal weer tussen de golvende akkers met coulissen van struiken en bomen en hier en daar een boerderij aan de horizon. Roquet liep zijn neus met enthousiasme achterna bij deze ontdekkingsreis langs onbekende paden. Zijn staart stak opgewonden zwiepend uit boven het doorgeschoten onkruid in de berm. Hier en daar lag de weg verzonken in het land en deed de omgeving Stef denken aan de beruchte bocage, het onoverzichtelijke heggenlandschap van Normandië.
Zijn gedachten keerden terug naar toekomstscenario’s en de gevolgen van de informaticarevolutie. Volgens Stef zou niet alleen de werkelijkheid – of althans onze perceptie ervan – maar zelfs de menselijke identiteit onder invloed van de technologische ontwikkelingen fundamenteel gaan veranderen. Hij bedoelde daarmee niet slechts de unieke identiteit die ieder individu zichzelf toedichtte op basis van zijn persoonlijke geschiedenis en omstandigheden en die hem onderscheidde van anderen – het verhaal dat een mens vertelde over zichzelf. Stef dacht ook aan iets groters, iets gemeenschappelijks dat gedeeld werd door alle mensen. Die identiteit van de mensheid in zijn totaliteit werd bepaald door het gezamenlijke verhaal van haar afkomst en geschiedenis, maar werd ook gevormd door de grootste gemene delers van alle individuele identiteiten. We waren het product van de biologische evolutie, sociale dieren die dankzij onze hersenkracht in staat waren onze driften enigszins te beteugelen en zo complexe en gevarieerde culturen hadden voortgebracht waarin we onze verworvenheden doorgaven en ons over het algemeen voortplantten in duurzame monogame relaties. Dat was de onuitwisbare gemeenschappelijke basis waarop onze individuele en tegelijkertijd cultureel gekleurde identiteit gefundeerd was. Maar Stef voorzag grote veranderingen in de voorstelling die de mens van zichzelf had als autonoom individu, de wijze waarop men zich voortplantte, de rol van arbeid en carrière in ons leven, de manier waarop sociale interacties tot stand kwamen en tenslotte onze levensverwachting en hoe we dachten over leven en dood en de zin van het bestaan. Onder invloed van computers en informatietechnologie zouden de psychologische, sociale en fysieke kenmerken van de mens in de toekomst werkelijk revolutionaire veranderingen ondergaan.
Terwijl door het filter van de nieuwe media onze beleving van de werkelijkheid veranderde, werd ook ons zelfbeeld op zijn kop gezet. Hoewel individualisme en authenticiteit in het tijdperk van massaconsumptie en massamedia een hoog aanzien genoten, werd de mens steeds verder gereduceerd tot een kuddedier dat haar gedrag afstemde op dat van de groep waartoe zij zichzelf rekende. Dat was een gevolg van enerzijds de doorlopende populariteitspoll van likes op de sociale media met de dwang tot politieke correctheid die daarvan uitging en anderzijds van de mentale druk die voortkwam uit het besef dat alles wat je deed kon worden vastgelegd, geregistreerd en beoordeeld door de anonieme machten van politiek en commercie.
Ondanks de invoering van allerlei vormen van privacywetgeving, was het voor Stef duidelijk dat er een tijdperk was aangebroken waarin de scheidslijn tussen publiek en privé steeds verder vervaagde en misschien wel helemaal zou verdwijnen. Was het mogelijk dat de mens zich bevond op de weg naar een maatschappij met volledige transparantie? Waar zoiets als een privédomein als plek waar je meest persoonlijke gedachten en gevoelens zich ophielden niet langer bestond? Hij vroeg zich af welke gevolgen dat zou hebben voor het zelfbeeld van de mens. Wat zou het met je persoonlijkheid doen als naast je deugden ook je ondeugden, je kwetsbaarheden, twijfels, onzekerheden en zwakheden, bloot lagen en door iedereen kon worden beoordeeld, bekritiseerd en bespot?
Mensen waren natuurlijk zelf begonnen hun privacy in te leveren door het verslag van hun dagelijkse belevenissen via sociale media vrijwillig te delen met de hele wereld. Voor veel vloggers was het zelfs een verdienmodel geworden, een bron van inkomsten. Daarnaast kon je geen stap verzetten op het wereldwijde web van telefoonlijnen, zendmasten en glasvezelkabels, geen gesprek voeren, bericht verzenden of website bezoeken, zonder dat daarbij ergens gegevens over content, tijd, plaats en identiteit werden vastgelegd.
Dat was tot op zekere hoogte legaal en nuttig voor de consument, die daardoor informatie en diensten kon ontvangen op basis van persoonlijke voorkeuren. Maar die consument had er vaak geen idee van welke gegevens er van hem of haar werden geregistreerd en wat daarmee gebeurde. Met onze mobiele telefoontoestellen waren we als gechipt vee waarvan precies werd bijgehouden wat, waar en wanneer er werd geconsumeerd en geproduceerd.
Vertrouwelijke gegevens die je veelal verplicht was op te geven aan de overheid en dienstverlenende instellingen bleken bovendien keer op keer niet veilig: medische dossiers, verzekeringen, bankzaken, verbruik van elektriciteit, gas en water: alles werd keurig geordend opgeslagen in databanken die via het internet toegankelijk waren. Het samenvoegen van gegevens uit al die verschillende bestanden kon informatie opleveren over de persoonlijke levenssfeer van iemand. Zo kon worden vastgesteld wat je interesses waren, je politieke en seksuele smaak, je koopgedrag, je financiële ruimte. Zaken die je misschien liever voor jezelf hield. Die informatie was goud waard voor adverteerders die het niet zo nauw namen met de regels van persoonsbescherming en die wel brood zagen in gepersonaliseerde promotiecampagnes. En het trok een nieuwe klasse van cybercriminelen aan die hun slachtoffers daarmee heel gericht konden benaderen om bijvoorbeeld de wachtwoorden te achterhalen waarmee ze zich toegang konden verschaffen tot bankrekeningen en allerlei online accounts. Gevoelige informatie kon ook gebruikt worden voor chantage. Of ze konden aan de haal gaan met je persoonsgegevens en bij hun criminele of terroristische activiteiten je computer gebruiken of jouw identi- teit aannemen. Identiteit was kostbare handel geworden.
De verkregen gegevens konden ook bijzonder interessant zijn voor regeringen. Die beweerden weliswaar zulke gegevens te gebruiken om criminelen en terroristen op te sporen, maar ook om burgers te volgen en in het gareel te houden was dergelijke informatie bijzonder nuttig. De mogelijkheid tot toezicht was al enorm toegenomen door de introductie van videocamera’s in de openbare ruimte. Als bezuinigingsmogelijkheid op de uitgaven voor politiepersoneel was deze toepassing ook in het Westen populair, maar in China was het cameratoezicht inmiddels met succes gekoppeld aan software die in real time gezichten identificeerde en zelfs emoties kon lezen. Daar werden op sommige plaatsen zelfs als vogels vermomde drones uitgerust met camera’s ingezet om het volk in de gaten te houden. Burgers werden constant gevolgd en ontvingen op basis van hun gedrag strafpunten of bonuspunten die mede bepaalden in welke mate ze aanspraak konden maken op diensten, voorzieningen en zelfs op bepaalde grondrechten zoals het stemrecht. Het was de totalitaire uitwerking van het merite-systeem ten top. Goed gedrag werd beloond en ongewenst gedrag bestraft. Zo kon de waarneming van een eenvoudige verkeersovertreding gekoppeld worden aan je dossier en strafpunten opleveren die ten koste gingen van je fundamentele rechten als burger.
Die recente ontwikkelingen in China werden weliswaar in het Westen alom veroordeeld, maar boden volgens Stef een bescheiden voorproefje van hoe de toekomst er uit zou kunnen zien. Het leek hem slechts een kwestie van tijd voor dergelijke observatiemethoden onder de roep voor veiligheid, openbare orde en efficiëntie wijdverbreid zouden raken, ook in het Westen. En binnen een paar generaties zou men niet beter weten. Maar als leven in de openbaarheid de norm werd en privacy een luxeproduct, wat zou dat dan doen met de menselijke geest en het zelfbeeld van de burgers?
Als Big Brother en zijn zakenpartners je doorlopend in de gaten hielden en op basis van de verzamelde informatie je gedrag beoordeelden, en algoritmes zelfs in staat waren om je gedrag als burger en consument te voorspellen, zou volgens Stef de mentale druk toenemen om je ware identiteit te verhullen. Zou de druk van doorlopende en indringende observatie en beoordeling van je handelen leiden tot een extreme vorm van conformisme? Het leek Stef niet ondenkbaar dat de mens van de toekomst uit angst om in negatieve zin op te vallen zou toegeven aan haar neiging om veiligheid te zoeken in de anonimiteit van kuddegedrag. Misschien zou de samenleving van de toekomst trekjes vertonen van een mierenkolonie waarin iedere aandrang tot individueel onderscheid werd onderdrukt uit angst om op te vallen? Maar het subversieve bloed kroop nu eenmaal waar het niet gaan kon. Wellicht dat ouderwetse vermommingen met opplaksnorren, nepbrillen en pruiken in de mode zouden komen, bedacht hij. Dat was een absurdistische gedachte die hem vrolijk maakte. Zou dat de visuele observatie om de tuin kunnen leiden? Ongetwijfeld lagen er nieuwe cosmetische en technische mogelijkheden in het verschiet om het digitale toezicht te omzeilen.
Het besef doorlopend bespioneerd te worden zou kunnen bevorderen dat burgers vaker strikt gescheiden identiteiten aannamen voor de verschillende domeinen waarin men zich begaf. Want de digitale ruimte bood ruimschoots de gelegenheid om je te verschuilen achter virtuele persona’s in de vorm van aliassen, avatars en alter ego’s, van verzonnen, geleende of zelfs gestolen identiteiten.
Een toenemend deel van onze belevingswereld werd vormgegeven door de twee populairste kinderen van het computertijdperk: de sociale media en virtual reality. Onze sociale contacten kwamen steeds vaker tot stand via de nieuwe communicatiemogelijkheden. Dat kwam door uiteenlopende maatschappelijke ontwikkelingen die rechtstreeks contact tussen mensen moeilijker of zeldzamer maakten, zoals de vergrijzing, het toenemende isolement waarin veel mensen leefden, angst voor besmettelijke ziektes en de veranderende rol van de werkkring in ons dagelijks leven.
Het werk dat je deed was van oudsher een belangrijke pijler onder je individuele identiteit. Niet alleen bepaalde je werk de hoogte van je inkomen en daarmee een groot deel van je sociale status en leefstijl. Het was voor de meeste mensen ook veruit hun belangrijkste tijdsbesteding, in ieder geval in tijd gemeten. Werk gaf je aanzien en zelfrespect, bracht structuur aan in je leven, verschafte je een doel en de mogelijkheid om je te ontwikkelen en je potentieel te realiseren. Op de grote bouwplaats waar hij een paar jaar werkte als toezichthouder had Stef gezien hoe mensen met de meest uiteenlopende etnische, religieuze en culturele achtergronden in relatieve harmonie samenwerkten en, belangrijker, de mogelijkheid kregen om verder te kijken dan oppervlakkige vooroordelen. De werkvloer faciliteerde zo de integratie van verschillende bevolkingsgroepen, wat niet onbelangrijk was in een tijdperk van arbeidsmigranten, vluchtelingen en verbrokkelende maatschappelijke zuilen. Je sociale contacten werden eveneens voor een groot deel bepaald door je werkkring. En niet zelden vonden mensen er hun levenspartner – Stef had zelf verschillende malen relaties gehad met vrouwen die hij had leren kennen via zijn werk. Zo speelde je baan een belangrijke rol bij de invulling van je bestaan en de zingeving ervan. Daarom dacht hij dat het veelbetekenend was dat de rol van betaalde arbeid in het leven van veel mensen in de toekomst ingrijpend zou gaan veranderen.
Om te beginnen bood de communicatietechniek voor veel werk mogelijkheden om dat thuis uit te voeren, vooral in de groeiende dienstensector. Dat had tot voordeel dat er minder gereisd hoefde te worden, zodat milieu en infrastructuren minder belast werden, maar ook dat bedrijven en instellingen minder hoefden te inves- teren in kantoorruimte en bijbehorende personeelsvoorzieningen. Een gevolg van thuiswerk was wel dat men minder persoonlijk contact had met collega’s, klanten en opdrachtgevers. De sociale aspecten van het werk kwamen daarmee voor een groot deel te vervallen.
Een andere ingrijpende ontwikkeling was dat veel werk inmiddels werd overgenomen door geautomati- seerde systemen en geavanceerde computerprogramma’s. In het productieproces van grote bedrijven in Oost en West waren robots al sinds jaren verantwoordelijk voor eenvoudige repetitieve handelingen, zoals de assemblage van auto’s, televisies en allerlei andere consumptieartikelen die de moderne mens niet kon of wilde missen. En ook op het vlak van de dienstverlening moest er in toenemende mate terrein worden prijsgegeven. Niet alleen in de zorg, maar ook op gemeentehuizen en bij woningbouwverenigingen, nutsbedrijven, verzekeraars, banken en openbaar vervoer werkten geautomatiseerde systemen efficiënter, betrouwbaarder en dus goedkoper. Steeds vaker kwamen aan telefonische contacten met bedrijven en instellingen geen mensen meer te pas en werden de gesprekken met klanten gevoerd door een vorm van kunstmatige intelligentie.
Automatisering beperkte zich trouwens niet langer tot banen voor laagopgeleiden, ook steeds meer werk voor universitair geschoolden werd bedreigd. Computers waren vaak al efficiënter in het stellen van diagnoses bij patiënten en robots waren preciezer bij het uitvoeren van diverse chirurgische ingrepen. Maar ook bijvoorbeeld juristen, economen en softwareontwikkelaars moesten vrezen voor hun baanzekerheid.
Ondanks de onmiskenbare economische stimulans die ook uitging van de ICT-revolutie, in de vorm van nieuwe specialistische banen en een grotere efficiëntie bij dienstverlening en productieprocessen, leek met de toenemende automatisering een structurele werkloosheid het onontkoombare toekomstscenario voor een groot deel van de mensheid. En misschien uiteindelijk wel voor alle mensen.
Die veranderende plaats van betaalde arbeid in ons leven en het perspectief van structurele werkloosheid voor een groot deel van de bevolking zou vooral ook een fundamenteel existentieel probleem teweegbrengen, verwachtte Stef. Gesteld dat aan de noodzaak van financiële zekerheid tegemoet gekomen werd door een gegarandeerd basisinkomen, hoe zou men dan de sociale en psychologische behoeften vervullen als het werk werd overgenomen door intelligente machines en de dagelijkse werkkring verdween achter de horizon van het verleden? Hoe zou het leven eruitzien zonder die bron van inkomen, status, eigenwaarde en vrienden? Wat zou dat doen met het zelfbeeld van mensen? Waarin vond men dan inspiratie en zingeving? Hoe zou het hun identiteit veranderen? En wat zou men gaan doen met al die vrije tijd?
Stef hoopte natuurlijk dat veel mensen de kans zouden grijpen om zich te ontwikkelen door studie, of dat men een nuttige tijdsbesteding zou vinden in individuele of gezamenlijke culturele activiteiten. Voor hemzelf was werk sowieso nooit een doel op zich geweest, maar altijd een middel om zichzelf geestelijk te kunnen verrijken. Niet alleen door de directe ervaringen die zijn baan hem bood, maar ook door de financiële ruimte die hem in staat stelde cursussen of opleidingen te volgen, boeken te kopen, of een buffer op te bouwen zodat hij een tijdje onbetaald verlof kon nemen om voor langere tijd op reis te gaan.
Het leek hem dat er ook vraag zou blijven bestaan naar vrijwilligers die zich met warme menselijke aandacht zouden bekommerden om zieken, eenzamen en misdeelden. Daarmee zou tegemoet gekomen worden aan een diepe biologische behoefte die op allerlei niveaus weldadig kon zijn voor de betrokkenen. De mens was nu eenmaal ten diepste een sociaal dier dat niet kon zonder de aandacht en betrokkenheid van anderen. Stef trok een grimas, want hij wist dat hij zelf in dat opzicht flink gemankeerd was. Maar hoewel hij een enorme Einzelgänger was, zou er altijd behoefte zijn aan bezigheden die mensen samenbracht en verenigde. Men zou elkaar kunnen vinden in sportieve, kunstzinnige of ambachtelijke initiatieven. Voor de rusteloze en meer avontuurlijk aangelegde burgers verwachtte hij dat in de toekomst de exploratie en exploitatie van onontgonnen gebieden als de diepzee, de poolgebieden en de ruimte een passende uitdaging zou kunnen bieden. De final frontier als het ultieme domein voor de menselijke ondernemingsdrift, dat was een toekomstbeeld waarvoor hij wel enthousiasme kon opbrengen.
Maar Stef was realistisch genoeg om te beseffen dat veel mensen die utopische bevrijding van de maatschappelijke dwang om betaalde arbeid te verrichten niet zouden benutten voor zulke zinvolle activiteiten. Niet iedereen was gemotiveerd voor vrijwilligerswerk in de zorg, had belangstelling voor culturele activiteiten of was geschikt voor avontuurlijke ondernemingen. Ook niet als daar kleine maatschappelijke voordeeltjes als symbolische en statusverhogende beloning tegenover stonden. Een groot deel van de tijdsbesteding van de toekomstige mens zou zich volgens hem gaan afspelen in kunstmatige werkelijkheden die we met onze computers konden creëren. Dankzij de mogelijkheden van sociale media en computer-gegenereerde werkelijkheden ging de ontspannings- en vermaaksindustrie waarschijnlijk een zonnige toekomst tegemoet.
Hij vond het wel ironisch dat ondanks de toenemende automatisering de werkdruk voor veel mensen vooralsnog scheen toe te nemen. Het leek wel of de werknemer in productiviteit moest opboksen tegen machines en computers. Dat ging ten koste van de tijd en energie die mensen konden steken in hun sociale contacten. Werk en carrière waren voor velen moeilijk te combineren met een relatie en kinderen. In Japan kende men het verschijnsel Hikikomori, het kluizenaarsbestaan waarvoor veel jongemannen kozen als reactie op de ondragelijke prestatiedruk vanuit familie en samenleving. Ze trokken zich gedeprimeerd terug in een fantasiewereld en de enige contacten die ze hadden met anderen verliep via het internet. De groeiende populariteit van sexrobots en gezelschapspoppen illustreerde de behoefte aan een vorm van contact die in het werkelijke leven niet gevonden werd. Het viel vaak niet mee om een geschikte levenspartner te vinden. In China was er ten gevolge van de desastreuze eenkindpolitiek en een culturele voorkeur voor mannelijke nakomelingen bovendien een ernstig tekort aan vrouwen van huwbare leeftijd ontstaan.
Met de afname van geboortecijfers nam het percentage ouderen in de samenleving toe. De media schetsten graag het beeld van vitale en sportieve bejaarden die langer leefden en actief deelnamen aan allerlei sociale activiteiten, maar volgens Stef gold dat slechts voor een beperkte, bevoorrechte groep. Niet alle senioren bleven levenslustig en gezond. Misschien dat de medische wetenschap dat in de toekomst zou veranderen, maar vooralsnog zag hij om zich heen veel ouderen die geestelijk of lichamelijk minder weerbaar waren en moeite hadden om de snelle maatschappelijke ontwikkelingen bij te benen. Isolement en vereenzaming was voor deze groep mensen een groeiend probleem.
In Nederland werd na de afbraak van de traditionele bejaardenhuizen verwacht dat ouderen langer zelfstandig in hun eigen huis bleven wonen, waar ze vaak maar moesten afwachten wie zich om hen bekommerde. Want ook op de zorg was bezuinigd. Sociale media boden maar zeer beperkt een oplossing voor de behoefte aan warmbloedig menselijk contact bij deze groep. In Japan, waar de last van een snel verouderende bevolking samenviel met een geavanceerde technologische infrastructuur, bood robotisering van de zorg hoop voor de toekomst van veel afhankelijke en vereenzaamde bejaarden. Stef meende dat het, mede in dat licht, onvermijdelijk was dat in de toekomst het zelfbeschikkingsrecht van de mens zich zou gaan uitstrekken tot de beslissing over leven en dood en een ruimere euthanasiewetgeving.
Met het gebrek aan beschikbare huwbare partners, vereenzaming en afnemende geboortecijfers was de stap naar kunstmatige methodes van voorplanting niet zo groot. Schandalen rond donorschap en draagmoeders deden soms het nodige stof opwaaien, maar toonden aan dat er een dringende behoefte was aan mogelijkheden voor procreatie buiten het traditionele huwelijk om, of ter aanvulling daarvan. Naarmate de techniek verbeterde zouden ook opvattingen over de vervulling van een kinderwens wel meebewegen met de tijd en morele of religieuze obstakels slijten.
Stef had de indruk dat het denken over leven en dood in zijn eigen tijd al veranderd was. Naarmate mensen ouder werden, leek het wel of ze het onvermijdelijke makkelijker konden accepteren. Waarschijnlijk omdat ze de belangrijkste ambities en verwachtingen van hun leven hadden bereikt, vervuld en afgerond. Dat was ook eigenlijk wel logisch. Toen zijn eigen vader op 83-jarige leeftijd te horen kreeg dat hij nog ongeveer een half jaar te leven had, deed hij daar niet dramatisch over maar legde zich neer bij het onvermijdelijke. Hij had de tijd om afscheid te nemen van zijn dierbaren en regelde zijn zaakjes zo goed mogelijk. Misschien dat de verwachtingen zouden verschuiven onder de invloed van nieuwe mogelijkheden tot levensverlenging, maar Stef achtte het evenzeer denkbaar dat de biologische levensduur van de mens redelijk stabiel zou blijven en bepaald werd door nageslacht en cognitieve houdbaarheid. Hij verwachtte dat mensen in de toekomst veel meer zeggenschap zouden krijgen over tijdstip en wijze waarop ze het leven verlieten. In ieder geval leek het erop dat begrafenisrituelen in zijn tijd minder formeel en meer persoonlijk geworden waren, veelal eerder een verzoening met het onafwendbare einde en een viering van de afronding van iemands levenscyclus dan de uiting van een groot verdriet om een hartverscheurend verlies.
Omdat de alomtegenwoordige commerciële nieuwsmedia ons altijd en direct op de hoogte hielden van de meest spectaculaire en angstaanjagende gebeurtenissen, de berichten daarover eindeloos herhaald werden en tot de laatste druppel emotie werden uitgemolken, was het gevoel van onveiligheid buitenshuis volgens Stef buitensporig toegenomen. Door de overvloedige berichtgeving over de dreiging van terroristisch geweld, willekeurige agressie en criminaliteit en een algemeen gevoel van ontheemding en verlies van vertrouwde normen waren veel mensen voorzichtiger op straat, in het openbaar vervoer of op plekken waar veel mensen samenkwamen, zoals winkelcentra, sportevenementen of culturele bijeenkomsten. Velen voelden zich buiten kwetsbaar en dachten veiliger te zijn wanneer ze binnenshuis bleven. Zo ging de veilige afzondering van hun eigen woning voor veel mensen een steeds grotere rol spelen en nam de aandrang om zich terug te trekken in een aangename cocon toe.
De manier waarop we omgingen met anderen onthulde veel over onszelf. Je zou kunnen zeggen dat onze sociale contacten een spiegel vormden waarin onze identiteit werd gereflecteerd. Veel traditionele omgangsvormen en ontmoetingsplekken stonden echter onder druk. Het leek erop dat onze werkkring een minder centrale plaats zou gaan innemen in ons sociale netwerk. En omdat velen vervreemden van de samenleving of zich op straat niet veilig voelden namen isolement en eenzaamheid toe. Virtuele ontmoetingsplaatsen in kunstmatige werkelijkheden boden alternatieve gelegenheden om kennis te maken met mensen en gedachten en gevoelens uit te wisselen, onszelf te manifesteren en waardering te oogsten, vriendschappen te sluiten en vijanden te maken. Maar die contacten waren indirect, ze verliepen via een onstoffelijk digitaal filter waardoor de ander eerder als een object dan als een persoon onze belevingswereld binnenkwam. En het kon niet anders dan dat we daarmee zelf ook veranderden.
Met de komst van uiteenlopende sociale media was veel van de alledaagse interactie tussen mensen al verhuisd naar het domein van de digitale fantasiewereld. Men maakte vrienden via Facebook, deelde foto’s en video’s rechtstreeks met de wereld via Instagram, wisselde snel berichten uit met WhatsApp, solliciteerde met behulp van LinkedIn en politici en beroemdheden hielden via Twitter contact met hun volgers. In zijn jeugd was de videofoon iets dat Stef alleen in sciencefictionfilms tegenkwam, inmiddels Skypte en Whatsappte iedereen er lustig op los met zijn vrienden, verwanten of zakenrelaties aan de andere kant van de wereld. Een digitale wolk in een kunstmatig universum had de plaats ingenomen van buurtkroeg, wijkcentrum en dorpsplein.
Een aantrekkelijke, maar evenzeer bedenkelijke kant van deze vlucht uit de fysieke werkelijkheid was dat men zich in het virtuele universum kon voordoen zoals men wilde. Zo kon je via het internet de alternatieve wereld van Second Life betreden en daarin, zoals de titel al suggereerde, een totaal ander leven leiden met een identiteit die je zelf verzonnen had. En in het online verkleedspel World of Warcraft kon je jezelf op groteske wijze optuigen als mythische strijder, onoverwinnelijke trol, verleidelijke prinses of een combinatie van dergelijke fantastische creaturen. Maar de gelegenheid om je op subtielere wijze te vermommen deed zich natuurlijk voor op alle digitale sociale platforms, een schuilnaam was vaak al voldoende. Die mogelijkheid voor goed- of kwaadwillend bedrog gold echter niet alleen jezelf, maar ook de personages waarmee je in contact kwam. De ware identiteit van de ander was nauwelijks te achterhalen en je wist eigenlijk zelden met wie je precies te maken had. Dat was een ontnuchterend kenmerk van de online sociale contacten waarvan bijvoorbeeld seksuele roofdieren die het op kwetsbare minderjarigen gemunt hadden volop misbruik maakten. In de virtuele werkelijkheid van het internet was iedereen vrij om zichzelf een identiteit naar keuze aan te meten. Er waren geen grenzen aan de manier waarop we onszelf konden presenteren.
Anderzijds waren er dankzij virtual reality ook geen grenzen aan de plaatsen die we konden bezoeken. En dat waren niet slechts de verzonnen plaatsen die alleen bestonden in gefantaseerde werelden. VR-brillen voor games en 3D-films waren al heel gewoon. In de werkelijkheid boden bepaalde musea en monumenten al de mogelijkheid voor een online bezoek met virtuele rondleidingen. En met Google Streetview op je VR-bril kon je bijna alle straten ter wereld bewandelen zonder uit je luie stoel te komen. Stef had gehoord van iemand die op die manier thuis op de hometrainer heel Engeland doorfietste. Met Google Earth konden we de verste uithoeken van onze planeet bezoeken en zelfs over het oppervlak van de maan en Mars vliegen. Zulke technologie bood goede mogelijkheden om drukbezochte en overvolle toeristische plaatsen als Amsterdam en Venetië te ontlasten door de mogelijkheid van een virtueel bezoek aan te bieden. Maar VR-techniek werd ook gebruikt op de werkvloer en in de zorg, als afleiding bij pijnbestrijding voor patiënten, als visueel hulpmiddel voor chirurgen bij gecompliceerde operaties en bij therapeutische toepassingen in de psychiatrie om traumatische gebeurtenissen onder gecontroleerde omstandigheden te herbeleven.
Door het gebruik van VR bij werk, toerisme, ontspanning en vermaak was de mens in staat om zijn fysieke beperkingen te overkomen en zintuigelijke grenzen te verleggen. Er wenkte een toekomst met verregaande mogelijkheden om ons via Virtual Reality zelfs te manifesteren in de werkelijke wereld. De aansturing van machines en robots op afstand bood de gelegenheid om werkzaamheden uit te voeren op plaatsen waar mensen moeilijk konden komen, zoals de diepzee, de ruimte, of op plekken die ernstig vervuild waren door straling of giftige stoffen. Stef had ooit een sciencefictionthriller gelezen waarin het met een nauwsluitend interactief VR-pak niet alleen mogelijk was om een complete zintuigelijke ervaring te ondergaan in een imaginaire wereld die door de computer geschapen was, maar waarmee ook meer dan levensgrote mensvormige robots op afstand bestuurd konden worden in de werkelijkheid, op een manier die zo levensecht was dat je als het ware zelf de beschikking had over de motorische kracht van een grote machine en de supergevoelige waarneming van allerlei elektronische uitbreidingen van onze natuurlijke zintuigen, zoals infraroodkijkers en radar. Stel je eens voor dat je zo sterk was als een bulldozer en kon kijken met ogen die een bereik hadden van microscopisch klein tot telescopisch ver en die het elektromagnetische spectrum van infrarood tot ultraviolet en daar voorbij omvatte. Wat een sensatie zou dat zijn. En niet eens zo ver gezocht, want de benodigde technologie was grotendeels beschikbaar.
De ontwikkelingen van de informaticarevolutie knaagden dus aan onze privacy en ons psychisch welzijn. Ze dreven ons in de richting van meerdere alternatieve digitale identiteiten. En daarmee lag een futuristische vorm van schizofrenie op de loer, vreesde Stef, want in een wereld waarin het onderscheid tussen schijn en werkelijkheid vervaagde zouden de verschillende identiteiten lastig uit elkaar te houden zijn. Ook in sociaal opzicht stond onze persoonlijkheid bloot aan grote veranderingen. Het leek erop dat een groot deel van ons sociale leven zich in de toekomst zou afspelen in de gefantaseerde werelden van de Virtual Reality en achter het roze filter van de sociale media en dat we daarbij allerlei fantastische zelfverzonnen identiteiten zouden aannemen.
In het digitale Fantasia was het ideaal van de maakbare mens ogenschijnlijk vervolmaakt. Maar ook in de fysieke werkelijkheid van vlees en bloed groeiden de mogelijkheden om onszelf te veranderen, tekorten te corrigeren, mankementen te repareren en verbeteringen aan te brengen. Grote groepen mensen waren dagelijks bezig om hun lichamelijke vormen te persen in de gietvorm van schoonheidsidealen die werden voorgeschreven door de mode-industrie. In het rijke Westen leed men vrijwillig honger of deed aan fitness en bodyshaping met als ideaal de lichamelijke contouren van een tiener te krijgen. Vrouwen met kroeshaar streken hun haren glad met behulp van chemicaliën en oriëntaalse vrouwen lieten hun oogleden chirurgisch corrigeren om te voldoen aan een blank westers schoonheidsideaal. Facelifts waren niet meer voorbehouden aan filmsterren en rijke weduwen en met behulp van medische ingrepen werd bij menig vrouw of man overtollig vet verwijderd of botox ingespoten om tot de ideale pasvorm te komen.
Waar ons lichaam functionele gebreken vertoonde, was de medische wetenschap steeds beter in staat om de mankementen te repareren. Geavanceerde armprotheses voor mensen die een ledemaat verloren hadden werden al aangestuurd door gevoelige sensoren die reageerden op spierspanning in de resterende stomp en met behulp van implantaten die de functie van oor of oog vervingen konden sommige doven en blinden weer horen en zien, soms voor het eerst in hun leven. In de nabije toekomst zouden genetische therapieën en nanotechnieken oplossingen kunnen bieden voor allerlei kwalen, slijtageproblemen en lichamelijke defecten. Er werd al volop gespeculeerd over hoever we onze levensverwachting konden oprekken en in sommige kringen werd voorzichtig gesuggereerd dat het misschien mogelijk was om de dood helemaal te overwinnen.
Naast cosmetische aanpassingen en medische reparatie van het lichaam, zou ook de verbetering van bepaalde lichaamsfuncties tot de mogelijkheden gaan behoren, wellicht ook die van de geest. Want het was wel duidelijk dat de maakbare mens van de toekomst met allerlei opwindende mogelijkheden te maken zou krijgen om zijn levensduur te verlengen. Dat zou veel verder gaan dat een beetje plastische chirurgie, wat vitamines en hormoonpreparaten of mindfulness trainingen. Implantaten zouden menselijke cognitieve vermogens vergroten en prothesen zouden allerlei lichamelijke beperkingen wegnemen. Stef voorzag een toekomst waarin mens en machine steeds meer geïntegreerd zouden raken. Biologische technieken, nanotechnologie en neurologische implantaten zouden volgens velen leiden tot een fase van Transhumanisme, waarin de grens tussen biologie, elektronica en micromechanica zou vervagen en de mens zou versmelten met apparaten van uiteenlopende aard tot een soort cyborg: deels mens, deels robot, deels computer. Daarmee zou, voor zover het de mens betrof, ook een einde komen aan de natuurlijke evolutie. De mens zou zelf kunnen bepalen welke genetische aanpassingen nodig of wenselijk waren. En zelf kunnen beslissen in hoeverre de integratie van technologische hardware of software daarbij een rol speelde. Dat riep allerlei nieuwe vragen en dilemma’s op over de toekomst van de mensheid. Maar fascinerend was het wel.
Stef wist ook niet of dat nu een goede of slechte ontwikkeling was. Maar hij vreesde dat veel van de nieuwe medische en levensverlengende technieken nogal prijzig zouden zijn en daarom de kans groot was dat ze bleven voorbehouden aan een kleine elite die zich daarmee steeds meer zou onderscheiden – en wellicht zou afscheiden – van de overgrote meerderheid van de bevolking. Zou de samenleving van de toekomst een tweedeling kennen van verschillende mensenrassen, zoals de Eloi en Morlocks die H.G. Wells beschreven had in zijn roman The Time Machine?