Op het grasveldje in de buurt van het plaatsje Mars werd Stef wakker met beelden van zijn vroegste jeugd in zijn hoofd. De warmte van de middagzon werd geblokkeerd door een boom en met stijve ledematen kwam hij overeind. Hij raapte zijn spullen bij elkaar en begaf zich weer op weg.
Zijn kindertijd overziend voelde hij een oude aandrang opkomen om zijn levensloop eens gedetailleerd op te schrijven. Hij had altijd al de behoefte gehad om de feiten van zijn persoonlijke geschiedenis eens overzichtelijk te ordenen om te zien of hij er een rode draad in kon ontwaren. Thuis bewaarde hij een koffer vol met notities, dagboeken en onafgemaakte manuscripten. Dat waren de notulen van de eindeloze gesprekken die hij inwendig had gevoerd over zichzelf, de wereld en het leven. Maar ook reisbeschrijvingen, gedichten en briefwisselingen maakten deel uit van zijn archief. Met het vastleggen van zijn doen en denken was hij veel verder gegaan dan zijn vader en diens vader, die ook allerlei aantekeningen over hun levens hadden nagelaten. Van zijn grootvader was een notitieboekje bewaard gebleven uit de vooroorlogse crisisjaren waarin hij onder andere had bijgehouden waar hij voor de werkverschaffing arbeid had verricht en welke groenten hij had gezaaid in zijn moestuin. En zijn vader had de belevenissen in zijn kindertijd tijdens de oorlog uitgebreid beschreven in een lijvig dossier waarin hij ook de lokale geschiedenis van die tumultueuze periode had verwerkt. Ook had Stef na de dood van zijn vader een stapeltje oude agenda’s gevonden die teruggingen tot de tijd dat hij verkering had met zijn moeder. Blijkbaar was hij telg uit een geslacht van fervente chroniqueurs van het eigen bestaan.
Zijn eigen berg van geschreven en uitgetypte belevenissen, bespiegelingen en observaties vormde een weerslag van de conversaties waarvoor hij geen menselijke gesprekspartner had kunnen vinden of willen zoeken – een archief dus, met veel verslagen over de voortgang van zijn zelfonderzoek. Hij koesterde de hoop dat hij er ooit een verhaal uit zou kunnen distilleren dat hem in staat zou stellen om zijn levensloop te overzien en grip te krijgen op zijn gekte. En hoe mooi zou het zijn wanneer dat verhaal ook voor anderen interessant was om te lezen. Of was die ambitie vooral een manifestatie van een narcistische behoefte om zijn betekenisloze leventje voor de onvermijdelijke vergetelheid te behoeden? Zoals altijd had hij twijfels over zijn beweegredenen en was hij bedacht op dieper liggende en waarschijnlijk minder nobele motieven. Maar ja, een verhaal was niet meer dan dat: een verhaal – slechts een constructie van de geest. En in die betekenis zowel een frivoliteit zonder betekenis als een zingevende mythe over zijn eigen bestaan.
Terwijl hij de laatste etappe naar Charlieu aflegde, keerden zijn gedachten terug naar zijn kinderjaren. Toen hij vijf jaar oud was verhuisde het gezin naar een nieuwbouwwijk aan de zuidrand van een voorstad van Amsterdam. De weinige huisraad die ze meenamen paste op een bakfiets. De overgang van het bedompte, maar knusse huisje op het drassige land aan het dijkje naar de vierde verdieping van een kraakhelder nieuw flatgebouw was groot. Door de grote vensters op het zuiden scheen het felle zonlicht onbelemmerd naar binnen en had je vrij uitzicht over een panoramisch groen polderlandschap en het perpetuüm mobile van Hollandse wolkenluchten. Aan de horizon kon je nog net de kerktorens zien van de kleine dorpjes in het veen met hun vertrouwd klinkende namen. En een klein stukje verderop, wist hij, lag zijn geboortehuis – zo’n beetje op het optische verdwijnpunt van de perspectivisch samentrekkende rechte lijnen van afwateringssloten en polderweggetjes. Maar de bergingsruimte van de nieuwe flat bevatte nog altijd een flink kolenhok en een aardappelberging van een kubieke meter en eenmaal per jaar werden die gevuld door de kolenboer en de aardappelhandelaar.
Dit was nu het nieuwe Nederland waar de oude zuilen verbrokkelden, levensbeschouwingen zich vermengden en leden van de voormalige agrarische arbeidersklasse konden klimmen op de sociale ladder. De generatie van zijn ouders ruilde de vertrouwde sociale constellaties van familie en dorp in voor de geneugten en verleidingen van de welvaart en voor hun kinderen was alles nieuw en opwindend. Stef herinnerde zich nog die eerste schoorvoetende ontdekkingsreis in het kille trappenhuis van het pas opgeleverde flatgebouw en de aarzelende ontmoetingen met zijn leeftijdsgenootjes op de koude betonnen traptreden. Bijna als broertjes en zusjes zouden ze samen opgroeien in dat multiculturele nest van verschillende levensovertuigingen met ieder hun eigen school, kerk of sportvereniging. Stef en zijn zusje Alie gingen naar het protestants-christelijke onderwijs, terwijl Karin en kleine Steven van een verdieping lager naar de katholieke school gingen. Gerard woonde op de eerste etage en was zogezegd ‘niets’ en ging dus naar de openbare school – zijn familie kwam uit Amsterdam en zijn moeder had een meer stedelijke, op het socialistische vooruitgangsideaal gebaseerde levensbeschouwing. Het sociale landschap van die tijd was in zijn omgeving nog hagelwit Hollands. Op de basisschool zou hij een enkele zogenaamde Indonesiër leren kennen, hoewel dat meestal kinderen van Chinese families betrof die in de vroege zestiger jaren het etnische geweld in de voormalige kolonie ontvlucht waren. Pas in de jaren zeventig zouden de eerste Zuid-Europese en Noord-Afrikaanse gastarbeiders verschijnen in hun buurtje en voor het eerst Rijksgenoten uit het Caraïbisch gebied opduiken in het straatbeeld van zijn woonplaats.
Uit eigen waarneming wist hij dat zijn moeder charmant chaotisch en prettig extravert was, nogal onbezonnen soms. Ze wist haar gebrek aan ontwikkeling te maskeren met een meisjesachtige en innemende spontaniteit. Dat ze er buitengewoon aantrekkelijk uit zag en soms een haast filmsterachtige allure uitstraalde, maakte dat men snel geneigd was om haar beperkingen over het hoofd te zien. Zelfs op foto’s uit haar jeugd was ze met haar fijne en regelmatige trekken een opvallende verschijning tussen haar lompe, boerse dorpsgenootjes. Verder was ze waarschijnlijk een onwennige en grillige jonge moeder zonder duidelijk voorbeeld of leidraad. Toegewijd en goedwillend, maar tegelijkertijd wispelturig en vol verhulde twijfels over zichzelf. Haar onzekerheid maakte haar afwerend en daardoor niet altijd even toegankelijk. Dat had Stef tenminste geconcludeerd uit zijn herinneringen op latere leeftijd. Ze was gevoelig voor de adviezen en bemoeizucht van anderen en reageerde daarop meestal afwijzend en afhoudend, wat haar in de ogen van anderen wel eigengereid maakte – een kenmerk dat ze deelde met haar vader en zusters en adopteerde als een positief onderscheid, eerder een compliment dan een kritische noot. Zoals een mislukte kunstenaar die zijn chaotische gedrag etaleert als kenmerk van zijn creativiteit.
De vader van Stef verborg achter zijn joviale omgangsvormen een stugge persoonlijkheid die er de voorkeur aan gaf om serieuze zaken af te doen met een kwinkslag of juist somber en negatief voor te stellen – realistisch noemde hij dat zelf – en het liefst intellectuele uitdagingen uit de weg ging. Hij ontwikkelde een haast obsessieve neiging om zich te verliezen in details – volgens Stef zijn manier om onzekerheden te elimineren. Nog maar een paar jaar geleden was Stef gaan inzien dat zijn eigen hardnekkige neiging tot zelfonderzoek doordrenkt was van eenzelfde soort van verbetenheid. De appel was ook in dat opzicht niet ver van de boom gevallen. Wat sommige mensen beschouwden als een bedaarde en rustige manier van doen was in de ogen van Stef vooral een gecultiveerde vorm van geestelijke passiviteit. In ieder geval contrasteerde zijn vader’s bedachtzaamheid met de onrustige springerigheid van zijn moeder. Daarin leken ze zeker tegenpolen en vulden ze elkaar perfect aan.
Zijn vader was de jongste uit een gezin met zes kinderen, waarvan een zusje op achtjarige leeftijd was overleden aan een hartkwaal. Ondanks, of misschien wel mede door dat grote verdriet was de sfeer in het gezin gezellig, huiselijk en hecht. Dat was een groot verschil met de prikkelbare stemming bij de moeder van Stef thuis, waar de omstandigheden vaak chaotisch waren, met een teleurgestelde alleenstaande vader, gekke tantes en ruziënde zusters. De lagereschooltijd van zijn vader viel samen met de Duitse Bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog – hij was geboren in 1932 en krap zeven jaar oud toen de oorlog in 1939 uitbrak. Zijn verjaardag viel ongunstig zodat hij in april van dat eerste oorlogsjaar pas voor het eerst naar school ging. Naar de kleuterschool was hij nooit geweest: die was er niet in het polderdorpje.
Zoals voor Stef de magische zestiger jaren levenslang zijn kijk op de wereld zouden kleuren, zo was voor zijn vader de oorlogstijd de grootste vormende invloed en een permanent ijkpunt voor zijn opinies. Hun belevingswerelden hadden wat hun kinderjaren betreft niet verder uit elkaar kunnen liggen. Voor een nieuwsgierig polderjochie dat opgroeide in de nabijheid van de luchthaven Schiphol was het avontuur vanaf 1940 overal aanwezig. Het vliegveld werd gebruikt door de Luftwaffe en boven zijn hoofd was het een komen en gaan van Duitse oorlogstoestellen op weg naar Engeland en de Noordzee en omgekeerd van Britse vliegtuigen die Schiphol als doelwit hadden. Later in de oorlog kwamen daar de gigantische geallieerde luchtvloten bij die ’s nachts overvlogen om de Duitse industriegebieden te bombarderen. Bijna iedere nacht was er vanuit het zolderraampje waaronder hij sliep een angstaanjagend en spectaculair vuurwerk te zien van afweergeschut, zoeklichten en brandende vliegtuigen. Gedurende de tweede helft van de oorlog trokken grote groepen Amerikaanse bommenwerpers ook overdag hun witte condenssporen door de hemel. In het laatste jaar van de wereldoorlog overheersten de geallieerden het luchtruim en schoten jachtvliegtuigen op alles wat bewoog op de grond: schepen, auto’s en paardenkarren – soms op minder dan een steenworp afstand van het ouderlijk huis van zijn vader. Met enige regelmaat kwam er van alles uit de lucht vallen: brandende vliegtuigwrakken, overtollige bommen en andere lading, maar ook bemanningen – aan parachutes of in stukjes. De vader van Stef maakte het als jongetje allemaal van dichtbij mee en zou rond zijn pensionering zoveel mogelijk nog levende ooggetuigen van deze gebeurtenissen in de omgeving van zijn woonplaats opzoeken, hun verklaringen vastleggen in een omvangrijk archief en aan de hand van die verhalen het verloop van de gebeurtenissen reconstrueren. Ook dit deed hij met de voor hem kenmerkende nadruk op nauwkeurigheid en details. Diverse auteurs van boeken en artikelen over de luchtoorlog zouden hem raadplegen bij de voorbereiding van hun publicaties. Na zijn dood maakte Stef een mooi en rijk geïllustreerd boek dat gebaseerd was op dat omvangrijke onderzoek en de vele persoonlijke herinneringen die zijn vader had opgeschreven. Dankzij de publiciteit rond dit boek wist Stef de Gemeente Haarlemmermeer te interesseren om het hele archief van zijn vader op te nemen, zodat het in optimale omstandigheden bewaard werd en toegankelijk was voor iedereen. Dat hij het levenswerk van zijn vader op die manier had kunnen veiligstellen vervulde hem met trots en voldoening .
Het boek beschreef ook hoe de polderbewoners op de grond te maken kregen met onderduikers en in toenemende mate met hongerende mensen uit de grote stad die te voet lange afstanden aflegden op zoek naar een paar aardappels of een stuk kool. Vooral leeftijdgenootjes maakten daarbij indruk op de vader van Stef, zoals het jongetje dat tijdens de Hongerwinter op een middag luid zingend voor zo’n groep trieste gelukszoekers uit marcheerde. Of het andere jochie dat hij op een gure winterdag met veel wind en stuifsneeuw aantrof op de buitenplee achter het ouderlijk huis, waar de jongen de korsten brood die hij had weten te vergaren inspecteerde. Zelf ging hij met een broer na de graanoogst het boerenland op om overgebleven korenaren te rapen, waarvan ze thuis meel konden maken voor eigengemaakt brood. Terwijl zijn oudste broer vanwege de verplichte Arbeitseinsatz in Berlijn als dwangarbeider getuige was van de geallieerde bombardementen, hing de vader van Stef nieuwsgierig rond bij de mobiele paardensmederij die een Duitse artillerie-eenheid in het dorp had ingericht. Die mannen hadden de verschrikkingen aan het Oostfront meegemaakt en waren naar het westen verplaatst om op krachten te komen. Als een soort mascotte vergezelde het onbevangen polderjochie de militairen op enkele van hun verlofuitjes en een paar van hen bracht zelfs een keer een vriendschappelijk bezoek aan zijn ouderlijk huis. Niet dat zijn grootouders collaboreerden, maar het was een mengeling van menselijke nieuwsgierigheid, christelijke gastvrijheid en pragmatisme die dit door een taalbarrière gehinderde ongemakkelijke bezoek mogelijk maakte. De werkelijkheid was genuanceerder dan het latere zwart-wit denken over ‘goed’ of ‘fout’ tijdens de oorlog. De vriend van hun oudste dochter was betrokken bij het illegale verzet dat joodse en andere onderduikers trachtte te beschermen. En toen de broer van Stef’s vader met ziekteverlof thuis was uit Berlijn besloot die niet terug te keren naar de Duitse hoofdstad, die hij onder de aanhoudende bommenregen langzaam in een treurige metropool van ruïnes had zien veranderen, en onder te duiken bij zijn vriendin in de polder.
Het nieuwsgierige jochie had alle oorlogsbelevenissen gretig opgezogen. Ze hadden een stempel op zijn persoonlijkheid gedrukt en zouden voor altijd zijn denken bepalen. Gefascineerd door vliegmachines had hij het geluk dat hij na de oorlog kon gaan werken voor de snelgroeiende nationale luchtvaartmaatschappij. Dat zou hij zijn hele leven met veel motivatie en inzet blijven doen, maar zijn belevingswereld bleef in hoge mate bepaald door de soberheid en armoede van zijn kindertijd en de ontberingen van de oorlog. Pas in 1939 had het gezin een woning betrokken die aangesloten was op het elektriciteitsnet. Tot die tijd hadden ze het gedaan met olielampen en tot na de oorlog stond er een waterput naast het huis en was de plee buiten niet meer dan een houten plank met een gat erin boven een slootje. De vader van Stef aarzelde om geld uit te geven aan de luxeartikelen die in de zestiger jaren binnen zijn financiële bereik kwamen, maar de bestaanszekerheid die een goede opleiding bood en de status van een goede vaste baan moesten gekoesterd worden. Die beginselen vormden zo’n beetje de belangrijkste leidraden bij de opvoeding van zijn zoon: zuinigheid, zekerheid en zorgvuldigheid.
De behoudzucht van zijn vader was zo groot dat ze in de zestiger jaren zo’n beetje het laatste gezin in hun flatgebouw waren dat televisie, telefoon en auto aanschafte. Ook het lidmaatschap van verenigingen en sportclubs werd niet aangemoedigd. Om verschillende redenen – armoede, de oorlog, eenkennigheid – hadden zijn ouders dat van huis uit niet meegekregen en ze zagen het opvoedkundige nut van zulke sociale activiteiten niet in. Zelf waren ze op straat opgegroeid met de leeftijdsgenootjes in hun directe omgeving. Dat deel van hun opvoeding herkende Stef wel. In de kinderrijke nieuwbouwwijk waar hij als kind woonde werd ook veel buiten gespeeld op een speelplaatsje achter de flat en er was een grasveldje waarop naar hartenlust gevoetbald werd. Zelf had Stef nooit de aandrang gevoeld om lid te worden van een club – daarvoor was hij te schuchter en onzeker – en de ervaringen die hij op school opdeed met georganiseerde sporten moedigden hem niet aan. Rond 1963 was zijn gymnastiekleraar op de lagere school een intimiderende ex-bokser die zijn jonge leerlingen als een drilsergeant tucht en discipline probeerde bij te brengen. Dat was een algemeen geaccepteerde pedagogische methodiek in de tijd dat gezag en autoriteit nog vanzelfsprekend waren. De gevoelige Stef onderging die behandeling met vrees en weerzin. Hij herinnerde zich dat deze leraar met een stok de maat sloeg waarop de kinderen moesten rondmarcheren en wanneer hij hem horizontaal hield diende diezelfde stok als lat waar je in looppas overheen moest springen. Die lat werd natuurlijk steeds hoger gehouden, waardoor de kans toenam dat je voeten er pijnlijk mee in botsing kwamen. Hij verdacht de man er van sommige kinderen te willen aanmoedigen door met de stok een tik tegen de voeten uit te delen. Ook latere ervaringen met competitieve sporten in georganiseerd verband vond Stef onaangenaam, hoewel hij in zijn buurtje altijd enthousiast achter de bal aanholde als er een vrijblijvend potje gevoetbald werd op het grasveldje achter het flatgebouw. Het was waarschijnlijk de prestatiedruk waar hij slecht tegen bestand was. Omdat hij niet werd gestimuleerd om lid te worden van een sportclub, ontbrak het in zijn leven aan de vormende invloed die daarvan uit kon gaan – en die het tekortschieten van zijn ouders in dat opzicht kon compenseren. Zo liep hij een ervaring mis waarin hij had kunnen leren omgaan met druk en discipline en een gelegenheid om zijn psychische weerbaarheid en sociale vaardigheden te bevorderen. Zijn opvoeding was afgestemd op de kleine wereld van het bekrompen dorpse leven van zijn ouders, niet op de uitdagingen die het competitieve en chaotische bestaan in de urbane open samenleving van de tweede helft van de twintigste eeuw met zich meebracht.
In zijn nieuwe woonplaats had Stef weliswaar talloze kameraadjes waarmee hij op straat speelde, maar hij vermaakte zich ook graag in eenzame afzondering. Hij hield ervan om in zijn eentje te tekenen en te lezen en teruggetrokken op zijn jongenskamertje creëerde hij fantasiewerelden waarin hij niet gestoord door de inmenging van anderen zijn gang kon gaan in een eigen werkelijkheid. Uren kon hij zich vermaken met speelgoedautootjes, plastic bouwstenen en figuurtjes van cowboys en indianen. De eerste bemande ruimtevluchten die de opmaat vormden voor de reis naar de maan beheersten het nieuws in die jaren en de spectaculaire avonturen van de Thunderbirds op televisie gaven als het ware raketbrandstof aan zijn voorstellingsvermogen. Legen dozen en ongedefinieerde blokjes hout werden in zijn fantasie omgetoverd tot futuristische voertuigen en ruimtevaartuigen en zijn schrijftafel veranderde hij in de cockpit van een imaginair ruimteschip waar de omgekeerde kopjes en schoteltjes van het kinderservies van zijn zusje fungeerden als knoppen en schakelaars. Later regisseerde hij omvangrijke veldslagen op de vloer van zijn jongenskamer of op het landschap van de opklapbare Märklin-treinbaan die zijn vader voor hem had gemaakt. Als hij niet binnen speelde dan ondernam hij graag solitaire verkenningstochten naar verlaten bouwterreinen en vuilstortplaatsen, waar hij de hoofdrol speelde in de zelfverzonnen heroïsche avonturen die hij beleefde. Die waren meestal gebaseerd op de oorlogstaferelen die hij kende uit de fotoboeken over de oorlog die de boekenkast van zijn vader vulden.
Hij verruimde zijn horizon door er op zijn rode jongensfietsje alleen op uit te trekken en zijn weg te zoeken over stille dijkjes en weggetjes in uitgestrekte polders onder zomeravondluchten zonder einde. Hij was dan alleen, maar voelde zich opgetogen en vrij, bevrijd van de ongedefinieerde druk die hij voelde in de aanwezigheid van anderen. Onbelemmerd kon hij genieten van het genoegen van nieuwe vergezichten en de sentimentele emoties die het eerste vage besef van de oneindige kracht van de natuur en de vergankelijkheid van de dingen bij hem opriepen.
De buitenwereld zag in die tijd een timide en soms uitgelaten blond jongetje, dat in de ogen van zijn familie nog altijd een aandoenlijk schuchter en verlegen kind was en waarin zijn leraren op school een intelligent potentieel bespeurden dat zij trachtten te stimuleren door hem extra aandacht en kansen te geven. Die hooggestemde verwachtingen confronteerden de kleine Stef ongevraagd met uitdagingen en verantwoordelijkheden die hem intimideerden en zijn onzekerheid niet wegnamen, maar juist versterkten. Stef kon achteraf niet zeker weten of er een oorzakelijk verband was natuurlijk, maar hij bracht zijn levenslange aversie tegen telefoons in verband met de taak die zijn leraar – tevens schoolhoofd wiens verplichtingen hem soms uit het klaslokaal riepen – hem gaf om tijdens zijn afwezigheid de enige schooltelefoon, die voor in de klas stond, aan te nemen. Omdat ze bij Stef thuis in die tijd nog niet zo’n toestel hadden, had deze opdracht een nuttige praktijkervaring kunnen zijn, maar hij onderging zijn eerste telefoongesprek als een verontrustende vorm van spraakverwarring. Een zakelijke anonieme stem ontdaan van de betekenisvolle expressie van het bijbehorende gezicht was iets waarop hij niet voorbereid was en een ervaring waaraan hij zichzelf liever niet nogmaals blootstelde. Bij een andere gelegenheid kreeg hij van zijn ambitieuze leraar zonder adequate voorbereiding of instructie de rol van advocaat toebedeeld in een rollenspel waarbij een rechtszaak werd nagebootst. Blijkbaar had zijn leraar er het volste vertrouwen in dat hij voor advocaat zou kunnen spelen, maar Stef voelde zich door het ontbreken van enige vorm van houvast volstrekt machteloos en aan zijn lot overgelaten. Het was alsof hij in het diepe gegooid werd zonder enige zweminstructie. Zijn optreden was voor hemzelf een frustrerende ervaring omdat hij geen idee had hoe een advocaat een verdediging voerde en in zijn eigen ogen was zijn optreden een fiasco en beschaamde hij het vertrouwen dat in hem gesteld was. Één speciale activiteit waarvoor Stef door zijn leraar werd uitgenodigd vanwege zijn bovengemiddelde prestaties ging hem wel goed af. Dat waren de extra bijlessen Engels. Met een tweetal andere uitverkoren klasgenootjes kreeg hij in het laatste jaar van de lagere school eenmaal per week de grondbeginselen van de Engelse grammatica uitgelegd. Dat gaf hem op de middelbare school een kleine voorsprong en in zijn latere leven een soepele vertrouwdheid met die taal.
Dit was de tijd van de economische en culturele bloei die het midden van de zestiger jaren kenmerkte en ook bij Stef thuis was er meer geld en vrije tijd. Ze gingen langer op vakantie, soms wel twee weken achter elkaar. Eerst nog binnen de landsgrenzen, maar zelfs de Moezel in Duitsland kwam binnen bereik. Ook de materiële verworvenheden van de welvaart deden hun intrede in het huishouden. Er werden moderne meubels aangeschaft en in lange platte kartonnen dozen arriveerden de planken van een bouwpakket voor een wandmeubel dat zijn vader zelf in elkaar moest zetten. Een formule die IKEA een paar decennia later wereldwijd beroemd en berucht zou maken. In de keuken verscheen een koelkast en iedereen moest aan het aardgas, dus werd er van lieverlee ook maar een nieuw kookfornuis met oven aangeschaft. In de polder verscheen tijdelijk een glanzende witte berg van afgedankte gastoestellen die niet geschikt waren voor het nieuwe brandbare exportproduct uit Slochteren. Na de aankoop van een televisie had men de smaak te pakken en niemand kon meer zonder een stereo-installatie. Ook bij Stef thuis werden de zondagmiddagen vanaf het midden van de zestiger jaren muzikaal behangen met de verschraalde arrangementen van James Last en zijn orkest – de spottende bijnaam James Overlast zou al spoedig zijn intrede doen. De televisie was toch wel het nieuwe bindmiddel van de natie en iedereen keek naar programma’s als Peyton Place, The Onedin Line, De kleine waarheid en De fabeltjeskrant. En series als ‘t Schaep met de 5 pooten, Pipo de Clown, Swiebertje en Ja zuster, nee zuster, die tot het klassieke erfgoed van de zogenaamde gouden televisiejaren zouden gaan behoren. Het nieuwe medium bracht gezinnen bijeen om samen nationale en internationale evenementen zoals schaatskampioenschappen en ruimtereizen te beleven onder het genot van een bakje pinda’s of chips en een zuinig glaasje priklimonade op de zondagmiddag. Ook Stef en zijn vader hielden de scores bij van schaatskampioenen ‘Art en Keessie’ en volgden vol aandacht de uiteenzettingen van televisiepresentator Henk Terlingen over de reizen naar de maan, die hem de bijnaam ‘Apollo Henkie’ opleverden. Dergelijke uitzendingen vormden als hoogtepunten in het nationale bewustzijn een belangrijke binding in een wereld waar de oude sociale verbanden in rap tempo uiteenvielen. Dit was het tijdperk vòòrdat de commerciële omroepen de eensgezinde televisiebeleving vermorzelden onder een modderstroom van doelgroepgerichte pulp.
Televisie en zijn vader. Dat waren misschien wel de twee grootste invloeden op de ontwikkeling van Stef in die periode. Hij werd aangemoedigd om postzegels te gaan verzamelen – een weinig opwindende hobby waarmee zijn vader zelf in de oorlogsjaren was begonnen en die hij in de zestiger jaren weer oppakte. Meer indruk maakte zijn vader met de modeltreinbaan die hij ontwierp en bouwde voor Stef. Dat was ook een herleving van diens eigen jeugd omdat hij van zijn suikertante rond 1941 een opwindtreintje had gekregen. En welke jongen die opgroeide in de zestiger jaren plakte geen plastic bouwpakketten van modelvliegtuigjes in elkaar? De vader van Stef pakte dit serieus aan en nam het voortouw met de reconstructie van de vliegtuigtypes die in zijn eigen kindertijd tijdens de oorlog zo’n onuitwisbare indruk hadden gemaakt. Stef vond het prachtig allemaal, ook al kreeg hij aanvankelijk weinig ruimte om zelf een bijdrage te leveren. Zijn vader was nogal perfectionistisch in de uitvoering van zijn plannen en misschien vooral bezig om zijn eigen jeugddromen te verwerkelijken. Maar ach, welke vader grijpt nu niet de kans om de genoegens van zijn eigen jeugd te herleven en te delen met zijn opgroeiende zoon?
Zijn vader’s boekenkast was gevuld met romans en populair wetenschappelijke boeken over de Tweede Wereldoorlog vol met opwindende, meestal heroïsche en soms gruwelijke foto’s. Die afbeeldingen vermengden zich in het hoofd van Stef met de televisiebeelden van de oorlog in Vietnam die dagelijks voorbijkwamen op het nieuws. De oorlog stond weer volop in de belangstelling, mede door het historische onderzoek van doctor Lou de Jong die zijn bevindingen besprak in een lange reeks televisieprogramma’s en dikke publicaties. En iedere zondagmiddag becommentarieerde meester G.B.J. Hiltermann voor de radio ‘de toestand in de wereld’, die vooral bepaald werd door de ideologische tegenstelling tussen het communistische Oostblok en het Vrije Westen, zoals hij dat steevast aanduidde.
Via de beeldbuis drong de grote wereld met alle hoogte- en dieptepunten van die roerige tijd door tot zijn kinderwereld: de oorlogen, de verovering van de ruimte, de activiteiten van Provo, de studentenprotesten en de manifestaties van de opkomende jeugdcultuur met eigen televisieseries en popmuziek. Stef herinnerde zich de humoristische tekenfilms van de Beatles en de tot leven gekomen miniatuurwereld van de Thunderbirds, die enorm tot zijn verbeelding sprak omdat die zo verwant leek aan de kleine werelden die hij zelf creëerde in zijn kamer. Indien de tekeningen die een kind maakt een uitdrukking zijn van diens belevingswereld, dan kon je vaststellen dat het hoofd van Stef in die tijd vol zat met oorlogsgeweld, vliegmachines, ruimteschepen en geheime opdrachten. Hij was bezeten van wapens en militair speelgoed, verzamelde replica’s van vuurwapens, militaire Dinky Toys, miniatuursoldaatjes en modellen van oorlogsvliegtuigen. Met PVC-pijpen en stukken hout bouwde hij pistolen en mitrailleurs na en daarmee gewapend zwierf hij – in zijn eentje – rond op verlaten bouwterreinen op zoek naar imaginair avontuur. Als zijn vriendjes en vriendinnetjes zich met carnaval verkleedden als clown of heks, dan was hij vermomd als geheim agent – dat wil zeggen dat hij alleen maar een speelgoedpistool in de binnenzak van zijn eerste colbertjasje hoefde te steken. De lol van verkleden zag hij niet, wel werd hij gefascineerd door de spionnen en geheime agenten die hij op de televisie zag. Als hij dan toch een rol moest spelen, dan bij voorkeur op een verhulde manier, in het verborgene. Stef vereenzelvigde zich met zijn helden uit Amerikaanse televisieseries als Geheim Agent 86, I Spy of De dief van Washington en ging lange tijd naar school met een replica van een Colt 45-automatic, Lüger of Browning-pistool in zijn binnenzak – iets wat in de hysterische wereld van na de terroristische aanslagen op 11 september 2001 ontoelaatbaar verontrustend zou zijn. Later zou Stef zijn voorkeur voor spionnen en geheim agenten interpreteren als uiting van zijn behoefte om zich af te zonderen in zijn fantasiewerelden – wat waarschijnlijk dubieus gepsychologiseer was. Maar de fascinatie voor vuurwapens bleek een jeukend plekje op zijn ziel, zoals het extra gewicht in zijn rugzak illustreerde. Aan het einde van zijn lagereschooltijd was hij weliswaar nieuwsgierig en onderzoekend, hongerend naar nieuwe vergezichten, maar tegelijkertijd een gevoelig en teruggetrokken kind dat onzeker en stuurloos op weg was naar de volwassenheid.
De zon scheen volop toen Stef na een steile laatste afdaling later die middag Charlieu binnenliep over de Pont-de-Pierre. Dat was zoals de naam suggereerde inderdaad een stenen brug, maar de dubbele betekenis van die aanduiding ontging hem niet. Het kon net zo goed de brug van een ontheiligde Petrus zijn – Pierre zonder Saint ervoor. Door een nauw straatje liep hij het stadje in. Het was zo te zien een druk en welvarend provincieplaatsje en de middagwarmte sloeg hem van de witte gevels tegemoet. Een brede laan met schaduwrijke platanen gaf Stef voor de eerste maal het gevoel dat hij het mediterrane zuiden van Frankrijk naderde en hij bedacht dat de koele bergen van Bourgondië met hun vochtige donkere naaldbossen nu definitief achter hem lagen. De richtingaanwijzers naar de gemeentecamping voerden hem langs enkele grote parkeerplaatsen bij een kaal ogend sportcomplex terug langs het riviertje de Sornien dat hij zojuist overgestoken was. De huiselijk ogende camping lag naast het water, weggestopt achter tennisvelden en een zwembad waar luidruchtige tieners zich op een veldje in de schaduw van de struiken vermaakten.
Stef had alles bij elkaar die dag een flinke afstand van ruim drieëndertig kilometer afgelegd en na zich te hebben ingeschreven bij de receptie van het kampeerterrein plofte hij vermoeid neer in het gras. Zijn knieën deden pijn en de vrije buitenlucht was een koele weldaad voor zijn voeten toen hij zijn veters losmaakte en de zware schoenen uittrok. Het was aangenaam weer gebleven en voor zijn tentje dutte hij in bij het zachte geruis van het beekje naast de camping. Toen hij wakker werd ontdekte hij op zijn hiel een opkomende blaar die om zijn aandacht vroeg.
Later liep hij verkwikt maar met gevoelige voeten het stadje in, aanvankelijk door straatjes met sfeerloze moderne huizen. In de oude binnenstad overheersten de gevels van pleisterwerk in lichte pasteltinten, met pittoreske bogen en luiken voor de vensters. Hij volgde een levendig winkelstraatje en kwam uit op de Place Saint-Philibert. Daar stond een grote, negentiende-eeuws ogende kerk van warm getint kalksteen tegenover een bioscoopcomplex in een statig Neoclassicistisch gebouw. Maar het meest opvallend aan de open ruimte waren enkele fraaie oude vakwerkhuizen die getuigden van een rijk middeleeuws verleden. Jammer genoeg was het grote plein geasfalteerd en in gebruik als parkeerplaats. Het stond er vol met auto’s die stonden te blinken in de middagzon.
Even verderop kwam hij op de Place de l’Abbaye, een beschutte open ruimte die omgeven werd door een schilderachtige mengeling van opmerkelijke bouwsels. Rond de blootliggende fundamenten van de oude abdijkerk stonden de resten van een paar solide middeleeuwse verdedigingstorens, verschillende poorten en stukken van oude muren, een kerkje met een merkwaardig gevormd dak met daarop een parmantig spits torentje en tenslotte het enige restant van de oorspronkelijke abdijkerk: een robuust Romaans voorschip van goudgeel zandsteen. Aan het einde van het pleintje stond tussen het groen een bronzen piëta, een dramatisch monument voor de gevallenen van de beide wereldoorlogen. Een paar oude mannen speelde ontspannen een bedaard potje petanque op een gravelpad dat langs de kerkruïne liep. De open ruimte van het plein werd gedomineerd door de restanten van de vroegere kloosterkerk die achter een smeedijzeren hekwerk in een grasveldje naast het pad lagen. Zelden had Stef een plek gezien waar een afwezig bouwwerk zò tastbaar was als hier, alsof het verdwenen gebouw een perfecte voetafdruk had achtergelaten. De open leegte van de vernietigde kathedraal van Cluny was te groot geweest om hetzelfde gevoel van omgekeerde claustrofobie op te roepen. De leemte in Cluny was bovendien onderdeel geworden van het doorlopende stratenplan, terwijl hier een stevig hek het verdwenen verleden scheidde van de dagelijkse passanten. De open plek met funderingen tussen die gemengde verzameling bouwwerken deed hem denken aan het gapende gat van een ontbrekende tand of kies in een onregelmatig gebit.
De ingang van het verweesde voorschip bevond zich aan de noordzijde, waar het plein van de abdij was, en was niet zoals gebruikelijk gericht naar het westen. De poort was rijkversierd met fijne, maar verweerde gebeeldhouwde afbeeldingen en ornamenten. Bovenop, in het midden van de boog stond een aandoenlijk schaap dat met een benauwde uitdrukking omlaag keek alsof het overwoog om een sprong in het diepe te wagen. In Vézelay was het Lam Gods dat het beeld van Johannes de Doper in de armen had gehouden verdwenen. Stef viel de speelse gedachte in dat hetzelfde Lam hier in Charlieu asiel had gevonden nadat het op de vlucht geslagen was voor de opgewonden menigte die in 1146 in Vézelay toegestroomd was voor de wonderen van Bernardus tijdens diens oproep voor de Tweede Kruistocht.
De toegang tot het klooster was al afgesloten en Stef nam zich voor om de volgende dag terug te keren. Hij had al besloten om zijn benen een dag rust te gunnen en twee nachten op de camping te blijven. Nu was het tijd om iets te eten en Stef vervolgde zijn verkenningstocht door Charlieu. Hij aarzelde bij Restaurant Saint-Louis, maar de aankondiging bar sans alcool bij de deur weerhield hem ervan om naar binnen te gaan en hij zocht verder. Hij had zin in een glaasje wijn bij het eten. Dat had hij na zo’n lange etappe wel verdiend. Uiteindelijk koos hij voor een restaurant aan een druk kruispunt met de hoopvolle naam Cotte et Sauveurs. Dat klonk goed. Vagelijk meende Stef dat ‘cotte’ wel iets met eten te maken zou hebben en ‘sauveurs’ associeerde hij met fijnproevers. Als hij even de moeite had genomen om een online woordenboek te raadplegen, dan had hij kunnen weten dat daar helemaal niets van klopte: het eerste woord was verwant aan het Engelse ‘coat’ en het tweede deel van de naam verwees naar redders, bevrijders of verlossers. De naam van het restaurant verwees dus geenszins naar de functie ervan, maar leek eerder verwant aan de ondoorgrondelijke fantasievolle namen van Britse pubs zoals de Elephant & Castle of The Cat & Fiddle. Hij vond op het terras aan de straat een comfortabel plaatsje in de koele schaduw en bestelde een menu dat bleek te bestaan uit een originele combinatie van salade met flan de fromage, een kalfsschenkel met paddestoelen en huisgemaakt gebak toe.
Terwijl hij wachtte op zijn bestelling bladerde hij wat door zijn notitieboekje en nam de aantekeningen die hij eerder die middag op de camping had gemaakt nog eens door. Hij was begonnen met het maken van autobiografische notities om in een chronologisch overzichtje de belangrijkste ontwikkelingen in zijn leven op te sommen. Per decennium bedacht hij een kopje en schreef daaronder enkele kenmerkende thema’s voor die periode, met daarachter per thema een aantal steekwoorden. Zo begon het met: ‘50’s – De Brug’ en daaronder de onderdelen ‘Voorouders/familie’, ‘Ouders’, ‘Baby’ en ‘Kleuter’, ieder gevolgd door een paar kernbegrippen zoals ‘sociale geschiedenis’, ‘crisis/oorlogstijd/persoonlijkheid’ of ‘herinneringen’. Het tweede kopje was ‘60’s – De Stad’, waaronder de thema’s ‘Nieuwe invloeden’ en ‘Ontwikkeling’ genoteerd stonden. Het ontbrak hem aan de tijd en ruimte om die algemene aanduidingen te voorzien van details, maar hij beschouwde het overzicht dan ook vooral als een geheugensteuntje dat hij in de toekomst kon uitwerken.
Onder het eten vervolgde Stef zijn autobiografische overpeinzingen, die zich nu richtten op zijn middelbareschooltijd. Daarmee begon een nieuw hoofdstuk dat het kopje ‘70’s’ zou moeten krijgen in zijn aantekeningen. Het was een heftige periode waarin hij op het thuisfront een doorlopende strijd voerde met zijn vader en in de buitenwereld geconfronteerd werd met zijn emotionele beroeringen. Maar tegelijkertijd viel ook de gelukkigste tijd van zijn leven in deze periode, omdat hij een wereld ontdekte van eensgezindheid, nieuwsgierigheid en passie.
De meeste interesses die Stef ontwikkelde in zijn tienerjaren en die buiten de beperkte belevingswereld van zijn ouders vielen, werden thuis ontvangen met vrees of starre afwijzing. De vrees kwam meestal van zijn altijd zorgelijke moeder en de afwijzing van zijn compromisloze vader. Beide opstellingen waren achteraf gezien waarschijnlijk het product van een angst voor het onbekende en nieuwe die zijn ouders deelden. In de overgang van de sixties naar de seventies kwam Stef in aanraking met allerlei nieuwe en opwindende invloeden die zijn horizon enorm verruimden, maar die een bedreiging vormden voor de overzichtelijke kleine wereld van zijn ouders. Na de bevrijding uit de traditionele verbanden van familie en gemeenschap die de verhuizing van platteland naar grote stad bijna tien jaar eerder met zich mee had gebracht, vond er op de middelbare school een hele andere sociale vermenging plaats. Het christelijke karakter van de scholengemeenschap was een overblijfsel van de oude maatschappelijke verdeling in geloofszuilen. Het schooljaar werd nog ingeluid met kerkbezoek en de schooldag begon met gebed en gezang dat via de omroepinstallatie begeleid werd door de trompet van een wiskundeleraar en het pianospel van de muziekdocent. Maar de traditionele godsdienst had inmiddels veel van haar bindende betekenis verloren en daarbij hadden veel medescholieren van Stef een heel andere sociale achtergrond dan hijzelf. Vanwege de regionale functie van de school waren ze afkomstig uit de wijde omgeving, soms ook uit het landelijke gebied waar Stef geboren was. Maar de meeste leerlingen van het VWO kwamen uit een meer stedelijk milieu of hadden ouders die zelf een hogere opleiding gevolgd hadden en soms waren dat ondernemers, artsen of zelfs dominees. Deze wereld was voor Stef net zo nieuw en onbekend als voor zijn ouders, maar hij was jong, gretig en leergierig – en het was een wereld die zich opende voor hem persoonlijk en die onvermijdelijk deel zou gaan uitmaken van zijn identiteit.
De overgang van de lagere school naar het middelbare onderwijs ging ook fysiek en mentaal gepaard met grote veranderingen. Hormonen deden hun werk, Stef had zijn eerste vakantieliefde en was een tijd aan het bed gekluisterd omdat hij als dertienjarige een gecompliceerde enkelbreuk opliep bij een potje voetballen. Kort daarvoor begon hij in april 1969 zijn eerste dagboek vanuit de overduidelijke puberale behoefte om zijn eigen gevoelswereld in kaart te brengen. De eerste aantekeningen vermeldden zijn heimelijke verliefdheid voor zijn buurmeisje Karin en de beslissing om zijn haar te laten groeien ‘met de scheiding in het midden’ – wat opgevat mocht worden als een radicale breuk met het recept voor een ‘lang gedekt’ kapsel waarmee hij jarenlang iedere paar weken naar de kapper gestuurd werd. Terwijl hij met zijn been tot aan de lies in het gips het bed moest houden werd zijn verliefdheid voor Karin beantwoord met haar zorgzame aandacht en draaide hij zwijmelend 45-toeren plaatjes van de Kinks, BeeGees, ZZ & de Maskers en uiteraard van de alomtegenwoordige Beatles. Voor Sinterklaas kreeg hij dat jaar zijn eerste langspeelplaat, de laatste die de Beatles samen opnamen. Het album Abbey Road toonde dat het viertal nog steeds prachtige liedjes kon maken, maar eindigde – los van een korte toegift die bij vergissing op de plaat belandde – veelzeggend met het stevige rocknummer The End. Tegen de tijd dat Stef weer op de been was bestonden de Beatles niet meer als groep en waren de sixties ten einde.
Een week na zijn vijftiende verjaardag gaf de Britse psychedelische band Pink Floyd een gratis concert bij de manege in het Amsterdamse Bos, op een paar luttele kilometers afstand van zijn huis. Het bos maakte deel uit van zijn natuurlijke habitat omdat hij er als kind met zijn ouders en de buren de zomers doorbracht om te zwemmen of picknicken en zijn solitaire jeugdige ontdekkingsreizen per fiets hem er ook regelmatig naartoe hadden geleid. Niets belette hem dus om op die bewolkte zaterdagochtend in juni op zijn fiets te springen en zich in onwetendheid van zijn ouders vol opstandige verwachting onder te dompelen in dat veelbelovende hippiefestijn. De beelden en klanken van Woodstock waren inmiddels de wereld rond gegaan, gevolgd door de opwindende belofte van love & peace & happiness en Stef had het hevig betreurd dat hij te jong was geweest om het festival in Kralingen het jaar daarvoor bij te wonen. Maar deze gelegenheid zou hij niet aan zich voorbij laten gaan. Wat tot dan toe een flonkerende fantasie in het isolement van zijn voorstellingsvermogen was geweest openbaarde zich die middag in al zijn schitterende pracht van verregende, optimistische saamhorigheid. Dat de zon doorbrak terwijl de eerste klanken van de hoofdattractie zich vermengden met de vochtige dampen boven de menigte op het volgepakte veld, gaf de hele bijeenkomst een magische glans. En dat daarom de compositie met de titel Set the Controls for the Heart of the Sun het hoogtepunt vormde van het optreden scheen op dat moment even wonderbaarlijk als vanzelfsprekend. De kranten schreven over een Mini-Woodstock en het was de eerste keer dat Stef geraakt werd door die gelukzalige mengeling van individuele eenzaamheid en de verbondenheid met zijn generatie. Het voelde als een thuiskomst na een lange reis door de wildernis. Een week later vertrok hij met zijn ouders naar een afgelegen Grieks eiland waar hij de gloed van zijn intense ervaring levend hield dankzij de mediterrane zon en het dagelijkse gezelschap van een groepje hippe jonge strandslapers dat was aangespoeld op de stromen van vrijheidsdwang en ontdekkingszucht die zo typerend waren voor die jaren.
Op school opende zich via de lessen literatuur en geschiedenis een kosmos van nieuwe ideeën en opvattingen die ver voorbij de kleine wereld van thuis reikte. En dankzij een kring van gelijkgezinde generatiegenoten kwam hij in aanraking met een totaal andere levensstijl met eigen boeken, tijdschriften, films, muziek en opvattingen – een belevingswereld waarin de erfenis van de zestiger jaren tot uitdrukking kwam. De adolescente ontwikkeling van Stef liep helemaal in de pas met het kritisch afwijzen van gevestigde machten en het zoeken naar nieuwe verhoudingen die zo kenmerkend waren voor het tijdsgewricht waarin hij opgroeide – het banale conformisme van de opstandige jeugd. Het ontstaan van zijn nieuwe, eigen identiteit werd in de allereerste plaats zichtbaar in het uiterlijk, wat in die tijd en in de kringen waar hij verkeerde betekende dat hij zijn haar liet groeien en versleten spijkerbroeken en zelfgemaakte sieraden begon te dragen. Hij herinnerde zich nog levendig de opwinding van zijn eerste bezoeken aan een lokaal jeugdcentrum, waar het op zonnige zondagmiddagen in het mysterieuze halfduister geurde naar patchouli en hasjiesj, de rauwe onbekende klanken van underground muziek klonken en in het zijkamertje waar het tafelvoetbalspel stond van alles gaande was, behalve tafelvoetbal.
Kon hij zich op school veilig wanen in de luwte van gelijkgestemde leeftijdsgenoten, thuis stond hij alleen in zijn strijd tegen de gevestigde orde. Hij kwam vooral in conflict met het onverzettelijke conservatisme van zijn vader, juist in een fase van zijn leven waarin hij zijn begeleiding, steun en aanmoediging het hardst nodig had. De kritiek richtte zich vooral op uiterlijkheden als kleding en haardracht, maar de hele jeugdcultuur met haar sociale en politieke idealisme kon rekenen op heftige verbale afkeuring van zijn vader. Die liet niet na de clichés van zijn generatie te herhalen en er met intimiderende emotionele nadruk op te wijzen dat de spreekwoordelijke ‘jeugd van tegenwoordig’ niets te klagen had omdat ze de ontberingen van de oorlog niet had meegemaakt. De oorlog, altijd maar weer was er die oorlog als universeel oplosmiddel voor ieder onwelgevallig fenomeen. Stef had inmiddels zijn oorlogsspeelgoed opgeborgen en met het groeien van zijn haar de pacifistische levenshouding van zijn leeftijdsgenoten geabsorbeerd. Maar door de opstelling van zijn vader werd dag in dag uit zijn hele belevingswereld gekwalificeerd als afkeurenswaardig en waardeloos. Daarentegen was er geen enkele aanmoediging voor het ontplooien van eigen vormende interesses en geen steun bij het ontwikkelen van een onafhankelijke persoonlijkheid of het overwinnen van zijn angstvallige schroom. Thuis ontving hij volop negatieve reacties op zijn gedrag en geen enkele positieve waardering voor zijn ontluikende identiteit, laat staan een opbouwende stimulans of aanmoediging in de een of andere richting die bij hem paste. En zijn fascinatie voor oorlogstuig vond op den duur een uitweg naar zijn dromen en fantasieën, waar ze in gewelddadige beelden nog lang uiting gaven aan zijn angsten en spanningen.
Er was dus alle reden om zoveel mogelijk weg te zijn van huis en het gezelschap op te zoeken van gelijkgestemde geesten. Gelukkig was dit de bloeitijd van de gesubsidieerde jeugdcentra en vlakbij school was er een scholierencafé dat als tweede thuis ging fungeren. ‘De Lik’ was een voormalig politiebureau dat nu diende als ontmoetingsplaats voor jongeren. Daar vonden concerten, feesten en cursussen plaats en het werd de uitvalsbasis voor allerlei ondernemingen, van culturele uitstapjes en eigen filmprojecten tot protestdemonstraties tegen de oorlog in Vietnam. Enkele muzikale talenten begonnen natuurlijk een bandje dat de symfonische rockmuziek speelde die toen onder scholieren en studenten populair was. Stef behoorde al snel tot de vaste aanhang en verzorgde een tijdje psychedelische lichtshows met vloeistofdia’s bij de optredens. Het circuit van jeugdcentra was ook uitermate geschikt voor lichtbepakte folksingers die als moderne troubadours rondtrokken en leefden van hun muziek. Hun voorbeeld stimuleerde veel jongens – en een enkel meisje – om zelf gitaar te leren spelen. Ook Stef wierp zich fanatiek op de gitaarstudie en wist door toewijding en dankzij zijn lange soepele vingers al snel een redelijk niveau te bereiken en liedjes van Bob Dylan, Donovan en Neil Young te reproduceren – terwijl hij daarentegen en tot zijn grote ergernis en frustratie nooit zijn zangstem onder controle zou krijgen. Hij kon absoluut geen zuivere toon produceren. Het meest expressieve muziekinstrument waarover de mens kon beschikken bleef zodoende buiten zijn bereik. Zijn moeder merkte zijn enthousiasme en gedrevenheid op en zodoende kreeg hij na lang aandringen voor Sinterklaas zijn eerste gitaar. Een tijdje later ging hij gitaarlessen volgen bij een kunstenaar die ooit als medeoprichter lid was van een invloedrijk folkbandje dat niet veel later zou overgaan in het immens populaire Doe Maar en die hem de beginselen van de traditionele gitaarstijlen zoals flatpicking en fingerpicking bijbracht.
Het was in veel opzichten de bloeitijd van zijn leven. Van verlegen en teruggetrokken jongetje veranderde Stef zonder veel inspanning in een ondernemend en graag gezien lid van een grote familie van eensgezinde leeftijdsgenoten. Hij gedijde uitermate goed in het zich steeds verder uitbreidende netwerk van jonge lotgenoten die allemaal bezig waren nieuwe vergezichten te onderzoeken en de grenzen van het mogelijke en toelaatbare te verkennen. Het was een groot feest van sex & drugs & rock ’n’ roll op een vooralsnog bescheiden en risicoloze schaal: de seks beperkte zich tot gepassioneerd zoenen en zoekend gefriemel onder de kleding en de enige drugs die rondgingen waren hasj en zelfgekweekte marihuana. De muzikale omlijsting van dit alles werd vooral gevormd door pretentieuze symfonische rockmuziek van groepen als Super Sister en Yes en de vaak dweperige ballades van de folksingers – hier en daar op smaak gebracht met een verontrustend vleugje Jimi Hendrix, Led Zeppelin, Deep Purple of Black Sabbath. Spoedig kwam daar de satirische rock van Frank Zappa met zijn Mothers of Invention bij, maar pas een paar jaar later zou Stef echt geïnteresseerd raken in experimentele geïmproviseerde muziek en psychedelische drugs. Vooralsnog was de wereld één grote speeltuin waar hij zich naar hartenlust kon uitleven in de veiligheid en eensgezindheid van zijn leeftijdscohort. Iedere dag leek een nieuw opwindend avontuur te bieden, met nieuwe vrienden, nieuwe ervaringen, nieuwe mogelijkheden. En iedereen leek dezelfde kant op te lopen. Dat werd in Stef’s herinnering het meest toepasselijk gesymboliseerd door een mooie Hemelvaartsdag waarop er in een nabijgelegen gemeente een klein popfestival plaatsvond. Met een paar vrienden en vriendinnen fietste hij die kant op en onderweg doken overal bekende en minder bekende gezichten op die zich in dezelfde richting bewogen, te voet, met brommer of fiets of wachtend op de bus. Vriendinnen van vriendinnen gaven aanleiding tot fantasieën over nieuwe romantische mogelijkheden. Soms sprong iemand spontaan achterop de bagagedrager van een fiets om een stukje mee te liften om zich even verderop weer aan te sluiten bij een groepje wandelaars of af te stappen bij een bushalte. Het was een prachtige dag, de zon scheen in een wolkeloze lucht en werd weerspiegeld in de harten van het kleurrijke jonge volk dat in een opgewekte optocht naar dezelfde bestemming ging. Op latere leeftijd zou hij altijd beroerd worden door een sterk gevoel van nostalgie en verlangen bij het zien van vergelijkbare taferelen in filmdocumentaires over popfestivals als Monterey en Woodstock, waarin de kleurrijke hippe menigte vol optimistische verwachting op weg was naar het een of andere festivalterrein. Dit was het zorgeloze Never Never Land waar hij zijn leven lang naar zou blijven verlangen. Andere popfestivals van die periode riepen hetzelfde gevoel van verbondenheid en gemeenschappelijke opwinding bij hem op: na het gratis concert van Pink Floyd in het Amsterdamse Bos volgde een jaar later het driedaagse festival dat de Vietnamweide in hetzelfde bos haar naam zou geven. De spontane bevlogenheid van die bijeenkomsten zou in latere jaren nooit geëvenaard worden door om het even welke editie van Pinkpop of de festivals van Bilzen of Torhout/Werchter die hij zou bijwonen. Dat zat hem niet in de optredende artiesten en de in toenemende mate geprofessionaliseerde organisatie, maar hing samen met die eerste generatie popfestivalbezoekers die bewust of onbewust doordrongen waren van de kracht van het nieuwe.
Vol onbegrip en teleurstelling – en waarschijnlijk op aandringen van de moeder van Stef – bemoeide zijn onverzettelijke vader zich na verloop van tijd niet meer met de opvoeding van zijn zoon. Hij toonde alleen nog interesse voor diens schoolresultaten, waar in zijn ogen alles om draaide in deze levensfase en die zowel meetbaar als begrijpelijk voor hem waren. Zolang de schoolcijfers maar voldoende waren, was zijn vader geneigd om Stef zijn gang te laten gaan – zij het niet zonder dagelijkse portie negatief commentaar op zijn zoon en de jeugd in het algemeen. Waarschijnlijk was zijn vader opgelucht dat hij niet hoefde in te grijpen en hij toonde verder geen belangstelling voor de interesses van zijn kind, voor zover die buiten de krappe horizon van zijn eigen jeugd in de oorlog en zijn werk in de luchtvaart lagen. Het was allemaal geen boosaardige opzet of onwil, veeleer onkunde, onmacht en gemakzucht waar dit botte en schadelijke gedrag uit voortkwam.
Stef leek in die tijd uiterlijk wel een beetje op Robert Plant, de sexy zanger van Led Zeppelin: lang, slank en met wilde blonde lokken. Hij had dan ook een hele reeks vriendinnetjes, maar het in stand houden van intieme relaties was problematisch. Gelukkig kon hij zijn spanningen en frustraties kwijt in het schrijven van poëzie, zoals generaties romantische jongeren vòòr hem hadden gedaan. Hij schreef songteksten en componeerde dweperige of juist agressieve liedjes op zijn gitaar, om uitdrukking te geven aan zijn gevoelens. Daarmee veroverde hij weliswaar weer zwijmelende meisjesharten, maar het nam de oorsprong van zijn inspiratie niet weg. Het was een emotionele romantische vicieuze cirkel: met zijn larmoyante composities trok hij de vriendinnetjes aan die hem vervolgens het hartzeer bezorgden waaruit weer nieuwe liedjes voortkwamen. Een eeuwig draaiend rad van relationeel noodlot.
In zijn tekentalent vond Stef nog een andere manier om zijn gevoelens uit te drukken, of toch in ieder geval zijn fantasieën vorm te geven. Als klein kind had hij al vroeg blijk gegeven van een aanleg om realistische tekeningen te maken en naarmate hij opgroeide was hij een specialist geworden in het tekenen van technisch natuurgetrouwe afbeeldingen van allerlei vliegtuigtypes – vooral die uit zijn vader’s oorlog natuurlijk. Dat leverde hem wel enige waardering op van zijn pa, in ieder geval niet de gebruikelijke kritiek en afkeuring. Zijn vaardigheid met pen en potlood sloot niet alleen naadloos aan bij diens belevingswereld, zijn vader herkende er waarschijnlijk ook een aanleg in voor het vervaardigen van technische constructietekeningen en bouwplannen – zijn eigen werk dus. Dat was tenminste iets dat hij kon begrijpen en een nuttige vaardigheid voor een toekomstige carrière in de techniek. Dat aanmoediging een heilzamere opvoedkundige methode was
dan afkeuring en bestraffen werd wel geïllustreerd door de uitkomst dat dit zo’n beetje het enige terrein was waarop hij enig zelfvertrouwen ontwikkelde. Hij tekende zelfs een tijdlang stripverhalen en illustraties voor de revolutionaire schoolkrant die werd gemaakt door een groepje activistische medescholieren. Hoewel hij zelf zo zijn twijfels had over de kwaliteit van zijn werk, leverde het hem enige roem en status op binnen de scholengemeenschap, met als prettige bijkomstigheid dat hij ook opviel bij het andere geslacht.
Maar de problemen met vriendinnetjes bleven hem achtervolgen. Ze begonnen zijn pas ontdekte levensvreugde te overschaduwen en hij begon trekjes te krijgen van een tobberige zelfonderzoeker – hij was er inmiddels vast van overtuigd dat hij door zelfinzicht zijn problemen kon overwinnen. Daar kwam bij dat de verplichtingen van de volwassenheid dreigend naderbij kwamen. Wat wilde hij doen na zijn eindexamen? De keuze voor een vervolgstudie en de daarmee samenhangende gewichtige keuze voor een carrière verlamde hem. Stef had geen idee. Hij was een gevoelige artistieke jongen die geobsedeerd werd door zijn heftige negatieve emoties en die vooral geïnteresseerd was in de verwerking daarvan in de muziek die hij maakte, de teksten die hij schreef en het teken- en schilderwerk waarmee hij zich op een positieve manier kon onderscheiden van zijn leeftijdsgenoten. Zijn aandacht voor zijn schoolwerk raakte daardoor in het slop en hij moest het voorlaatste jaar overdoen. Daar kwam bij dat hij werd geplaagd door rugklachten die volgens de artsen het gevolg waren van de gebroken enkel die hij had opgelopen bij dat ongelukkige partijtje voetbal in zijn puberteit.
In de nasleep van de Jom-Kipoer oorlog van 1973 die het Midden-Oosten in vuur en vlam zette, werd de bloei van de westerse economie gefnuikt in een wereldwijde oliecrisis. De optimistische stemming van de zestiger jaren ging met de aandelenbeurzen onderuit en zou uiteindelijk leiden tot de sombere en sobere jaren tachtig waarin de volgende generatie jongeren dacht geen toekomst te hebben. Stef was bij het verlaten van de middelbare school een getroebleerde jongeman die onzeker in zijn schoenen stond en niet geleerd had om na te denken over duidelijke doelen en ambities in het leven. Zijn vader had hem allerlei normen opgelegd, maar van de onderliggende waarden weinig benul getoond. Daarmee had hij Stef van zich vervreemd en tegelijkertijd voor altijd afkerig gemaakt van de serieuze loopbaan in de techniek waarop hij als vader had gehoopt. De persoon in zijn familie waar Stef zich het beste mee kon identificeren was zijn grootvader, die zich inmiddels had teruggetrokken in een zelfgebouwd schuurtje waar hij onder één dak woonde met zijn kippen. Die bescheiden en teruggetrokken manier van leven sprak Stef zeer aan. Zijn opa at uit zuinigheid zelfs het oude brood dat hij van familieleden kreeg om de kippen te voeren. Stef interpreteerde die afgezonderde, haast ascetische levenswijze van zijn grootvader toen als een idealistische afwijzing van het kapitalistische materialisme. De man was tenslotte eigenaar van een rijtje zelfgebouwde woonhuizen, dus het was geen keuze uit armoede. Dat leek hem een nobele houding waaraan hij zich beter kon spiegelen dan aan de bekrompen kleinburgerlijkheid van zijn vader.
In het jaar rond zijn eindexamen bracht hij veel tijd door met zijn grote liefde Sylvia, een introverte gymnasiaste bij wie hij zijn maagdelijkheid verloor. Toen hij haar leerde kennen was ze een mysterieuze en enigszins duistere scholiere die met haar blik naar de grond gericht, gehuld in lange zwarte omajurken van het Waterlooplein die ze over haar spijkerbroek droeg, als een geest door de lange gangen van het schoolgebouw liep. Vijfentwintig jaar later zou men die stijl Gothic gaan noemen. Haar gezicht hield ze verborgen achter een lange lok donker haar en een zware brilmontuur. In de periode dat ze een relatie hadden ruilde ze haar bril in voor contactlenzen en onthulde ze haar prachtige jukbeenderen, een paar gevoelige, onderzoekende grijsgroene ogen en een mooi gevormde mond waarvan de lippen lichtelijk getuit leken en daardoor een invitatie tot toenadering suggereerden. Ze ging rechter lopen en uitbundiger kleren dragen en Stef zag haar opbloeien tot een bijzonder aantrekkelijke jonge vrouw vol glamour en ingehouden levenslust – ook al vertoonde ze daarbij soms wat destructieve en wereldvreemde trekjes. Stef zelf droeg inmiddels het blonde haar tot aan zijn ellebogen, had ingevallen wangen van de groeistuipen en een voorliefde voor kleurige jasjes, sjaaltjes en zware laarzen. Sylvia werd aangetrokken tot de duistere kanten van het leven en het was een tijd dat ze zich interesseerden voor occulte literatuur, magisch realisme en paranormale verschijnselen. Samen proefden ze van alle drugs waarop ze de hand konden leggen – eigenlijk was alleen de gevreesde heroïne taboe – en ze bezochten beruchte Amsterdamse nachtclubs als het COC en Het Okshoofd. Hun geschiedenisleraar sprak enigszins verontrust en waarschuwend van ‘die twee trippers’, maar dat vatte het paar juist op als een geuzennaam. De succesvolle metamorfose die ze had ondergaan moedigde Sylvia aan om haar vleugels verder uit te slaan en spoedig vloog ze Stef voorbij, haar eigen lot tegemoet. De demonen van zijn onzekerheid kwamen hem daarop weer bezoeken en hij raakte verstrikt in een neerwaartse spiraal van vrees en jaloezie die eindigde in een traumatisch slotakkoord. Het vensterglas dat daarbij versplinterde veroorzaakte een bloedende snijwond die voor altijd een zichtbaar litteken achterliet op zijn ringvinger, als de afdruk van een verloren trouwring….
zlbclq
ns7l8e