Gedrieën liepen de mannen de dag daarop de volgende etappe die hen tot Montverdun zou brengen. Het moerassige landschap was vlak en werd doorsneden door beekjes en rietkragen waarachter kleine plassen en poelen verborgen lagen. In het westen, aan hun rechterzijde, gingen de groene toppen van het Madeleine- gebergte over in die van de Forez. Stephan stapte zwijgend voorop, alsof hij haast had om zijn einddoel te bereiken. Stef en Matthieu liepen een tiental meters achter hem aan, als volgelingen in het voetspoor van hun geestelijk leider. De Belg was opmerkelijk zwijgzaam voor zijn doen. Stef vermoedde dat hij nog onder de indruk was van het tragische verhaal van Stephan.
In Bussy-Albieux kochten ze croissants die ze bij wijze van verlaat ontbijt in de warme zon op een bankje bij de dorpskerk opaten. Met deze verzorging van de inwendige mens leek het spraakvermogen van Matthieu weer langzaam terug te keren en opgewekt becommentarieerde hij de lekkernijen die ze zojuist bij de patisserie hadden zien liggen: de romige éclairs, krokante galettes, kleverige beignets en frisse bichons hadden duidelijk een gunstige uitwerking op zijn Bourgondische levenslust. Maar Stef had het gevoel dat deze aubade aan de zoetigheid vooral bedoeld was om zijn somberheid te verdoezelen. Stephan speelde het spelletje mee en gaf een lofzang op de geneugten van de Apfelstrüdel die zijn moeder vroeger maakte. Als twee opgewonden kwajongens probeerden ze elkaar nerveus giechelend te overtreffen met smakelijke details over de verschillende soorten gebak. De Duitser leek een stuk minder bedrukt na zijn ontboezemingen van de vorige avond.
Stef hoorde het allemaal zwijgend aan en had zo zijn eigen zorgelijke gedachten. Die hele uiteenzetting over besmettelijke dodelijke virussen had hem aan het denken gezet. Het wierp een heel ander licht op de gebeurtenissen bij Vézelay. Had het raadsel van de onbekende dode – en daarmee ook dat van zijn veronderstelde achtervolgers – misschien iets te maken met een gevaarlijke virusziekte? Of was dat te ver gezocht? Hij herinnerde zich dat een van de mannen in Vézelay symptomen had die veel overeenkomsten vertoonden met die van de zieke die hij langs de weg had aangetroffen. Wacht eens…. Het schoot hem nu te binnen dat Livia in het bericht dat hij in Cluny van haar ontving ook gemeld had dat een van de twee mannen overleden was. Dat feitje was in de emotionele gedachtestroom van de dagen erna – over de dreiging van eventuele achtervolgers, zijn twijfels over Xavier en de preoccupatie met zijn eigen persoonlijke geschiedenis – even helemaal op de achtergrond geraakt. Door de onthullingen van Stephan werden in zijn hoofd onverwachte verbanden zichtbaar tussen verschillende, ogenschijnlijk op zichzelf staande gebeurtenissen en feiten. Uit een amorfe mist van losse indrukken en herinneringen vormden zich nu de contouren van een dodelijke dreiging. Stef had tot nu toe gedacht dat de onbekende hem met zijn laatste woorden had willen waarschuwen voor zijn achtervolgers, maar wat als de zieke hem had willen wijzen op het besmettingsgevaar van het een of andere virus dat hij bij zich droeg? Zou dat verklaren waarom een van zijn achtervolgers ook ziek geworden was? Alleen als de twee met elkaar in contact geweest waren – of met dezelfde bron in aanraking waren geweest, natuurlijk. Maar waarom was hij dan zelf niet besmet geraakt? Hij had de onbekende tenslotte in zijn doodsnood zonder bescherming opgetild en verplaatst. Stef had minutenlang met de zieke man lopen slepen en daarbij intensief lichamelijk contact met hem gehad. Maar afgezien van een lichte verkoudheid in de Beaujolais was hij niet ziek geweest. Het was verwarrend. Misschien sloeg zijn fantasie weer eens op hol en begon hij zich dingen in te beelden.
Na het dorpje Sainte-Agathe-le-Bouteresse passeerden ze een stuk bos waar een riviertje doorheen kronkelde. De bomen ontnamen hen het uitzicht op de omgeving en daardoor was het een verrassing toen na een bocht plotseling de piek van Montverdun in hun blikveld verscheen als een dreigende uitkijktoren. Op een eenzame rotspunt in het vlakke landschap tekende zich de duistere contour van een imposante priorij af. Even later liepen ze over het hete asfalt van een kaal en zonovergoten dorpsplein en vonden de mannen tussen tuinen en bossages een pad omhoog naar het oude klooster. Toen ze dichterbij de top kwamen, zagen ze een eind boven zich een indrukwekkende muur van donkere blokken graniet met witte voegen oprijzen. Het bouwwerk zag er uit als een onneembare vesting en deed Stef denken aan het sombere afgelegen klooster dat het decor vormde voor de film De naam van de roos. Ze klommen steil omhoog en voorbij een kapelletje kwamen ze in een kleine tuin met een paar fruitboompjes. Na een laatste klauterpartij stonden ze oog in oog met de ongastvrij ogende zware muur. Boven hun hoofden keken kleine vensters als samengeknepen ogen uit over het omringende landschap, alsof de geesten van de monniken die er vroeger huisden nog altijd angstig de wacht hielden en bedacht waren op mogelijke belagers. Een groot versierd stenen kruis markeerde een klein natuurlijk terras vanwaar je een adembenemend uitzicht had op het golvende landschap van velden en bossen en de bergen in de verte. Enkele kilometers naar het westen zag Stef de torens en muren van een imposante burcht uitsteken boven een groene heuveltop. Achter zijn rug gaf een grote poort met zware houten deuren toegang tot het binnenterrein van het gebouwencomplex. Ze zagen nu dat binnen de muren het grootste deel van het vroegere klooster verdwenen was, alsof van een wegrottende kies alleen de buitenste rand nog gedeeltelijk overeind stond. Links van de ingang stond een kloek kerkgebouw met enkele kleine vensters en een kloeke vierkanten toren, maar recht vooruit waren de muren en gebouwen verdwenen en keken de mannen in oostelijke richting langs de resten van een stevige verdedigingstoren over een open ruimte de blauwe hemel in. Aan hun rechterkant stonden een paar kreupele gebouwtjes tegen elkaar aangeleund. Daar was een doorgang naar een kleiner binnenplaatsje, waarachter ze nog net de verweerde houten palen van een oude galerij konden zien. Een moderne glazen deur in de verweerde muur gaf toegang tot een ontvangstruimte, maar die zat op slot. Er was blijkbaar niemand aanwezig op dat moment. Nieuwsgierig liep het drietal naar het hofje en in de kleine poort passeerden ze een halfopen bouwsel met een oven en wat antieke ambachtelijke gereedschappen. De uitstalling zag eruit als een klein museumpje. Op de houten galerij boven hen klonk het geluid van voetstappen en er verscheen een jonge vrouw die riep dat ze naar beneden kwam. Na wat gestommel kwam ze onderaan een houten trap tevoorschijn met een mand vol wasgoed. De vrouw verexcuseerde zich met de mededeling dat ze bezig was geweest met het opruimen van de gastenkamers.
De mannen introduceerden zich en informeerden naar de mogelijkheid om te overnachten. Dat was geen probleem en de vrouw, die zich voorstelde als Denise, leidde het gezelschap naar de chambre des pèlerins, een sober maar knus ingericht zaaltje op de bovenverdieping. Het vertrek had een hoog plafond en een reusachtige middeleeuwse schouw met open haard waaromheen zes bedden en een paar comfortabele fauteuils stonden. Een klein raampje bood uitzicht op de vallei en een eenzame berg die een eindje verderop in het zuiden boven de vlakte uitrees. Nadat de mannen zich geïnstalleerd hadden zochten ze de receptie op om zich in te schrijven en de overnachting vooraf te betalen. Denise vertelde dat ze beneden in het dorp boodschappen konden doen als ze zelf een maaltijd wilden bereiden, anders was er ook wel een restaurant waar ze konden eten. Behulpzaam bood ze aan om voor de volgende nacht alvast een reservering te maken in Saint-Georges-Haute-Ville, een aanbod dat Stephan en Matthieu graag aanvaardden. Stef bedankte en kondigde aan dat hij van plan was om op de camping van Moignt, bij Montbrison, te overnachten. Hij had gelezen dat er in dat plaatsje niet ver van de camping een aantal Romeinse ruïnes was en die hij wilde gaan bekijken.
Na de administratieve plichtplegingen was er tijd voor een bezichtiging van de priorij en ze liepen een rondje over het terrein. De hoge positie van het complex bood dankzij het heldere weer een schitterend uitzicht op de omgeving. Door een opening in de vervallen kloostermuur zag Stef in het noorden het landschap dat hij de afgelopen dagen en weken was doorgetrokken: de vlakte van Forez en daarachter de toppen van de Beaujolais die nu verbleekt waren tot niet meer dan een vage, golvende band aan de horizon. In het westen strekte de bergketen van de Forez zich uit met beboste toppen en vruchtbare flanken. Over een laag stuk van de muur tussen het hoofdgebouw en de poort zagen ze een paar kilometer naar het zuiden de berg die ze al vanuit hun kamer hadden gezien. Met de kaart in de hand kon Stef nu vaststellen dat het de Mont d’Uzore was. Met zijn top van 535 meter hoogte vormde die in de vlakte een indrukwekkende vulkanische buitenpost van het ruige Massif Central, waar ze steeds dichter bij kwamen. Aan de overkant van de open ruimte, tussen hoofdgebouw en kerk, was de kloostermuur helemaal verdwenen en keken ze uit op het oosten. Ergens in de verte lag Lyon verstopt achter de Monts du Lyonnais, waar hij vermoedde dat Xavier nog steeds op zoek was naar sporen van het verleden. In het midden van de lege binnenplaats, waar vroeger de kloostergangen waren geweest, zou een oude heilige bron zijn, maar daarvan vonden ze geen duidelijk spoor. Alleen tegen de gevel van het kerkje vonden ze een klein bassin dat er droog en stoffig bij stond. Misschien hadden ze de aanwijzingen niet goed begrepen?
Het oudste deel van het complex bestond uit een paar ondergrondse gewelven die als opslagplaats hadden gediend – een donkere vochtige kelder waar het zicht beperkt werd tot het zonlicht dat door de ruime ingang naar binnen viel. De kerk uit de twaalfde eeuw verkeerde in slechte staat en was toe aan een hoognodige opknapbeurt. Overal zag je vochtvlekken, schimmelplekken en afgebladderde verf. In een hoek van het koor troffen ze een morbide tafereel aan. Het was de levensechte figuur van een monnik, maar zijn beeltenis was verkleind tot krap anderhalve meter. Met zwarte, lege oogkassen leek hij met uitgestrekte hand iets te willen aanbieden. Bij nadere beschouwing bleken dat zijn oogballen te zijn. Een gruwelijk gezicht. Zijn gitzwarte gewaad hing af als een gestileerd theatergordijn en accentueerde zijn bleke ingevallen oudemannengezicht met de opmerkelijk gave jongensachtige huid. De wonderlijke tonsuur leek op een zwarte rookworst die als een lauwerkrans op zijn kale schedel plakte met een merkwaardig rond plukje haar op het voorhoofd. Die haarstijl leek verdacht veel op dat van de abt in dezelfde verfilming van Umberto Eco’s boek waar het hele gebouwencomplex Stef ook al aan herinnerde. Uit het informatiepaneeltje op de muur bleek dat het ging om de Heilige Porcherius, wiens botten bewaard werden in een kistje dat veilig achter tralies in een nis in de muur van het koor stond. De heilige had volgens de overlevering zijn ogen uitgerukt omdat hij de aanblik niet kon verdragen van de lichamen van zijn medebroeders die vermoord waren door Saraceense barbaren. Door de vervallen staat van de kerk kon men zich met dit tafereel wanen in een spookhuis of het decor van een horrorfilm. Stef kon het niet laten om op een van zijn stokpaardjes te springen en in de zelfgekozen blindheid van Porcherius een analogie te zien met de mens, die in veel opzichten liever in sprookjes geloofde dan de werkelijkheid onder ogen te zien – en dan dacht hij niet alleen aan godsdienstige gelovigen, maar evenzeer aan fundamentalistische aanhangers van politieke ideologieën en zelfverklaarde ongelovigen of onafhankelijke denkers die zich lieten leiden door vooroordelen, vastgeroeste opinies of complottheorieën.
Het gevoel in een spookhuis beland te zijn bleef die nacht rondwaren want het oude gebouw leek nog volop bewoond door de geesten van reeds lang overleden monniken. Hout kraakte, deuren klapperden, er klonk geritsel in de plafonds en uit de open haard klonk een vaag geluid dat leek op een fluitende ademhaling. Stef sliep onrustig en droomde van zwartgeklede monniken met groteske pestmaskers in de vorm van kraaienkoppen die zich in een apocalyptische processie van een rots stortten – beelden die thuis leken te horen in de dolgedraaide wereld van Jeroen Bosch. De afschrikwekkende gedaanten probeerden hem mee te slepen, maar met zijn pistool wist Stef er een aantal neer te schieten. Toen hij de maskers van de doden wegtrok zag hij de bebloede gezichten van Madeleine en Livia…
Toen ze de volgende ochtend aanstalten maakten om te vertrekken, troffen ze Denise uitgerust met een heel arsenaal aan schoonmaakartikelen op weg naar het pelgrimsverblijf. Ze informeerde of haar gasten goed geslapen hadden. Die probeerden besmuikt de angstige gedachten aan spoken weg te lachen. “Ah ja, er wordt beweerd dat de verdoemde zielen van Saracenen de abdij soms bezoeken om Saint-Porchaire om vergiffenis te smeken”, zei ze met een schittering in haar ogen die suggereerde dat ze die mare met een grote korrel zout nam. Het leek inderdaad een mooi fabeltje om de toeristen en pelgrims op stang te jagen. De vrouw vertelde dat ze van plan was om die dag alle inventaris een flinke schoonmaakbeurt te geven. Het belang van goede hygiëne kon niet worden onderschat, dat bleek maar weer eens door de uitbraak van een besmettelijke ziekte op de pelgrimsroute bij Limoges, zo meldde ze.
“Besmettelijke ziekte?”, vroeg Stephan gealarmeerd, “Hoezo?”
Hadden ze het nieuws dan niet gehoord? Nee, dat hadden ze niet. Ze waren al dagen, weken onderweg en hadden al tijden geen wereldnieuws meer vernomen, vertelde Matthieu. Inderdaad had zelfs Stef zijn aandrang om het nieuws via zijn smartphone te willen volgen al lang geleden overwonnen. De vrouw vertelde dat ze op de televisie een reportage had gezien waarin werd gemeld dat er griep heerste onder de pelgrims op de route vanaf Vézelay. Dat was geen groot nieuws voor Stef, die een soortgelijk bericht van Livia had ontvangen, maar de anderen hoorden er voor het eerst van. Helaas kende Denise geen verdere details en was ze niet in staat om hun vragen te beantwoorden. Stef bevestigde het bericht en vertelde van zijn Belgische vriendinnen op de Via Lemovicensis in het westen die ziek waren geweest, maar kon er verder ook niets aan toevoegen. Hun gastvrouw wilde verder met haar werk en wenste de mannen een goede voortzetting van hun reis en een behouden aankomst in Compostella.
Tijdens de afdaling naar de vlakte bespraken de mannen het nieuws met elkaar en ze raadpleegden hun mobiele communicatiemiddelen om te zien of ze meer informatie over de griep konden achterhalen. De Nederlandse pers had niets over het onderwerp te melden en de Franse en Duitse berichtgeving verschafte ook niet veel helderheid. In de officiële media werd alleen gerept van een ongevaarlijke, maar besmettelijke griep die de pelgrims op de Via Lemovicensis in het westen trof. De patiënten herstelden na een paar dagen weer, hoewel een enkeling ter observatie was opgenomen omdat zich complicaties hadden voorgedaan. Het gevolg was dat veel pelgrims hun reis moesten onderbreken en een flink aantal het pad verlieten en naar huis gingen. De berichtgeving vervolgde met de vaststelling dat dit een grote strop was voor de vele kleine ondernemers die afhankelijk waren van het toerisme langs de route – de hotels, restaurants en gîtes.
Stephan had toegang tot een specialistisch Duits internetforum en vond daar een berichtje over een lokale uitbraak van griep in de omgeving van Leipzig, maar er werd geen verband gelegd met een epidemie in Frankrijk. De berichten leken niet direct alarmerend en er waren geen aanwijzingen dat de griep zich had verspreid naar de zuidelijke pelgrimsroutes, het gebied dat voor hen lag. Stephan merkte op dat het merkwaardig was dat er op dat moment, in de vroege zomer, sprake was van een griepuitbraak. Dat was toch meer iets voor het najaar en de winter, wanneer de lucht koud en droog was en de mensen binnenshuis bij elkaar zaten met de ramen gesloten. Dan was het gevaar voor besmetting het grootst. Het gebruikelijke griepvirus gedijde goed bij lage, winterse temperaturen. Na de onthullingen over zijn achtergrond beschouwden zijn reisgenoten hem nu zo’n beetje als een specialist op het gebied van besmettelijke ziektes, maar ook de gekwelde ex-onderzoeker kon uit de nieuwsberichten niet veel bijzonders opmaken.
Aangespoord door zijn reisgenoten wist Stephan wel het een en ander te vertellen over het influenzavirus dat normaal gesproken verantwoordelijk was voor griepinfecties. Hij begon met te uit te leggen dat er vanuit biologisch standpunt niet veel verschil was tussen een verkoudheid en een griep. Beide ziektebeelden waren een afweerreactie op een virus dat zich meestal schuilhield in minuscule vochtdruppeltjes die door hoesten of niezen in de lucht kwamen en werden ingeademd door nieuwe slachtoffers. De virussen waar het daarbij om ging hadden de efficiënte voorkeur ontwikkeld om zich in de luchtwegen te nestelen en vermenigvuldigen. Verkoudheid was de uiting van een algemene reactie van ons afweersysteem tegen een of meerdere indringers. Griep was eigenlijk een specifieke, meestal heftigere variatie op dat thema.
Terwijl ze over de vlakte zuidwaarts wandelden in de richting van de eenzame Mont d’Uzore, luisterden Matthieu en Stef nu met belangstelling naar hun Duitse metgezel, die verderging met zijn uitweiding over griepvirussen. Hij vertelde dat er drie soorten influenza voorkomen bij vogels en zoogdieren, te weten A, B en C – waarbij de typen A en B de belangrijkste veroorzakers van griep zijn bij de mens. Type C is veel milder dan de andere twee en is behalve bij de mens ook aangetroffen bij honden en varkens. De symptomen lijken meer op die van een gewone verkoudheid dan op die van griep. Type B komt voornamelijk voor bij de mens, maar heeft ook haar weg gevonden naar andere zoogdieren zoals zeehonden en fretten. Dit type muteert vrij langzaam, vertelde Stephan, waardoor de immuniteit ervoor lang standhoudt en geen grote epidemieën kunnen ontstaan. De grote grieppandemieën uit de geschiedenis van de mens zijn allemaal veroorzaakt door het type A, dat snel muteert en veel varianten kent. Dit type is wijdverspreid onder wilde vogels, waar het voor zover bekend weinig schade aanricht. Deze dragers van het virus krijgen over het algemeen geen ziektesymptomen, maar omdat trekvogels per definitie reislustig zijn kunnen ze het wel over grote afstanden verspreiden. Door de ontlasting van geïnfecteerde vogels kan het virus in drinkwater terecht komen of het kan op andere manieren overslaan naar pluimvee en daar dan wèl ziekte veroorzaken. Omdat mensen soms in nauw contact staan met kippen en tamme eenden, bestaat er een risico dat de ziekteverwekker zijn weg vindt naar de mens. Vooral in het Verre Oosten zijn er in de pluimveehouderij soms onhygiënische omstandigheden waarbij dit kan gebeuren.
De rol van vogels kwam regelmatig terug in de berichtgeving over influenza en Matthieu en Stef hadden daar allebei weleens van gehoord. Instemmend knikten ze met hun hoofden. Stephan nam even een pauze om zijn gedachten te bepalen en vervolgde zijn uiteenzetting met op te merken dat het type A een groot aantal subtypes kent, varianten die zich onderscheiden van de types B en C doordat ze elf genen hebben die verspreid zijn over acht losse stukjes genetisch materiaal die je kunt opvatten als een soort piepkleine chromosomen. Die subtypes worden aangeduid met de letters H en N plus een cijfer bij iedere letter, bijvoorbeeld H5N1 of H3N2. Die letters staan voor twee eiwitten die aan de buitenkant van het virusdeeltje zitten, te weten Hemagglutinine en Neuraminidase, en de cijfers duiden een variant van die eiwitten aan. Die twee eiwitmoleculen zijn het product van twee van de elf genen van het virus en omdat genen kunnen muteren, ontstaan er verschillende variaties van die eiwitten. Van Hemagglutinine waren voor zover Stephan wist achttien varianten bekend en van Neuraminidase een elftal, maar het konden er inmiddels wel meer zijn, zei hij. De wetenschapper verduidelijkte dat het onderscheid van die varianten eigenlijk gebaseerd is op de specifieke antilichaampjes die het immuunsysteem van een geïnfecteerd individu aanmaakt als reactie op een eerste infectie met het virus. Die antilichaampjes blijven meestal levenslang zichtbaar in het bloed van het slachtoffer. De subtypen kunnen daarom gemeten worden lang nadat die infectie plaatsvond omdat het afweersysteem als het ware onthoudt met welk virus het in aanraking is geweest door de bijpassende antilichaampjes paraat te houden. Men spreekt op basis van de aangetroffen antilichaampjes ook wel van serotypen.
“Oh ja, daarom spreekt men bij HIV-besmetting van sero-positieven”, merkte Stef op. Hij herinnerde zich dat men tijdens het hoogtepunt van de AIDS-epidemie in de tachtiger en negentiger jaren die uitdrukking gebruikte wanneer er bij iemand sporen van HIV waren aangetroffen.
“Jah, stimmt, die term komt van de positieve uitslag op het testen voor een bepaald serotype – in jouw voorbeeld voor HIV-antilichaampjes.” Stephan ging verder met uit te leggen dat vaccinaties op hetzelfde principe gebaseerd zijn. Een onschadelijk gemaakt virus wordt ingespoten en het afweersysteem ontwikkelt anti-lichaampjes die de onschuldige indringer uitschakelen, maar tegelijkertijd worden de kenmerken van het virus als het ware onthouden door dezelfde op maat gemaakte antilichaampjes paraat te houden. Die kunnen dan snel worden bijgemaakt indien de schadelijke versie van het virus later het lichaam zou binnendringen. Een complicatie is dat Influenza A zeer veranderlijk is en daardoor komen binnen de subtypes ook weer allerlei kleine verschillende genetische variaties voor die men aanduidt als strains of stammen. Zolang deze door dezelfde antilichaampjes herkend worden spreekt men van hetzelfde subtype, maar in de loop der tijd kunnen er zoveel kleine veranderingen optreden dat het afweersysteem het virusdeeltje niet meer herkent en er sprake is van een nieuw subtype.
Stef zag dat Matthieu wat glazig begon te kijken bij deze hagel van technische details die Stephan op hen afvuurde. Zelf was hij niet onbekend met de werking van virussen en het menselijke immuunsysteem omdat die behandeld waren tijdens zijn biologiestudie. Hij herinnerde zich van de colleges dat het menselijke afweersysteem een complex geheel was dat diverse mechanismen omvatte. Een groot aantal verschillende soorten witte bloedcellen, signaalstoffen en genen werkten samen in twee afzonderlijke subsystemen. Als eerste verdedigingslinie was er een aangeboren basisafweer die zich richtte op alle lichaamsvreemde indringers. Daarnaast werden ervaringen met eerdere infecties vastgelegd in antilichaampjes die het lichaam bewaarde voor
die specifieke ziekteverwekkers. Dat was het zogenaamde adaptieve deel van onze afweer. Er was een doorlopende strijd gaande tussen muterende virussen en ons immuunsysteem dat zich steeds moest aanpassen aan die nieuwe indringers. Het was als een soort wapenwedloop waarbij de ene partij voortdurend iets nieuws probeerde om de ander te slim af te zijn. De ontwikkeling van een medicijn tegen hiv was in dat verband als voorbeeld ter sprake gekomen bij een van de colleges. Het was een mooie illustratie geweest van Darwin’s strijd om te overleven op genetisch niveau.
“Als ik me goed herinner plakken die antilichaampjes vast aan die oppervlakte-eiwitten van de indringer, precies op de plaats waar die de gastcel wil vastpakken?” vroeg Stef.
“Zo ongeveer”, bevestigde Stephan. “Ze blokkeren dan het gereedschap, zogenaamde spikes, waarmee het virus de gastcel kan openbreken. De combinatie van Hemagglutinine en Neuraminidase werkt als een identiteitsplaatje van het virus. Dat is nuttig voor onderzoekers en medici, die door middel van de anti-lichaampjes kunnen vaststellen met welk subtype ze te doen hebben. Maar voor het virus zelf is belangrijker dat die combinatie ook bepaalt welke specifieke cellen hij kan openbreken. Het Hemagglutinine van het virus bindt op de gastcel aan een speciaal complex molecuul, waar Siaalzuur onderdeel van uitmaakt – dat is net als Hemagglutinine zelf een zogenaamd glycoproteïne, een combinatie van een suiker met een eiwit. Dat siaalzuurcomplex kent verschillende verschijningsvormen die kenmerkend zijn voor bepaalde typen cellen, maar die ook verschillen per diersoort. Daarom bepaalt de variant van Hemagglutinine of de mens door het virus geïnfecteerd kan worden, of bijvoorbeeld een vogel of varken.”
“Ja ja, dat complex is dus anders bij verschillende diersoorten, maar kan binnen een soort eveneens variëren al naar gelang het type cel waarop het zich bevindt. Dat betekent dus dat er per weefsel of per orgaan verschillen kunnen zijn in de gevoeligheid voor het virus. Virus en gastcel moeten tenslotte op elkaar passen als een sleutel op een slot, nietwaar?”, probeerde Stef samen te vatten – niet alleen voor zichzelf, maar ook voor Matthieu.
“Dat is min of meer correct” bevestigde Stephan. “Omdat het Hemagglutinine van het virus en het siaalzuur-complex van de gastheer op elkaar moeten passen en omdat van beide stoffen verschillende variaties voorkomen – en trouwens door mutaties nog steeds ontstaan – is bijvoorbeeld het ene influenzavirus alleen gevaarlijk voor kippen en het andere alleen voor varkens. Maar er speelt nog iets mee. Voordat het virus de gastcel kan binnendringen moet er nog een andere reactie plaatsvinden, waarbij een of meerdere zogenaamde proteases van het slachtoffer een rol spelen. Dat is een categorie enzymen die heel veel variatie kent en overal in het lichaam voorkomt. De effectiviteit van die reactie hangt ook weer af van de varianten van het Hemagglutinine en de typen proteases die zich in dat deel van het lichaam bevinden. Daarom zijn er ook weer verschillen in het effect dat de verschillende griepvirussen hebben. Zo hebben sommige een voorkeur voor de bovenste luchtwegen en andere zitten liever dieper in de longen.”
“En dat Neuraminidase? Welke rol speelt dat?”
“Oh, dat is niet direct nodig bij het binnendringen van de gastcel. Maar nadat het virus de geïnfecteerde cel met behulp van diens eigen kopieermechanisme heeft uitgeput met het vermenigvuldigen van zijn virale genen, wil het die gastcel ook weer verlaten om zich verder te verspreiden. Neuraminidase helpt het virus daarbij door een stukje uit de celmembraam, het omhulsel van de gastcel, te knippen om zichzelf in te verpakken. Je kunt je voorstellen dat wanneer een heleboel virusdeeltjes dat ongeveer tegelijkertijd doen er voor de gastcel zelf niet genoeg verpakkingsmateriaal overblijft. Die barst dan ook als het ware open en sterft op het moment dat de nieuwe virions vrijkomen.”
“Omdat de vrijgekomen virions zich weer kunnen hechten aan onbesmette cellen in de buurt volgt er een kettingreactie waarbij in korte tijd een enorme hoeveelheid nieuwe virusdeeltjes ontstaat. Omdat de influenza zich vooral ophoudt in onze luchtwegen, vinden ze makkelijk een weg naar buiten als we moeten hoesten of niezen. In minuscule vochtdruppeltjes zweven ze dan door de lucht op zoek naar nieuwe slachtoffers. De normale griepverschijnselen waar we last van hebben zijn niet zozeer het gevolg van de cellen die stuk gaan en sterven, maar worden veroorzaakt door de reactie van ons immuunsysteem dat zijn best doet om al die virusdeeltjes uit te schakelen. Dat gaat dan gepaard met koorts, slijmvorming, keelpijn en al die andere symptomen die griep zo onaangenaam maken. Als het immuunsysteem al haar krachten aanwendt om influenza te bestrijden, bestaat wel het risico dat het afweervermogen overbelast en uitgeput raakt en andere besmettingen hun kans krijgen. Dat effect kan dodelijk zijn wanneer het afweersysteem al niet zo sterk is, zoals bij jonge kinderen of bejaarden.”
“En de angst voor het overspringen van de vogelgriep naar de mens?” vroeg Stef, die zich niet precies herinnerde hoe dat proces verliep en waarvoor in de berichten in de media altijd zoveel vrees doorklonk. “Heeft dat te maken met het ontstaan van nieuwe mutaties?”
“Ach ja, de mutaties van het griepvirus. Daarbij spelen verschillende processen een rol. Eeehm…even denken…” Stephan nam een ogenblik de tijd om onder het lopen zijn brillenglazen op te poetsen terwijl zijn wandelstokken aan zijn polsen bungelden. “Om te beginnen bestaat het erfelijk materiaal in dit virus niet uit het gewone DNA waaruit bijvoorbeeld ònze genen zijn opgebouwd. Influenza is een RNA-virus, wat wil zeggen dat haar genetische code daarin is opgeslagen. En RNA is een minder stabiele evolutionaire voorloper van DNA.”
“Ja, dat weet ik”, zei Stef. “In onze cellen wordt RNA nog gebruikt als boodschapper om een kopie van de DNA-code naar de ribosomen te brengen, waar die code gebruikt wordt om een specifiek eiwit samen te stellen uit verschillende aminozuren.”
“Heel goed. Inderdaad kun je het RNA dat bij het produceren van eiwitten nodig is zien als een tijdelijke kopie van een stukje DNA. We spreken dan van messenger-RNA of mRNA. Daarom is er minder controle op de nauwkeurigheid van dit kopieerproces dan bij celdeling, waar een exacte kopie van het DNA van levensbelang is voor een geheel nieuwe cel. Een incidenteel foutje bij de aanmaak van een eiwit kan over het algemeen niet zoveel kwaad. Bovendien zit er in dit vertaalproces van RNA-code naar aminozuren, de bouwstenen van eiwitten, nog een correctiemechanisme”, lichtte Stephan toe. “Dus de eerste factor die bijdraagt aan het mutatievermogen van influenza is de afwezigheid van een goede, laten we zeggen kwaliteitscontrole op het RNA – biologen spreken van proofreading bij de vergelijking van de kopie met het origineel door het kopieermechanisme van de cel. Door een opeenstapeling van kleine kopieerfoutjes kan er op den duur een afwijkend eiwit ontstaan, bijvoorbeeld een variatie van het Hemagglutinine. Omdat het een geleidelijk proces is waarbij de antilichaampjes het virus op een gegeven moment niet meer herkennen, spreekt men wel van een antigenic drift. Het virus-eiwit en het antilichaampje van het slachtoffer drijven in overdrachtelijke zin als het ware geleidelijk uit elkaar en herkennen elkaar na verloop van tijd niet meer. Ze passen niet meer op elkaar als voorheen. Denk aan de analogie van de sleutel en het slot: door slijtage passen ze niet meer precies en gaat het slot moeilijker open. Het lijkt erop dat dit proces niet zo’n grote rol speelt bij het ontstaan van gevaarlijke mutaties, maar het verklaart wel het ontstaan van een verscheidenheid aan stammen binnen een subtype.”
“Het tweede mutatiemechanisme komt voort uit de omstandigheid dat Influenza A een achttal losse stukjes RNA heeft. Zoals ik al zei kun je die zien als een soort hele kleine chromosomen. Je kunt je voorstellen dat een geïnfecteerde cel op een gegeven moment, vlak voordat hij openbarst, vol zit met allemaal van die losse stukjes genetisch materiaal. Het is dus een hele uitzoekerij voor het virus om de juiste bundeltjes van acht te maken. Daarbij komt dat er ook regelmatig stukjes van andere typen van het virus aanwezig kunnen zijn in de cel, bijvoorbeeld van de griep van het vorige jaar. Of misschien wel deeltjes van een heel ander virus. Dus kan het zomaar gebeuren dat er stukjes van verschillende virussen met elkaar gebundeld worden. Er vindt dan zogezegd een reassortment van het genetisch materiaal plaats, een herschikking. Dat kan heel plotseling gaan en wordt daarom een antigenic shift genoemd, in tegenstelling tot een geleidelijke drift. Die genetische herschikking kan ernstige gevolgen hebben wanneer virustypen met verschillende diersoorten als gastheer samenkomen. Men spreekt dan van intraspecies reassortment en dat kan plaats vinden wanneer er intensief contact bestaat tussen de diersoorten en daardoor verschillende virussoorten elkaar ontmoeten in één dier, of in de mens.”
Die begrippen klonken Stef wel vertrouwd in de oren. Herschikking, genetische drift en shift speelden ook een fundamentele rol bij biologische soortvorming in de evolutie, maar de details waren vervaagd in zijn geheugen en het was goed om ze weer eens uitgelegd te krijgen.
Stephan ging helemaal op in zijn betoog en vervolgde: “Virussen die bij vogels voorkomen zijn over het algemeen niet zo efficiënt in het overstappen naar de mens. Maar wanneer er intensief contact bestaat kan dit wel gebeuren. Dat komt omdat die zogenaamde sleutel van de oppervlakte-eiwitten niet perfect hoeft te passen. Als er maar lang genoeg aan het slot gepeuterd wordt gaat de deur naar de gastcel uiteindelijk wel een keertje open. In die gevallen blijft de infectie veelal beperkt tot een enkele persoon. Het grote gevaar is dat het vogelvirus binnendringt in een cel waarin ook al een menselijk griepvirus zit. Dan kunnen de genen vermengd raken waardoor een nieuw virus ontstaat dat wèl besmettelijk is voor de mens en dusdanig afwijkt van waar ons immuunsysteem op voorbereid is, dat er geen goede weerstand tegen bestaat. Hemagglutinine 5 is voor zover ik weet op dit moment de grootste zorg. Het is onderdeel van de zeer virulente vogelgriep H5N1 die ook al in de mens is aangetroffen en waar de mens nog geen immuniteit tegen heeft ontwikkeld.”
“Veel nieuwe subtypen ontstaan overigens in varkens”, ging hij verder. “Zowel vogelvirussen als subtypen afkomstig van de mens kunnen varkens infecteren. Beide vormen kunnen dus samenkomen in zwijnen en dan hun genen uitwisselen. Varkens zijn daarom een gevaarlijk tussenstation bij de shift van vogelvirussen naar de mens. Je vindt in nieuwe subtypen dan ook vaak genen die terug te voeren zijn op alledrie de soorten: vogels, varkens en mensen. In omstandigheden waar die drie soorten dicht op elkaar samenleven bestaat het grootste risico voor het ontstaan van een catastrofale variant.”
Met dit onheilspellende slotakkoord was de geplaagde Duitser aan het einde gekomen van zijn uiteenzetting over griepvirussen. Matthieu had een nadenkende frons op zijn voorhoofd terwijl hij trachtte al deze informatie een plaats te geven. Door spontaan zo’n gedetailleerde uiteenzetting te produceren wekte Stephan de indruk dat hij zich grondig verdiept had in de werking van het griepvirus. Misschien zelfs wel iets te fanatiek en verbeten, meende Stef, die moest denken aan de obsessieve wijze waarop sommige drugsverslaafden een studie maakten van geneesmiddelen. Hun denken werd beheerst door farmaceutische producten en ze konden je vaak net zo veel vertellen over doseringen, samenstelling en bijwerkingen als een apotheker. Ongetwijfeld werd Stephan na de traumatische dood van zijn vrouw geobsedeerd door de vraag hoe het mogelijk was dat ze geïnfecteerd was geraakt en had hij zich fanatiek gestort op alles dat met de griep te maken had om een antwoord op die vraag te vinden. Die indruk werd versterkt door het nadenkende stilzwijgen waarin de Duitser zich nu weer had teruggetrokken, alsof de demonen uit zijn verleden de kop weer hadden opgestoken en hij in gedachten in verwikkeld was in een strijd op leven en dood.