16 | De krijtrotsen van Cajarc

De horizon was een verre golvende lijn rondom die zwart van zwart scheidde. Die nacht kampeerden ze op het verlaten droge kalksteenplateau in het zicht van een hunebed, of wat de Fransen een dolmen noemden. Dat stenen monument vormde een aanwijzing dat duizenden jaren geleden al mensen rondzwierven op de vlakte. Stef bedacht dat die prehistorische mensen waarschijnlijk leefden in de grotten waar hij en zijn metgezel nu naar op zoek waren. Zulke holen bevonden zich natuurlijk in de rotswanden van de kloven die door de Lot waren uitgesleten. Daar zaten ze vlak bij het verse water van de rivier en konden de holbewoners beschutting vinden tegen de elementen: koelte in de zomer en een droge en luwe plek gedurende de wintermaanden. Op de vlakte zouden deze troglodytes wel gejaagd hebben, dacht hij, maar met de heldere sterrenhemel boven zijn hoofd kon Stef zich goed voorstellen dat de oermens zich daar boven ook waande in de nabijheid van de ongrijpbare krachten die over leven en dood regeerden. Vandaar dat ze er ook kwamen om hun doden te begraven en godsdienstige rituelen uit te voeren. Hun leven zou wel niet veel verschild hebben van het bestaan van de Australische aboriginals zoals de ontdekkingsreizigers van de negentiende eeuw dat aantroffen. Bij een vlakkerend kampvuurtje onder het oneindige flonkerende uitspansel werd Stef overvallen door een diep gevoel van verbondenheid met de hele menselijke geschiedenis. De omringende stilte was als een blank canvas waarop zijn gedachten vorm kregen. Als hij die ochtend al getuige was geweest van tekenen van de ineenstorting van zijn vertrouwde westerse samenleving, op dat moment voelde hij zich in de nabijheid van de krachten die aanwezig waren bij het ontstàan van de menselijke beschaving. Het scheen hem toe dat de eerste filosofische vragen die de mens zichzelf had gesteld haast wel betrekking moesten hebben gehad op de zon, de maan en de sterren en het hoe, wat en waarom van hun bewegingen. Het waren grotendeels vragen waarop de mensheid inmiddels wel een antwoord had gevonden, maar over het grote ‘waarom?’ waren de geesten nog altijd verdeeld.

Zelf was hij geneigd om het bestaan van het universum toe te schrijven aan het toeval. Alles wat hij wist over de natuur leek erop te wijzen dat grote gebeurtenissen het gevolg waren van een samenspel van complexe processen dat leidde tot een onzekere uitkomst. Het leek hem niet onwaarschijnlijk dat ook het ontstaan van het heelal het gevolg was van ingewikkelde interacties die zich zelfs daarbuiten afspeelden. De voorstelling van een multiversum, het bestaan van meerdere heelallen naast elkaar, leek hem daarom nog niet zo vergezocht. Hij had weleens gelezen over een theorie die het multiversum voorstelde als een soort kosmisch schuim waarin universums ontstonden als zeepbellen in een afwasteiltje. Die universums zouden zich van elkaar onderscheiden door verschillen in de belangrijkste elementaire fysische parameters, zoals de lichtsnelheid, de zwaartekracht, de lading van het elektron, de massa van een proton, de Planck-constante en dergelijke. Die zouden dan de levensvatbaarheid van die universums – of was het universa? – bepalen. Sommige zouden al snel weer vergaan, als een zeepbel die openbarstte, omdat de beginvoorwaarden ongunstig waren. Andere zouden een delicate balans van eigenschappen hebben die het ontstaan van leven en een evolutie naar intelligentie mogelijk maakte. Dat laatste gold in ieder geval voor zijn eigen heelal, maar wie weet waren er nog talloze andere kosmische zeepbellen waarin het wonder van het bewustzijn zich had voorgedaan. Daarover kon de mens alleen maar speculeren en het was Stef ook niet helemaal duidelijk wat de waarde kon zijn van dergelijke intellectuele exercities. En waar paste de Vrije Wil in dat het hele verhaal? Leefden we in een deterministisch universum? Bepaalden de onveranderlijke fysische parameters die een universum bij haar geboorte meekreeg het verloop van haar geschiedenis en dus ook haar eindbestemming? En gold dat dan ook op de schaal van een individueel menselijk leven? Of waren er voor de verschillende niveaus van de werkelijkheid uiteenlopende wetten van toepassing, zoals dat ook het geval leek te zijn voor de relativistische macrokosmos en de quantummechanische microkosmos? Bestonden er dan ook natuurwetten die regeerden over de vorming van de uiteenlopende universums met hun eigen beginvoorwaarden? En wat was dan de aard van het toeval? Was dat slechts een construct van de menselijke geest om het onbegrijpelijke te vatten?

Niet zonder ironie stelde hij vast dat zijn walkabout door Frankrijk hem nu tot die diepzinnige spirituele vragen over zijn eigen bestaan had geleid, niet als gevolg van een logische redenatie met woorden, begrippen en causaliteit, maar als een emotioneel en intuïtief kennen zonder woorden. Hij herinnerde zich dat hij weken eerder had vastgesteld dat de zwerftochten van de aboriginals doordrongen waren van een besef van verbondenheid met de oerkrachten die de wereld hadden vormgegeven. Zijn trektocht door de wildernis had hem op een poëtische wijze teruggevoerd naar de oorsprong van niet alleen zijn eigen bestaan, maar dat van de hele mensheid, zelfs van het hele universum en wat daarbuiten lag.

Met Figeac nog altijd in het zicht op de hellingen in de verte waren ze die ochtend even gestopt bij een oud monumentje dat volgens het gidsje bekend stond als de Aiguille du Cingle. Dat was een soort obelisk op een sokkel die Stef nog het meeste deed denken aan de achttiende-eeuwse banpaal die aan de Amstel stond, niet ver van zijn eigen huis in Nederland. Die paal markeerde in het verleden de grens van de jurisdictie van het Amsterdamse stadsbestuur. Van Figeac was bekend dat er vier van zulke stenen naalden geweest waren die in de dertiende eeuw langs de toegangswegen naar de stad hadden gestaan, mogelijk met een vergelijkbare functie.

Xavier en Stef waren vervolgens over een heuvelrug naar Faycelles gelopen, in grofweg zuidwestelijke richting, de kant weer op van de meanderende Lot. Het schilderachtige plaatsje lag op de waterscheiding tussen het stroomgebied van de Lot in het zuiden en de kleinere Célé in het noorden. Je keek er neer op een dal dat uitkwam op de kloof waar de Lot doorheen stroomde. Langs de nauwe straatjes van de bourg stonden opgeknapte oude huisjes met nette fleurige bloembakken rond een kerkje met een stoere, ranke torenspits. Stef kreeg de indruk dat ze bewoond werden door bovenmodale gezinnen die overdag in Figeac verbleven voor werk, school en boodschappen. Aan de periferie van het dorp woonden mensen die zo te zien nog leefden van agrarische activiteiten, alsof ze zich op de rand van de gemeenschap vastklampten aan een achterhaalde manier van leven, bijna verdrongen door de stedelijke welvaart. Maar ondanks de frisse aanblik van het plaatsje zag hij geen mens op straat, alsof iedereen elders aan het werk was – of erger, op de vlucht geslagen…

De Frankische geschiednis was diepgeworteld in deze omgeving. Dat had Stef tenminste opgemaakt uit de tekst in zijn altijd informatieve wandelgidsje. Ten zuiden van Faycelles had men een Merovingische begraafplaats gevonden en Lodewijk de Vrome, een zoon van Karel de Grote, was op een steenworp afstand van het dorpje geboren in het gehucht La Cassagnole. Dat was het soort van weetjes dat de driedimensionale ruimte van het landschap waar hij doorheen liep verrijkte met de vierde dimensie van de tijd, een extra laagje van de werkelijkheid. De Franken zou je kunnen zien als de meest succesvolle van de Germaanse stammen die in het machtsvacuüm stapten dat in Gallië ontstond na het wegvallen van het Romeinse gezag in de vijfde eeuw. Rond het jaar 400 begonnen ze vanuit Germania Inferior – zo’n beetje de streek rond het moderne drielandenpunt van Duitsland, België en Nederland – aan een opmars die zou leiden tot het grote West-Europese rijk van Karel de Grote. Toen die zich in het jaar 800 door de paus liet kronen tot keizer van het Heilige Roomse Rijk beschouwde hij zichzelf nadrukkelijk als erfgenaam van de roemruchte Romeinse keizers. Na zijn dood viel het rijk onder zijn zoon Lodewijk – die uit Cassagnole dus – ten prooi aan burgeroorlogen die uiteindelijk zouden leiden tot de formele opdeling van het Frankische keizerrijk bij het verdrag van Verdun in 843, wist Stef.

Lopend over de causse had het liedje Five Years van David Bowie in zijn hoofd gezeten, waarschijnlijk omdat hij het associeerde met doem en een naderende ondergang. Het leek een toepasselijke soundtrack bij de catastrofale beelden van Figeac die in zijn hoofd zaten: Pushing through the market square, so many mo- thers sighing – News had just come over, we had five years left to cry in – News guy wept and told us, earth was really dying – Cried so much his face was wet, then I knew he was not lying – I heard telephones, opera house, favorite melodies– I saw boys, toys, electric irons and T.V.’s – My brain hurt like a warehouse, it had no room to spare – I had to cram so many things to store everything in there… Het was een briljante ode aan het banale alledaagse leven in de consumptiemaatschappij die gedoemd was ten onder te gaan, althans zo had hij de tekst altijd geïnterpreteerd. Wanhoop gevangen in poëzie, meeslepend gezongen. I kiss you, you’re beauti- ful, I want you to walk – we’ve got five years… De drums als het tikken van de klok die aftelt naar het einde, ze vielen in de pas met hun wandeltempo op het Jacobspad.

Na Faycelles gingen hun voetstappen weer in noordwestelijke richting, over het licht golvende terrein langs velden en vruchtbare akkertjes in de richting van het plaatsje Beduer. Rechts van hen, in de verte, konden ze aan de horizon nog altijd de hellingen zien waar de buitenwijken van Figeac tegenaan lagen. Bij een massief kasteel met een dertiende-eeuwse donjon boven op een prominente heuvel hadden ze de weg verlaten en betraden ze een pad door een ruiger gebied met meer bos en verwaarloosde weiden die er verdroogd bij lagen. Her en der kwamen ze nu cazelles tegen, de ronde minihuisjes van gestapelde stenen die zo kenmerkend waren voor deze streek. Sommigen waren oud en vervallen, maar opmerkelijk veel bewoners schepten er blijkbaar genoegen in om zo’n iconisch stenen bouwwerkje op te trekken als verfraaiing van het landschap of hun tuin. Je zag ze in allerlei maten, van minder dan een meter in doorsnede tot meer dan een paar meter, sommige duidelijk alleen voor de sier terwijl andere nog de sporen van het gebruik als opslagplaats of als onderkomen voor schapen en geiten vertoonden.

In de loop van hun wandeling over het droge kalksteenplateau verschenen er heldere witte wolkjes aan de smetteloze hemel. Wanneer ze als het ware gevangen werden door een van de passerende schaduwvlekken op het land koesterden de wandelaars zich in de prettig verkoelende onderbreking van hun mars door de zonovergoten woestenij. Halverwege de middag kwamen ze aan in Gréalou, een plaatsje met een lommerrijk kerkpleintje bij een pretentieloos pelgrimskerkje en een straatje met knusse huisjes. Een paar uitnodigende picknickbanken voor passanten stond er verlaten bij in de lommer van de platanen. De mannen vulden hun watervoorraad aan bij een kraantje achter de kerk en overlegden hoe ver ze nog zouden lopen die dag. Met wat inspanning zouden ze Cajarc wel kunnen halen, maar ze gaven er de voorkeur aan om de volgende dag goed uitgerust aan te komen in de plaats die ze als uitvalsbasis voor hun – hopelijk definitieve – onderzoekingen wilden gebruiken. Xavier hoopte de volgende ochtend al een begin te kunnen maken met het onderzoek bij de grot van Caougne.

En dus hadden ze een paar kilometer voorbij Gréalou halt gemaakt om hun kamp op te slaan in de buurt van het hunebed van Pech Laglaire. Xavier was de hele middag opmerkelijk stil geweest, alsof hij ergens op zat te broeden. Stef vermoedde dat het naderende doel van hun reis hem bezighield en misschien wel intimideerde. Het uur der waarheid leek te naderen. Of was hij misschien aangeslagen door de taferelen die ze in Figeac hadden gezien? Om hem tot spreken te verleiden informeerde Stef terloops hoe zijn metgezel het onderzoek in de praktijk wilde gaan aanpakken. Hij kon zich wel een beetje voorstellen hoe ze min of meer geschikte locaties konden selecteren. Een oude ingestorte grot zou voor een geoefend oog toch bepaalde sporen in het landschap hebben achtergelaten. Er moest in ieder geval een rotswand of helling zijn waarin de oorspronkelijke grot zich zou hebben bevonden. Een grot waarin een bende struikrovers paste – mèt een groepje gevangenen – zou toch een redelijke omvang gehad moeten hebben en zich op een voorheen toegankelijke plek bevinden. En een instorting zou een onregelmatigheid in de verhoging moeten hebben veroorzaakt, zoiets als een kuil erboven of juist een glooiing van het puin eronder. Maar hoe dacht Xavier vast te stellen of zich eronder een holte bevond – voor zover daar nog sprake van was? En als de ondergrondse ruimte helemaal was ingestort, wat dan?

Nu onthulde Xavier – of Mister X, zoals Stef zijn mysterieuze vriend in gedachten soms aanduidde – het grootse geheim dat hij meetorste in zijn bagagedrager. “Daar ben ik gelukkig helemaal op voorbereid, Stef. Wacht even…” Met een levendige glinstering in zijn ogen haalde hij zijn wagentje leeg. Kleding, toiletspullen, kookgerei, verbanddoos, zijn tablet en de oplader met zonnepaneel, alles werd uitgestald op zijn uitgerolde slaapzak. Tenslotte kwam de bodem in zicht en verschenen er enkele waterdicht verpakte bundels. Stef had die pakketten nog niet eerder gezien en keek zijn metgezel nieuwsgierig aan. Welke verrassing had de Canadees nu weer voor hem in petto?

In het grootste pakket zat een stevig koffertje. Toen Xavier dat openmaakte verscheen er iets dat er voor Stef uitzag als een stevige opgerolde tuinslang met twee metalen kastjes en een forse meerpolige ronde stekker aan het uiteinde. De slang was bij nader inzien van canvas, maar er zat een gele plastic spiraal omheen die dezelfde kleur had als de waterslangen die je per meter kon kopen bij tuincentra. Het kistje bevatte nog wat accessoires die leken te wijzen op een elektronische toepassing, waaronder een stevig metalen kastje waarop de tuinslang zo te zien kon worden aangesloten.

Stef kon zijn ogen niet geloven. “Wat heb je daar nu in ’s hemelsnaam tevoorschijn getoverd? Zoiets heb ik nog nooit gezien!” riep hij verbaasd uit. “Wat is dat voor ‘n apparaat?”

Xavier moest lachen om de uitdrukking op het gezicht van zijn Nederlandse metgezel. Met een dramatisch gebaar zei hij: “Dit, mijn beste Stef, is een ground penetrating radar. Daarmee kan ik tot ver in de bodem zoeken naar holtes of geologische afwijkingen.”

“Mijn God, dat ziet er behoorlijk professioneel uit, zeg. Nu begrijp ik waarom je dat karretje overal achter je aansjouwt. Dat ding zal een flink gewicht hebben, denk ik zo.” Stef was werkelijk onder de indruk. Blijkbaar had de ander zich kosten nog moeite bespaard om zijn, wat hij nog altijd beschouwde als een vage theorie over een verdwenen schat, te onderzoeken.

“Ja, alles bij elkaar zo’n tien kilo extra bagage. Maar hopelijk was dat de moeite waard.”

“Hoe werkt het?” vroeg Stef, die buitengewoon geïnteresseerd was.

“In principe hetzelfde als die metaaldetectors die je weleens ziet bij schatgravers, met zo’n platte antenne aan een stok. Je weet wel, zo ding dat eigenlijk gebaseerd is op van die ouderwetse mijnendetectors uit de Tweede Wereldoorlog.” Stef knikte dat hij begreep waarover Xavier sprak. “Alleen met deze opstelling kun je dieper kijken, dankzij de grote afstand tussen de twee units voor zenden en ontvangen en het lage frequentiegebied van het signaal.” Hij wees op de twee langwerpige metalen kastjes waar de slang doorheen liep. “Meestal gebruiken professionele geologen en archeologen een karretje om een bepaald gebied in kaart te brengen, maar dit flexibele systeem is speciaal ontwikkeld voor ruig terrein dat oneffen is of waar je veel begroeiing vindt.”

Stef, die een tijd lang grote fan was geweest van het Britse televisieprogramma Time Team waarin archeologen met behulp van bodemradar soms spectaculaire vondsten deden, had de werking van zulke systemen met of zonder wieltjes vaak gezien op de buis. Maar deze apparatuur moest van een hele nieuwe generatie zijn. Hij vertelde Xavier enthousiast over het bodemonderzoek dat hij van de televisie kende en de ondergrondse structuren die ermee konden worden blootgelegd, soms zelfs omvangrijke Romeinse landgoederen die eeuwenlang verscholen hadden gelegen in Engelse weilanden of akkers.

“Zo’n plattegrond waar jij het over hebt krijg je door metingen te verrichten in een grid-patroon, in feite een hele reeks punt-metingen die door middel van GPS aan elkaar geplakt worden tot een geheel”, lichtte Xavier toe. “Dat levert dan een driedimensionaal beeld op van de bodem. Dat zou in principe met dit systeem ook mogelijk moeten zijn, maar deze uitrusting is slechts geschikt voor lineaire waarnemingen. Dat wil zeggen dat je als het ware een dwarsdoorsnede van het landschap onder je voeten maakt volgens de lijn van de route die je loopt terwijl je de slang als een staart achter je aan sleept.”

Stef had gedacht dat de slang op een statische manier ingezet moest worden, het idee om hem als een staart voor te slepen was nog niet bij hem opgekomen. “Fantastisch”, zei hij gefascineerd. “Heb je ’m al eens uitgeprobeerd?”

“Oh ja, ik heb er in Canada al wat mee geëxperimenteerd, zowel in het wild als in mijn eigen tuin. Op vlakke bodem kon ik registraties maken van tien tot twintig meter diepte of meer. Metingen die gemaakt zijn op hellingen zijn soms moeilijker te interpreteren, maar ik vertrouw erop dat meerdere observaties rond dezelfde plek toch een goede indruk kunnen geven van wat er zich onder de oppervlakte bevindt.”

“Kun je er ook metaal mee detecteren?” Stef moest denken aan de reliekhouder waar ze naar op zoek waren, maar ook aan zwaarden en andere wapens van de overvallers die bij de instorting bedolven moesten zijn.

“Jazeker, de waterpijpen en elektriciteitsleidingen in mijn tuin gaven een heel duidelijke echo. Het probleem is dat onze dwarsdoorsnede wel precies over de bron moet lopen om er een signaal van op te pikken. Vandaar dat we bij een bodemafwijking waarschijnlijk een hele reeks waarnemingslijnen moeten trekken om een metalen object van beperkte afmetingen te kunnen traceren.”

Stef herinnerde zich van de Time Team-uitzendingen dat de archeologen soms bijzonder opgewonden raakten van sterke signalen die bij nader inzien veroorzaakt werden door waardeloze stukken oud ijzer die in de loop der tijd in de bodem terecht waren gekomen. Vooral gedumpt afval of afgedankt landbouwgereedschap kon zo tot grote teleurstellingen leiden, soms zelfs een achteloos weggegooide roestige spijker.

“Misschien is het wel een goed idee om de apparatuur nu eens te testen. Dan kan ik je laten zien hoe het allemaal werkt”, opperde Xavier. Stef raakte helemaal opgetogen van dat plan. Hij was erg benieuwd hoe zo’n onderzoek in de praktijk verliep.

In de schaduw van een rijtje bomen en buiten het zicht van de nieuwsgierige ogen van toevallige passanten zochten ze een plek om hun proef uit te voeren. Niet ver af van het hunebed bestond de grond uit rots, losse stenen van uiteenlopende afmetingen en een zachte bodem die begroeid was met droog gras en stekelig onkruid. Xavier rolde de slang uit en haakte die aan een gordel die hij om zijn middel deed. Hij bevestigde een verbindingsstuk aan de ronde stekker en het kabeltje aan het andere uiteinde van dat verbindingsstuk sloot hij aan op het kastje dat de bedieningseenheid bevatte. Die laatste plaatste hij in een rugzakje. Tenslotte pakte hij zijn tablet en opende een programma waarmee hij het systeem door middel van een draadloze verbinding kon besturen en dat tevens de waarnemingen en resultaten weergaf.

“Ik moet eerst een proefmeting doen om de juiste instellingen te maken”, lichtte hij toe en met de computer in zijn hand begon hij in met regelmatige voetstappen in een rechte lijn te lopen. Belangstellend liep Stef met hem op. Met zijn lange staart zag Xavier er uit als een wezen van een andere planeet, een effect dat versterkt werd door het verlaten oerlandschap waar ze in liepen en de futuristische apparatuur waarmee zijn metgezel zichzelf had opgetuigd. Na zo’n vijftig meter stopte hij en bekeek het resultaat op zijn beeldscherm. Stef keek mee over de schouders van Xavier en zag een soort grafiek met een heleboel gekleurde golvende lijntjes. Xavier mompelde iets over wave velocity en WARR-profile en begon met zijn vingers over het scherm van zijn tablet te swipen en tappen om de instellingen van zijn besturingssoftware bij te stellen.

“Okee, laten we het nog eens over doen”, kondigde Xavier aan en hij manoeuvreerde de staart weer achter zich in tegenovergestelde richting. Hij startte het registratieprogramma en begon over ongeveer dezelfde lijn als voorheen terug te lopen. Aan het einde van de tranche stopte de Canadees en voerde hij enkele bewerkingen uit op zijn computer. Hij liet het resultaat op zijn beeldscherm zien. Stef zag een grafiekje waarvan de horizontale as de afgelegde afstand weergaf. De verticale as vertegenwoordigde de diepte van de waarneming, die correspondeerde met een tijdschaal in nanoseconden. Na enig nadenken begreep hij hoe dat zat: de elektromagnetische golven bewogen met een snelheid door de bodem die afhing van de samenstelling van de ondergrond. In een bepaalde tijd, die in nanoseconden werd gemeten, legden die radargolven een bepaalde afstand af door de bodem. Het was dus net zoiets als zeggen dat het bijvoorbeeld vijf minuten lopen was naar de supermarkt, wat een indruk gaf van de afstand tot de winkel, alleen dan veel nauwkeuriger. Verschillende soorten ondergrond, zoals rots, zand of klei, hadden een verschillende weerstand voor de radargolven, met als gevolg dat het signaal zich er met een andere snelheid in voortbewoog en er meer of minder van de golven werd teruggekaatst. Ook de vochtigheid was daarbij van invloed, lichtte Xavier toe. De radargolven konden zo de overgang van het ene gesteente naar het andere, of van steen naar zand, of rots naar een lege holte, zichtbaar maken. Die reflecties werden weergegeven door de lijnen in de grafiek. De kracht van het signaal nam af naarmate dat verder in de bodem doordrong, daarom werd de grafiek minder gevoelig en vertoonde minder lijnen naargelang de diepte toenam. Op het scherm zag Stef dat het golvende patroon kleine afwijkingen had die, zoals hij begreep, onregelmatigheden in de rotsbodem vertegenwoordigden. Maar hij zag geen grote vervormingen die naar hij meende wezen op de aanwezigheid van opmerkelijke ondergrondse verschillen in bodemgesteldheid.

“Hier valt niet veel spectaculairs te zien op deze proef. Geen grotten of zinkgaten of tunnels”, merkte Xavier op. “Maar dat viel ook niet te verwachten.”

“Het systeem lijkt in ieder geval goed te werken op deze rotsige ondergrond”, constateerde Stef.

Xavier vervolgde met uit te leggen dat de lage frequentie van dit specifieke apparaat vooral geschikt was voor het detecteren van grote ondergrondse structuren. Voor het zoeken van bijvoorbeeld muntjes was zo’n metaaldetector aan een handvat, een zogenaamde velddetector – of ‘piepstok’ zoals Xavier het noemde – meer geëigend. Die werkten met een veel hogere frequentie waardoor ze een hogere resolutie hadden, maar ook minder diep doordrongen in de bodem. Omdat ze meestal niet gekoppeld waren aan een GPS-systeem, werden ze niet gebruikt voor een grafische weergave van de ondergrond en werd het signaal met een geluid weergegeven: een hoger of harder piepje kon duiden op een voorwerp in de grond.

“Is deze apparatuur eigenlijk legaal in Frankrijk?” Stef meende zich te herinneren dat het gebruik van metaaldetectors in Engeland bijvoorbeeld aan duidelijke regels gebonden was.

“Oh, ja hoor,” antwoordde Xavier opgewekt. “Zolang je maar niet in de buurt van bekende historische of archeologische objecten komt. En officieel moet je geschreven toestemming hebben van de eigenaar van het land waarop je onderzoek doet.”

“Gaat dat dan geen probleem geven? Ik bedoel, we weten nog helemaal niet waar we gaan zoeken, dus toestemming zal je nog wel niet gevraagd hebben.”

“Ach, ik reken er op dat we dat wel ter plekke kunnen regelen. We zeggen gewoon dat we op zoek zijn naar grotten voor geologisch onderzoek. Of dat we ondergrondse waterlopen willen inventariseren. Als we niet reppen over verborgen schatten, zal onze aanwezigheid niet al te veel achterdocht wekken.”

Dat leek Stef een nogal optimistische voorstelling van zaken en hij meende daarin een selectieve blindheid te bespeuren die Xavier de voorafgaande dagen wel vaker had getoond, maar om de sfeer niet te bederven leek het hem wijzer om zijn twijfels voor zich te houden.

“Kijk nou toch eens, Stef, kijk nou!” De anders zo bedaarde Xavier kon zijn opwinding niet meer bedwingen. Als een kleuter die hoognodig moest plassen stond hij heen en weer te springen voor de ingang van de Grot van Caougne. “Is dit niet precies het soort schuilplaats waar een bende struikrovers zich in zou verstoppen? Moet je zien, er is hier zelfs een bron met vers water.” Hij wees op het kleine stroompje dat vanuit de duisternis in de brede spelonk naar buiten pruttelde om een paar meter verderop over de rand van een bijna verticale rotswand weg te sijpelen. De uitgelaten schatzoeker wist niet waar hij zijn aandacht het eerste op moest richten. Hij liep naar de bescheiden waterloop onder de overhangende ingang van de grot, bedacht zich halverwege en begaf zich in de richting van de kleine waterval, liep weer op Stef toe en struikelde bijna over zijn karretje dat hij had afgekoppeld zodra hij de opening van de spelonk in het oog had gekregen.

“Ideaal, ideaal. Dit is precies zoals ik het me voorstelde.” Lachend klopte hij Stef op de schouder, alsof ze zojuist een prestatie van belang hadden verricht. “Moet je zien wat een mooie strategische positie je hier hebt”, zei hij wijzend op het panoramische uitzicht over de vallei van de Lot die zich honderd meter beneden hen uitstrekte. De grot zelf werd van onderaf aan het oog onttrokken door de woekering van eikjes, brem, jeneverbes en vlier die zich vastklampten aan de steile helling. Vanuit hun verheven positie keken ze uit over Cajarc, een plaatsje van bescheiden afmetingen dat zich in de beschutting van de steile krijtrotsen behaaglijk had genesteld op een vruchtbare driehoek van vlak land langs de Lot. Over de hellingen slingerden enkele wegen vanaf het plateau naar beneden, waar ze samenkwamen bij de kleine ringweg die een echo vormde van de verdwenen vestingmuren van het middeleeuwse plaatsje. Aan de zuidkant ontsprong aan de ring een kaarsrechte weg die overging in een antieke stalen hangbrug over de rivier om daarna aan de overkant verder te gaan als een strakke scheidslijn tussen de woeste droge hellingen die oprezen aan de linkerkant en het patroon van keurige rechte akkertjes op het vlakke land langs het water daartegenover. Bij een trots en strategisch geplaatst kasteel aan de horizon verdween de rijbaan in een kloof tussen twee begroeide rotsen. De weg tussen bourg en brug op de voorgrond werd haaks doorsneden door een recht stuk spoorlijn evenwijdig aan de rivier. Vlakbij de kruising stond het stationnetje van Cajarc met aan de ene kant een watertoren en aan de andere kant een zijspoor naar een goederenloods. Het was alsof Stef neerkeek op een miniatuurwereld met alles op de juiste schaal. Dat gaf hem het prettige gevoel van ordening en overzichtelijkheid dat hij ook kreeg bij een gedetailleerd uitgevoerde modelspoorbaan. Hij was onder de indruk. Terwijl hij keek naar de krijtrotsen die door de droge groene hellingen boven het stadje gebroken waren, probeerde hij het landschap te doorgronden. Het wit van het kalksteen was dooraderd met verticale grijze vlekken en horizontale stroken groen. Het leek hem dat de verticale vormen veroorzaakt waren door afvloeiend regenwater en de begroeide banden het gevolg waren van de gelaagdheid van het sedimentaire gesteente. Her en der zag hij schaduwrijke plekken in de kliffen die konden wijzen op holtes. Grotten misschien?

Xavier had inmiddels een zaklantaarn uit zijn rugzak gehaald en zijn opgewonden stem echode vanuit de spelonk achter Stef. Die draaide zich om, keerde het vergezicht de rug toe en liep de duistere opening in. Dit was een heel ander soort holte dan die hij gezien had op de Aubrac, waar het vulkanische gesteente die kenmerkende zeskantige basaltzuiltjes had geproduceerd. Daar lag de bodem bezaaid met hoekige stukken harde rots, hier waren de vormen van het gesteente bepaald door erosie en daardoor meer vloeiend. Het zachte kalksteen was langdurig geschuurd door wind en water. De vloer bestond uit platgetrapte aarde die zacht glooiend afliep naar een ondiepe geul in midden. Grote groen uitgeslagen stukken steen lagen aan weerskanten van de vochtige goot waardoor het water uit de grot kon wegstromen. Water uit een rots. De ruimte riep beelden op van magische rituelen, oude verhalen en geheimzinnige bezoekers. Als om de mysterieuze sfeer te benadrukken had iemand met verse witte steentjes een abstract patroon van sierlijke krullen op de vloer van de spelonk neergelegd, als een magisch oersymbool. Enkele verspreide platte rotsen bij de opening leken dienst te doen als zitplaats. In de schaduw van het koele gesteente rook het zoals je zou verwachten, muf, naar vochtige aarde en plantaardig bederf. De opening van de grot was ongeveer achtmeter breed en het gewelfde plafond op zijn hoogste punt nog geen twee meter. De holte was niet erg diep – een meter of vijf slechts – en liep schuin af naar de grond zodat je dieper moest bukken naarmate je verder ging. Stef kon zich wel voorstellen dat een groepje rovers hier zou kunnen bivakkeren en zelfs enkele gevangenen in gijzeling kon houden, maar paarden zouden er niet in passen. Daarvoor was het plafond te laag. Maar hij begreep de opwinding van zijn reisgenoot wel. De plek overtrof ook zijn eigen voorstelling van een middeleeuws rovershol. Misschien had hij gedacht aan een ruimer onderkomen, maar de aanwezigheid van het stroompje was inderdaad ideaal en het groen dat voor de ingang groeide onttrok de holte aan de blik van passanten in het laagland.

Maar als schuilplaats voor bandieten kleefde er een groot nadeel aan de locatie. Die bevond zich namelijk binnen het zicht van het stadje en je kon dus aannemen dat de bewoners goed op de hoogte waren van de grot, zeker als er ook een waterbron aan ontsprong. Zoals Stef tijdens zijn voetreis had gemerkt was de miraculeuze verschijning van water door de eeuwen heen een magneet geweest voor spirituele cultusvieringen. Hier zag hij geen sporen van prehistorische rituelen, een klassieke tempel of een christelijke kapel, maar het leek hem ondenkbaar dat men in de Middeleeuwen niet op de hoogte was van deze bijzondere plek. In zijn fantasie zag hij er zelfs even een romantische ontmoetingsplaats in voor heimelijke geliefden. Als directe uitvalsbasis voor een overval was deze grot ook niet erg geschikt omdat hij zich te hoog in de rotswand bevond en te ver verwijderd was van de doorgaande verbindingsroutes. De overvallers zouden al van veraf zichtbaar zijn voor hun slachtoffers. En daarbij kwam dat de schuilplaats waar ze naar op zoek waren volgens hun eigen werkhypothese al meer dan acht eeuwen geleden ingestort was.

Maar goed, zoals Xavier al had vastgesteld, het was een voorbeeld van wat er in deze omgeving mogelijk was en dat was op zichzelf bijzonder hoopvol. Maar Stef werd op dat moment ook overvallen door het sombere vermoeden dat er rond Cajarc misschien wel zoveel van zulke gaten, holen, grotten en spelonken zouden kunnen zijn, dat hun zoektocht naar de verdwenen schat volstrekt onbegonnen werk was.

Hun inspectie van de Grot van Caougne leverde verder niets concreets op. De enige sporen van menselijke aanwezigheid die ze aantroffen bestond uit de weggegooide plastic verpakking van een rol koekjes en wat onleesbare graffiti die in de rots gekrast was. Maar Xavier bleef onverholen optimistisch, om maar niet te zeggen bijna manisch, over hun vooruitzichten. Vooral nadat hij met zijn verrekijker de omliggende kliffen had geïnspecteerd. Die leken inderdaad rijk bezaaid met veelbelovende gaten. Links van hen stak de eenzame Roc du Conte als een puist in het landschap uit boven de horizontale witte streep van de krijtrots. Niet ver van de piek af zagen ze halverwege de rotswand iets dat op een klein bouwwerk leek, een muur van stenen blokken die een verticale scheur in de rots afsloot. Er zat zelfs een smal venster in. Zo te zien was voor die muur dezelfde techniek van gestapelde stenen gebruikt als bij de constructie van de alomtegenwoordige cazelles. Er was geen ingang te zien, net zomin als een pad dat leidde naar het bouwsel. Zowel erboven als eronder stond de rotswand loodrecht in het landschap. De enige conclusie die mogelijk leek, was dat er ergens op het plateau een grot moest zijn die toegang gaf tot die merkwaardige uitkijkpost, waarvan het nut volstrekt onduidelijk was.

Terwijl ze een vroege lunch genoten die bestond uit biscuitjes, een appel en wat noten, speculeerden ze over de functie van de raadselachtige constructie. Totdat Stef in zijn reisgidsje las dat gedurende de Honderdjarige Oorlog grotten in de vallei van de Lot versterkt werden om als uitkijkpost te fungeren. Die bouwsels gingen vervolgens de geschiedenis in als Château Anglais – een overdreven heldhaftige titel waarmee de Fransen blijkbaar nogal ruimhartig omgingen bij de benoeming van allerlei moeilijk definieerbare of slecht dateerbare middeleeuwse overblijfselen. Hoeveel van die zogenaamde Engelse Kastelen was hij de afgelopen tijd al niet tegengekomen in Frankrijk? Stef vroeg zich af of bij die gulle naamgeving misschien commerciële overwegingen een rol speelden. Het sprak ongetwijfeld de talloze Britse toeristen die het land bezochten aan. Zo’n Château Anglais binnen de gemeentegrenzen leek hem een welkome verrijking van de toeristische aantrekkelijkheid van een plaatsje en dus ook in het belang van de lokale economie.

Voor zover de titel Château Anglais terecht was en er inderdaad huurlingen en gelukszoekers hadden gebivakkeerd in de grotten, dan zou dat hun speurwerk enigszins kunnen vereenvoudigen, bedacht Stef, de chronologie van de geschiedenis overdenkend. De Engelse aanwezigheid gedurende de Honderdjarige Oorlog dateerde tenslotte van meer dan een eeuw na Eleanor van Aquitanië. Als er in die verbouwde grotten aanwijzingen geweest waren voor een verborgen schat, dan zou die ongetwijfeld wel ontdekt zijn door de bezetters of tijdelijke bewoners. Dus leek de conclusie gerechtvaardigd dat ze op die plekken niet meer hoefden te zoeken naar verloren kostbaarheden. Gesteld dat de kwalificatie van zo’n Engels Kasteel bona fide was, natuurlijk.

Even overwogen ze om hun kamp op te slaan in deze grot boven Cajarc, maar dat leek bij nader inzien niet zo’n goed idee. Het zou misschien een aardige schuilplaats zijn geweest als de gemarkeerde wandelroute er niet vlak langs gelopen had. Bovendien beperkte de klimpartij om bij de grot te komen het bereik van hun uitstapjes langs de rivier. Xavier wees op een stuk land langs de rivier tegenover het stadje, pal naast de hangbrug. Het zag er van bovenaf uit als een soort boomgaard, maar er stonden ook een paar caravans. Hij vermoedde dat het een boerencamping was en stelde voor om eens te gaan kijken of ze daar in de buurt hun tentjes niet konden opslaan.

Zo zigzagden ze tegen het einde van de ochtend in de schaduw van de kurkdroge begroeiing langs de krijtrots naar beneden. Ze kwamen Cajarc binnen bij een sportparkje, waar volgens een bordje ook de plaatselijke gemeentecamping was. Uit nieuwsgierigheid maakten ze de kleine omweg om de kampeerplaats te bekijken, maar die lag er pal naast een woonwijkje verlaten bij. Het was een klein veldje onder de bomen met hoge wilde hagen om de afzonderlijke standplaatsen af te scheiden. Het gebouwtje met sanitaire voorzieningen was weliswaar geopend, maar er viel geen kip te bekennen. Een paar caravans stonden er verlaten bij. Het was geen camping waar ze onopgemerkt zouden kunnen verblijven. En ze waren het er wel over eens dat ze niet te veel in de gaten wilden lopen. Niet alleen omdat ze hun activiteiten geheim wilden houden, maar ook vanwege de potentieel vijandige sentimenten jegens vreemdelingen die onder de bevolking leefden vanwege de epidemie.

Dus liepen ze verder, naar de kleine ring rond het oude stadshart. Dat was een brede straat met aan weerszijden kleine platanen die schaduw boden aan ruime parkeerplaatsen voor auto’s, zoals dat nu eenmaal hoort bij stadjes in het zuiden van Frankrijk. Ze passeerden enkele winkeltjes, maar die maakten een gesloten indruk en de straat lag er verlaten bij. De huizen waren van blinkend schoongewassen zandsteen met witgeschilderde luiken voor de ramen. Het plaatsje maakte een welvarende indruk.

Na een bocht kwamen ze bij een groot postkantoor en daarnaast stond het gemeentehuis. Er tegenover was een klein pleintje met een groot smeedijzeren kruis en een rustiek fonteintje voor een paar statige oude herenhuizen. Ze liepen de koelte in van een schaduwrijk straatje dat tussen de huizen afliep naar de rivier. Dit moest de faubourg zijn, het deel van de middeleeuwse stad dat buiten de oude stadsmuren lag. Ongetwijfeld was dit wijkje aan de waterkant in vroegere tijden het centrum van commerciële bedrijvigheid geweest, met ateliers voor ambachtslieden en opslagplaatsen voor handelaren. Ze liepen onder een spoorbruggetje door dat het zicht op de rivier in het smalle straatje als een toneellijst in een kader plaatste.

Daarachter begon een wereld die gedomineerd werd door de rivier. Ze passeerden een opvallende bordeauxrood geschilderde deur. Naast die deur stond een verticale lat met daarop jaartallen die de waterstanden van de Lot tijdens overstromingen in de afgelopen eeuw markeerden: in het oorlogsjaar 1944 was het water tot aan de bovendorpel van de deur gekomen, in 1927 zelfs nog een halve meter hoger en niet eens zo lang geleden, in 2003, was het water tot slechts twintig centimeter onder het niveau van 1944 gerezen. Stef vond het moeilijk om zich voor te stellen hoeveel schade die hoge waterstanden zouden hebben veroorzaakt in de omgeving, maar het leek erop dat de bewoners van dit deel van Cajarc om de paar decennia te maken kregen met flinke wateroverlast. Het verklaarde in ieder geval waarom de spoorlijn zo hoog in het landschap lag. Net als de Elevated-train van Chicago liep hij op het niveau van de eerste verdieping door de achtertuinen van de huizen. De vloed was waarschijnlijk wel nuttig voor de laaggelegen akkers langs de rivier. Die werden zo, net als de oevers van de Nijl in Egypte, met enige regelmaat voorzien van een verse laag vruchtbare kleideeltjes.

Langs de rivier lag een kade met terrasjes die zich over een paar honderd meter uitstrekte, vanaf de hangbrug tot een stuk land met moestuinen aan de rand van het stadje. De waterkant leek een aangename plek om te vertoeven, in de schaduw van de bomen met de diensten van een rijtje restaurantjes en barretjes onder handbereik. Toch was het er op dat moment verlaten. Uit een openstaande deur klonk wat verwaaide popmuziek en een groepje zwerfhonden hing rond bij een afvalcontainer onder de brug. Aan de overkant van de rivier konden Stef en Xavier tussen de bomen aan de waterkant de witte vormen van een toiletgebouwtje en een paar stacaravans onderscheiden. Ze beklommen een stenen trap om op dezelfde hoogte als de weg over de brug te komen. Nu zag Stef dat het hele stationsemplacement aan de andere zijde van de brug op een verhoogd talud lag, buiten het bereik van de hoogste waterstanden. Hetzelfde gold voor de weg naar het centrum van Cajarc. Als een vestingwal lag de verhoging van het spoor in het landschap boven de oever van de Lot.

De brug zelf was slechts één rijbaan breed, maar buiten de tuien van de hangconstructie hing aan weerszijden op een iets lager niveau een voetpad vanwaar je een mooi uitzicht had over de rivier en de beide oevers. Het water was hier breed en diep, uitstekend geschikt voor watersportactiviteiten. Er lagen dan ook verschillende speedbootjes aan de aanlegsteiger naast de kade. Stef zag geen spoor van rotsen in het water, of ondiepten en stroomversnellingen. De Lot had hier veel weg van een langgerekte recreatieplas, er dreven zelfs gele markeringsboeien in het water.

Aan de overkant was direct na de brug aan de rechterzijde de inrit van een camping à la ferme. Een houten hutje onder aan de inrit deed zo te zien dienst als receptie. Op de gesloten deur hing boven de tarievenlijst een briefje met de mededeling dat bezoekers zich konden installeren en dat de beheerder in de loop van de middag aanwezig zou zijn voor inschrijvingen. Tegenover het bouwseltje stonden een paar witte plastic tuinstoelen naast elkaar in het gras. Bij een douchecabine van kunststof een eindje verderop kroop een grote eend rond in het ongemaaide gras. Verder was het veld verlaten. Xavier en Stef liepen over een pad langs de rivier naar het achterste deel van de kampeerplaats, waar bij een maïsveldje nog een toiletcabine was en aan de waterkant een grote, groen uitgeslagen caravan er verwaarloosd bij stond in de schaduw van een paar grote loofbomen.

Terwijl ze in het gras aan de waterkant een kop koffie dronken, overlegden de mannen wat ze zouden doen. Xavier was rusteloos en kon niet wachten om op onderzoek uit te gaan. Of hij daarvoor een weloverwogen plan had werd Stef niet duidelijk, maar in ieder geval wilde zijn metgezel zo snel mogelijk dat Château Anglais in de rots aan de noordkant van Cajarc gaan bekijken. Stef had daar wel oren naar. Ook hij was nieuwsgierig geworden naar het merkwaardige bouwsel dat tegen de verticale rotswand aangeplakt leek. Het bood hen tevens de gelegenheid om en passant het oude hart van het stadje zelf te bezoeken. Stef wilde ook graag de stemming onder de inwoners peilen. Hoewel ze tot dan toe geen mensen waren tegengekomen op straat, leek de sfeer hier minder gespannen dan in Figeac het geval was geweest. Er was geen zichtbare aanwezigheid van hulpdiensten en hij had geen barricades of sporen van ontwrichting en verval gezien. Maar omdat ze van plan waren om een aantal dagen in de buurt rond te kijken, leek het hem nuttig om een indruk te hebben van de gemoedstoestand van de bevolking.

Voordat ze op onderzoek uit gingen verborgen ze het grootste deel van hun bagage uit het zicht, onder een struik aan de waterkant. Voor alle zekerheid stopte Xavier de dure apparatuur uit zijn koffertje in een rugzak die hij meenam. Stef stak het pistool bij zich. Niet omdat hij zich bedreigd voelde, maar het leek hem onverstandig om het wapen achter te laten met het risico dat nieuwsgierige voorbijgangers de verleiding niet konden weerstaan om de achtergelaten bagage te onderzoeken. Het grootste deel van zijn bezittingen haalde hij uit zijn rugzak en stopte die in een stevige plastic tas die hij bij het karretje van Xavier achterliet. Zo keerden ze aan het begin van de middag na een korte rustpauze licht bepakt terug op hun schreden, voor hun eerste onderzoek in en rond Cajarc.

2 gedachten over “16 | De krijtrotsen van Cajarc”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *