13 | Een beknopte familiegeschiedenis

De volgende dag liepen Xavier en Stef samen omhoog naar de Col des Echarmeaux. Daar troffen ze eenmaal boven aangekomen midden op een verkeersrotonde een strategisch geplaatst standbeeld van Napoleon aan. De gevallen consul et empereur keek in zuidelijke richting uit over drie valleien die bij de pas samenkwamen. Het uitzicht leek Stef bij lange na niet zo indrukwekkend als dat van Caesar vanaf Mont Beuvray, wat misschien wel in overeenstemming was met het verschil in historische betekenis van beide veroveraars. Maar daarover kon men van mening verschillen. Ze hielden even halt terwijl Xavier zijn kaart raadpleegde, gegevens invoerde in zijn GPS en de omgeving weer eens afspeurde met zijn verrekijker. Stef zag dat zijn metgezel ditmaal niet alleen maar aandacht had voor de weg die àchter hen lag, maar het viel hem in dat als er werkelijk sprake was van achtervolgers, die op deze rotonde uit alle richtingen konden komen. En dat gold evenzeer voor zijn eigen eventuele belagers, bedacht hij. Onwillekeurig voelde hij door het nylon van zijn rugzak of het pistool nog onder handbereik was, een zinloze handreiking naar een vals gevoel van veiligheid. Xavier maakte nog een paar aantekeningen en pakte zijn wandelstokken weer op om verder te gaan.

Na een korte afdaling ging het in de schaduw van een donker naaldbos verder omhoog, tegen de Col des Escorbans op langs de top van Mont Pinay. In een bocht van het pad passeerden ze de restanten van een Duits kamp uit de Tweede Wereldoorlog. Xavier wist te vertellen dat er een radarpost had gestaan. Stef vroeg zich af hoe zijn reisgezel nu weer van dìt obscure feitje op de hoogte was, want met de Middeleeuwen of de weg naar Santiago de Compostella had het kamp niet veel te maken, helemaal niets eigenlijk. Tegenwoordig lagen de restanten van de post half verscholen onder de bomen, maar in de oorlog was het natuurlijk een open plek geweest. Het kamp lag ver van de bewoonde wereld af en Stef probeerde zich voor te stellen hoe de geïsoleerde Duitse militairen zich moeten hebben gevoeld in de wetenschap dat de bossen in de omgeving vol zaten met Franse verzetsstrijders. Die zogenaamde maquis – genoemd naar het struikgewas waarin ze zich schuilhielden – pleegden regelmatig aanslagen op de spoorlijnen in de buurt, zo wist Xavier te vertellen. Stef constateerde dat dit weer zo’n plek in het landschap was met een verhaal, een lieu de mémoire dat deel uitmaakte van het Franse weefsel van songlines. Er waren veel paden in het bos en onderweg zagen de mannen richtingaanwijzers van een flink aantal verschillende wandelroutes. Ze moesten dus goed opletten dat ze de juiste weg niet uit het oog verloren en nergens de verkeerde kant opliepen.

De hele ochtend liepen ze over de kam van een heuvelrug in zuidwestelijke richting. Het viel Stef op dat Xavier zijn verrekijker niet zoveel gebruikte en ook weinig aantekeningen maakte. Ergens in het bos passeerden ze een groot blauw kruis, wat hen eraan herinnerde dat ze nog altijd een pelgrimsroute volgden. Een groot deel van de tijd hadden ze in stilte gelopen, maar Xavier merkte nu op dat er weinig reden was om aan te nemen dat de middeleeuwse pelgrims ook deze route hadden gevolgd.

“Het lijkt erop dat de ontwerpers van de moderne wandelroute op dit stuk het natuurschoon verkozen hebben boven de historische realiteit. Trouwens, het is heel onwaarschijnlijk dat al deze naaldbomen er in de Middeleeuwen al stonden, want we zitten hier volgens mij nog ònder de natuurlijke hoogtegrens voor loofbomen. Het lijkt me dat deze Douglas sparren in de negentiende eeuw geplant zijn voor de houtindustrie.”

Stef bromde instemmend en Xavier vervolgde: “Dit traject lijkt me nou typisch zo’n voorbeeld waarbij verschillende alternatieve routes tussen dezelfde plaatsen mogelijk zijn. Ik denk dat pelgrims die vanaf Propières of Echarmeaux naar Le Cergne en verder naar Charlieu wilden reizen, konden kiezen uit twee lager gelegen wegen die om de bergrug heen liepen, een noordelijk en een zuidelijke.”

Stef kon die redenatie wel volgen. “Ja, als de ene route om de een of andere reden geblokkeerd was, dan konden ze de andere nemen. Deze bergen hoefden ze in ieder geval niet op te klimmen. Zou je op de kaart kunnen zien welke van die twee mogelijkheden het meeste voor de hand ligt?”

“Volgens mij was die rotonde bij de pas van Echarmeaux vroeger al een kruising van oude wegen. Ik moet het nog even nakijken, maar ik denk erover om morgen terug te lopen vanaf Le Cergne en daarbij één van beide andere mogelijkheden te onderzoeken. Waarschijnlijk de zuidelijke weg naar Echarmeaux. Het Jacobspad slingert vanaf hier verder naar het westen door een redelijk vlak agrarisch laagland waar de Loire doorheen stroomt. Tussen Charlieu en Briennon kruist de GR65 de rivier en ik denk dat er voor mij op dat traject niet veel te ontdekken valt over alternatieve routes. Die route aan de andere kant van de vlakte, door de Forez naar het zuiden, is tamelijk eenduidig. Het is een vruchtbare streek die in de middeleeuwen al dichtbevolkt was en agrarisch goed ontwikkeld. Daarom wil ik aan deze zijde van de rivier vanaf Echarmeaux een pad in zuidelijke richting over de bergrug volgen om te zien of ik daar sporen van de Middeleeuwse pelgrimsroute kan vinden.”

De aankondiging van Xavier betekende dat hun wegen zich zouden scheiden. Dat overviel Stef een beetje. Ondanks zijn twijfels over het verhaal van zijn metgezel begon hij juist te wennen aan diens aanwezigheid en het veilige gevoel dat zijn gezelschap hem gaf. Hij was een aangename reisgenoot die een interessante conversatie bood over de middeleeuwse geschiedenis van de pelgrimsweg. Hij begreep ook niet goed waarom Xavier de GR65 wilde verlaten. Had hij reden om te denken dat de groep uit Cluny was afgeweken van de gebruikelijke pelgrimsroute? Dat ze alweer zo snel ieder hun eigen weg zouden gaan vond Stef jammer, maar hij wist wel dat kortdurende allianties met toevallige reisgenoten hoorden bij het ongebonden bestaan van de zwerver. Dergelijke onverwachte ontmoetingen en vluchtige vriendschappen zonder knellende verwachtingen en verplichtingen vond Stef nu juist zo’n aangenaam aspect van het rondtrekken à l’improviste. Het dramatische potentieel van zulke ontmoetingen maakte volgens hem het genre van roadmovies zo aantrekkelijk voor filmmakers. Mensen kwamen en gingen als karakters in een feuilleton met het wisselende landschap waar je doorheen trok als decor. Die vrijblijvende contacten met onbekenden, soms opmerkelijk intens en openhartig, pasten juist goed bij zijn vrijheidsdrang en neiging om verplichtende verbintenissen te mijden. Die onafhankelijkheid maakte het zwerven nu juist zo aantrekkelijk voor hem. Hij hoopte alleen dat het vertrek van Xavier geen reactie was op de stortvloed van persoonlijke ontboezemingen die hij de vorige avond over zich heen had gekregen. “Waar gaat dat pad dat je wilt volgen naartoe?”, vroeg hij berustend.

“Ik zal het je straks op de kaart laten zien. Het loopt voor een deel parallel aan de zuidwaartse route die jij zal volgen van Haon-le-Châtel naar Le Puy, alleen een stuk ten oosten daarvan. Jij loopt langs de heuvels ten westen van de Loire, terwijl ik de heuvels aan deze zijde van de rivier volg, tot aan de oude Romeinse weg vanaf Lyon. Die antieke route werd in de Middeleeuwen veel gebruikt en ik zal hem westwaarts nemen. Op dat zuidelijke deel van de vlakte is het landschap een stuk wilder, met meer bossen en kloven, en ik ben benieuwd welke historische aanwijzingen voor oude pelgrimspaden daar te vinden zijn. De Loire zal ik dan oversteken in de buurt van Montbrison, waar ik de moderne wandelroute die jij loopt weer oppak. Daarna ga ik, net als jij, naar Le Puy, vanwaar ik de Via Podiensis zal nemen. Misschien ontmoeten we elkaar daar weer ergens…”

“Daar verheug ik me op”, antwoordde Stef monter. “Ik ben benieuwd of je nog interessante ontdekkingen gaat doen en kijk er naar uit om nog eens te horen wat je bent tegengekomen.”

Ze liepen over het laatste stuk van de heuvelrug en uiteindelijk bereikten ze Le Cergne, een keurig onderhouden slaperig plaatsje op de laatste westelijke uitloper van het Beaujolaisgebergte. Door zijn hooggelegen positie bood het in verschillende richtingen een royaal uitzicht op de omgeving. In de verte konden ze Cours-la-Ville zien liggen – zo te zien een flink stadje waarvan de bebouwing uit de diepte van een dal omhoog woekerde tegen de hellingen van de volgende bergrug. Nergens zagen ze een aanwijzing voor een camping. Wel was er een gîte d’étape naast de kerk, maar die was vanwege het vroege uur nog gesloten en omdat het mooi weer was ging hun voorkeur die dag toch al uit naar een kampeerplaats. Van een behulpzame dame aan de receptie van het strategisch gelegen hotel Le Bel’ Vue kregen ze te horen dat de dichtstbijzijnde camping ruim vier kilometer verderop was, in Belmonte-de-la-Loire. Ze zagen op de kaart dat die bestemming voor hen beiden volledig uit de goede richting lag en ze besloten om de mogelijkheden eens rustig op een rijtje te zetten. Bij de epicerie verderop in de straat deden ze wat inkopen voor een kleine picknick en ze installeerden zich daarna in de zon op een bankje bij het gemeentehuis. Terwijl ze wat aten en de situatie bespraken, schuifelde een zwartgekleed krom oud vrouwtje voorbij in de richting van de brievenbus aan de overkant van het pleintje. Ze wierp een enveloppe in de gele bus en verdween om de hoek van het hotel de ville. Even later verscheen een autootje van La Poste om de brievenbus te lichten. Het tafereel was een toonbeeld van landelijke rust en regelmaat.

Ze hadden geen grote afstand afgelegd die dag en het was nog vroeg in de middag. Als snel kwamen de mannen tot de conclusie dat ze allebei nog wel een stuk verder wilden lopen. Xavier besloot verder te trekken naar Cours en zoals voorgenomen vandaar een alternatieve route terug te zoeken in de richting van Echarmeaux. Stef zou op het Jacobspad blijven en wel zien hoe ver hij die dag nog zou komen in de richting van Charlieu. Halverwege lag een plaatsje met de intrigerende naam Mars en hij dacht dat hij daar misschien onderdak zou kunnen vinden. Hij grapte dat hij altijd al eens een bezoek had willen brengen aan de Rode Planeet en vroeg zich af of het plaatsje bewoond zou worden door groene mannetjes. Zo namen ze hartelijk afscheid met de onvermijdelijke beloftes om contact te houden en elkaar berichtjes te sturen over hun vorderingen. Xavier sprak de hoop uit dat Stef op zijn weg de kracht en inspiratie zou vinden om zijn leven een nieuwe impuls te geven. Stef wenste de ander veel succes met zijn onderzoek en na een laatste handdruk ten afscheid nam hij een weggetje naast het café aan de hoofdstraat dat afdaalde naar het laagland in het westen. Xavier sleepte zijn wagentje de andere kant op, in zuidelijke richting naar Cours.


Het versleten weggetje dat Stef volgde ging al snel over in een rommelig paadje dat steil omlaag in een bosje verdween. Hij zag voor het eerst tijdens zijn reis hagedisjes. Ritselend schoten ze weg in het droge gebladerte onder een vervallen stenen muurtje. Die koudbloedige activiteit was een duidelijk signaal dat de zon in kracht toenam, een voorbode van het zuidelijke klimaat dat hem wachtte. Een eindje lager kwam hij bij een T-splitsing. Op die plek werd een huis verbouwd, maar vanwege de lunchpauze was er op dat moment geen mens te zien. Stef zag geen wegwijzer en hij wist niet of hij links- of rechtsaf moest gaan. Twee honden kwamen met veel kabaal over het bouwterrein naar hem toe rennen en bleven luid blaffend achter een laag muurtje staan. Aangespoord tot een snelle beslissing hakte Stef de knoop door en koos voor het weggetje aan zijn linkerkant, maar toen hij even later in een donker stuk bos terecht kwam, vertelde zijn instinct hem dat dit niet de juiste richting was. Hij keerde terug op zijn schreden en inderdaad zag hij even voorbij de blaffende honden weer het vertrouwde geel en blauwe symbooltje met de schelp van Sint Jacob.

Verspreide witte wolkenpartijen dreven loom voorbij in een heldere blauwe lucht en een aangenaam zonnetje bescheen met tussenpozen het pad dat langs verlaten weilandjes en uitlopers van een bos gestaag omlaag voerde. In het hekwerk van een afgelegen huisje had de bewoner een rijtje zongebleekte Jacobsschelpen in zijn hekwerk gehangen – op hun kant, zodat ze als wegwijzers de juiste richting naar Compostella aangaven. Stef volgde de contour van een laatste rijtje heuvels en het pad liep langs de zoom van het bos langzaam verder naar beneden. En paar keer hoorde hij het luide kju-kju-kju van een groene specht klinken tussen de schaduwrijke bomen. Nadat hij een kapel bij drie grote houten kruizen was gepasseerd werd de rust van het bos verstoord door het gebrul van een gemotoriseerd apparaat. Het bleek een moderne houtkapmachine. Zo’n geval op rupsbanden dat met een grote stalen klauw een boomstam vastpakt, vervolgens de boom van onderen loszaagt en dan met een soort rollers de stam door de klauw schuift om de takken en bast weg te schaven en tenslotte de kale boomstam netjes op een stapel legt. Het zag er huiveringwekkend efficiënt uit. Het werk waar vroeger twee mannen misschien een uur mee bezig waren deed de machine in nog geen vijf minuten. De machinist zwaaide opgewekt naar Stef toen die langsliep.

Het landschap opende zich geleidelijk en links van Stef verschenen glooiende weilanden. Hoog in de lucht zong een leeuwerik zichzelf onzichtbaar omhoog in de blauwe hemel. Bijen zoemden bedrijvig op de uitbundig bloeiende brem, digitalis en de andere wilde bloemen die overal opbloeiden langs het pad. Een aangenaam windje blies in zijn gezicht en Stef werd zich bewust van een tintelend gevoel van ruimte en vrijheid. Na de stille bedompte naaldbossen van de voorafgaande dagen deed het hem goed om weer in een weids en open landschap te zijn. Ook in zijn hoofd leek een verfrissend windje te waaien en door de afwezigheid van menselijk gezelschap ontstond in zijn hoofd weer ruimte voor een nieuwe stroom van gedachten.

Stef dacht na over het gesprek met Xavier over zijn relatieproblemen. Nou ja, gesprek? Het was meer een lange monoloog geweest. Maar goed… hij had zijn hart kunnen luchten en de gelegenheid genomen om de overvloedige oogst aan gedachten en indrukken die hij had over de deplorabele autobiografie van zijn liefdesleven eens overzichtelijk samen te vatten. Hij wist niet zeker of hij daarin geslaagd was. Xavier leek niet helemaal overtuigd. Maar of dat nu kwam door de verklaring op zichzelf, of dat Stef niet helder was geweest in zijn uiteenzetting ervan, dat was nog maar even de vraag. Ondertussen werd hij zelf ook bevangen door twijfels over zijn verhaal. In het licht van de nieuwe dag besloop hem het gevoel dat hij misschien overdreven stellig was geweest in zijn beweringen en dat daarin een te gretig verlangen doorklonk om zijn chaotische emotionele wereld in bedwang te houden. Die hele zogenaamde Complement Theorie van hem scheen nu in vele opzichten zo lek als een mandje. Het was maar al te gemakkelijk om in het gedrag van anderen een patroon te herkennen. De menselijke geest was nu eenmaal heel erg geconditioneerd om losse puntjes onderling te verbinden met lijntjes die bij elkaar een aantrekkelijk plaatje opleverden. Ons bewustzijn was tenslotte niet veel meer dan een mechanisme dat geïsoleerde feitjes en waarnemingen met elkaar in verband bracht door willekeurige correlaties en causaliteiten samen te weven, tot er een wandtapijt ontstond met iets dat op een herkenbare afbeelding leek, een beeld van de werkelijkheid waarmee we ons staande konden houden in de chaotische stormvloed van indrukken waaraan het leven ons dagelijks bloot stelde.

Die gedachte herinnerde Stef aan wat hij ooit gelezen had over Leonardo da Vinci. Die stimuleerde zijn visuele fantasie door te kijken naar de grillige vormen van afgebladderde verf op een muur of het abstracte patroon van condensvorming op een ruit. Omgekeerd gebruikte ook Rembrandt’s inspirator en leermeester Hercules Seghers in zijn landschapsetsen experimentele technieken om met semi-willekeurige abstracte structuren de illusie van struiken, bosjes, luchten en rotsen te wekken – een soort impressionisme avant la lettre. De geest was blijkbaar zo hongerig naar ordening dat het uit betekenisloze vlekken en krassen allerlei vormen begon te boetseren, herkenbare vormen die een voorstelling met een betekenis opriepen. Hetzelfde gebeurde wanneer we in onze ogen wreven en in het patroon van veelkleurige lichtflitsen dat ontstond door de druk op ons netvlies gezichten of andere voorstellingen meenden te herkennen. En Stef vermoedde dat dromen op een vergelijkbare wijze ontstonden: de min of meer willekeurige elektrische activiteit van onze hersencellen tijdens de REM-slaap werd door onze geest samengesmeed tot surrealistische verhalen waar vaak kop of staart aan ontbrak. Het was hetzelfde principe als waarop de klassieke psychologische Rohrschachtest gebaseerd was: ‘wat ziet u in deze vlekken?’ Zo werd ook de werkelijkheid gevormd in het hoofd van de mensen, uit een samenraapsel van de verhalen die ze elkaar al eeuwenlang vertelden over de wereld en hun afkomst. Het wekte de geruststellende illusie dat we de wereld begrijpen en meester zijn over ons eigen lot.

Stef zag wel dat het ganse bouwwerk van zijn zelfdeconstructie heel goed gefundeerd kon zijn op projecties en onbetrouwbare rationalisaties en zijn eigen verwachtingen en behoeften – en dus eigenlijk niet veel meer was dan een vervormd spiegelbeeld van zijn innerlijk. Onzekerheid, twijfels en vragen plopten tevoorschijn op het ritme van zijn tred. Waren zijn waarnemingen van de overeenkomsten in het gedrag van zijn vriendinnen wel betrouwbaar? En de parallellen tussen zijn moeder en zijn vriendinnen? Hoe werkte het eigenlijk met dochters? Werden die voor hun latere relaties met mannen net zo als jongetjes voorgeprogrammeerd, maar dan door hun vaders? En welke waarde moest hij hechten aan de overeenkomsten die hij meende te bespeuren in het relatiegedrag van zijn neven? Hij kon zich moeilijk voorstellen dat ze allemaal hechtingsproblemen hadden die ze als zuigeling hadden opgelopen. Zag hij iets over het hoofd? En waar lag dan wel de grens tussen de onderwereld van neurologische overeenkomsten en de bovenwereld van complementair gedrag die volgens zijn theorie beide aanwezig waren in een relatie? En waren die twee werelden wel te scheiden, of was zijn bedenksel slechts een geforceerd kunstmatig model waar hij zijn relatiepijn aan op kon hangen? En waren zijn twijfels van dat moment niet gewoon het gevolg van een biochemisch tekort in zijn hersenen dat volgde op de euforische vloed van woorden die hij de vorige avond had gespuid, zoals een depressie bij een bipolaire patiënt kan volgen op een manische episode? Het mentale bouwwerk dat hij met zoveel inspanning en overtuiging had geconstrueerd dreigde uiteen te knallen in een duizelingwekkende hoeveelheid van twijfels en tegenargumenten.

Als angst en vermijdingsgedrag kenmerken waren van zijn hechtingsproblematiek, hoe paste de verbeten drift om zijn eigen gedrag te onderzoeken en te verklaren dan in het plaatje? Daarin was hij toch allesbehalve beschroomd en ontwijkend. Hij vond zelf dat hij op een haast Nietzscheaanse wijze onbevreesd bereid was om de afgronden van zijn ziel te aanschouwen. Of was dat gewoon een narcistisch trekje, niet meer dan de uiting van een obsessie met zichzelf? In ieder geval kon hij niet heen om de constatering dat in de relatie met Vera zijn gevoelens ambivalent waren, dat hij buitengewoon overgevoelig kon reageren op haar uitlatingen en dat hij doorlopend bezig was om haar gedrag te duiden. En dat deze kenmerken pasten in een patroon dat terugkeerde in al zijn relaties. Volgens wat hij gelezen had waren dat toch duidelijk symptomen die duidden op een onveilig hechtingsmodel. Maar over zijn Complement Theorie was hij een stuk minder zeker.

In de veilige afzondering van zijn private gedachtewereld stond Stef zichzelf nu toe om verder te kijken dan alleen zijn liefdesrelaties. Hij deed een mentale stap terug om het bredere perspectief te overzien. Het verhaal over relaties en familiepatronen dat de vorige dag ter sprake was gekomen belichtte, zoals Stef maar al te goed wist, slechts een deel van zijn totale innerlijke landschap. De ontboezemingen van de vorige avond boden een beperkte blik op een confronterende en onplezierige zelfanalyse. Het volledige uitzicht ging veel verder dan alleen zijn onvermogen om blijvende relaties aan te gaan. Eigenlijk was zijn hele sociale leven gedurende zijn volwassenheid in toenemende mate een moeizame onderneming geweest. En daardoor was hij op meerdere fronten belemmerd in de ontwikkeling van zijn talenten en mogelijkheden. Ook zijn maatschappelijke carrière was er ernstig door beperkt. Hij voelde zich in de omgang met andere mensen vaak slecht op zijn gemak en in de loop der tijd was de neiging om het gezelschap van anderen te mijden sterker geworden. Dat was natuurlijk een enorme handicap wanneer het vinden van werk of een partner voor een groot deel afhankelijk was van je sociale netwerk. Hij was zich steeds meer gaan afzonderen en voelde zich vaak eenzaam en geïsoleerd. Stef noemde dat met het nodige pathos soms zijn Existentiële Eenzaamheid – alsof hij door zo’n pseudofilosofisch etiket omgeven werd met een heroïsche gloed die de pijn kon verzachten. Wel, in zekere zin was dat ook zo. Het wekte weliswaar de absurde suggestie dat hij een verheven martelaar van zijn eigen tekorten was, maar het was nog altijd beter om een martelaar te zijn die wist waarom hij leed, dan een domme sukkel die niet zag op welke woeste stromen van onbeteugelde emoties hij werd meegevoerd naar zijn ondergang. Zo hield hij zichzelf tenminste voor. Of was dit een mooi staaltje van opportunistisch zelfbedrog dat net als Nietzsche’s Slavenmoraal geboren was uit zwakte en onmacht?

Toch was hij niet altijd eenzaam geweest, integendeel. Zijn jeugdherinneringen waren gevuld met vriendjes uit de buurt, schoolkameraden en gedurende zijn tienerjaren ook een stroom van aantrekkelijke jonge aanbidsters. Met die laatste categorie staken zijn psychische problemen weliswaar voor het eerst duidelijk de kop op, maar dat was tegelijkertijd aanleiding voor diepgravende gesprekken met vrienden en vriendinnen die een opbeurende en soms hartverwarmende intimiteit boden. Dat gaf een gevoel van verbondenheid en begrip dat hij bij zijn ouders nooit had ervaren, hoewel het gesprekken waren die verder natuurlijk niets oplosten. Het ging uiteindelijk meer om het onderliggende gevoel van saamhorigheid en vertrouwen dan om de betekenis van de woorden die gesproken werken.

Het werd hem indertijd maar niet duidelijk wat die buitensporig heftige emoties veroorzaakte en waarom hij zijn gevoelens niet kon beheersen. Er waren blijkbaar krachten aan het werk die zich aan zijn bewuste controle onttrokken. Het was dan ook niet verwonderlijk dat zijn belangstelling werd gewekt door de psychologie van het onbewuste. Op school had hij iets geleerd over de theorieën van Freud en de invloed van verborgen driften die zich schuilhielden in de donkere hoekjes van onze ziel. De gevallen die de bedenker van de psychoanalyse beschreef illustreerden hoe het menselijk gedrag gestuurd werd vanuit een schimmige wereld van oerdriften en verdrongen herinneringen. Het idee dat er achter de alledaagse werkelijkheid van het zichtbare menselijke gedrag een hele wereld van verborgen drijfveren bestond was een openbaring voor de jeugdige Stef, een levensbepalende Aha Erlebnis. Het leek de deuren te openen naar een universum waar zich alle verklaringen bevonden voor het vaak onbegrijpelijke en tegenstrijdige gedrag van de mensen. Inclusief dat van hemzelf natuurlijk. Hij concludeerde al snel dat het niet anders kon zijn dan dat er zich in zijn eigen onbewuste ook demonen uit het verleden schuilhielden en dat die zijn gevoelsleven saboteerden. Dat inzicht ontstak een Olympische vlam die hem zijn hele leven zou bijlichten om de spelonken van de menselijke ziel te exploreren.

Volgens Freud konden neuroses het beste bestreden worden door bewustmaking van de onderliggende trauma’s. Die waren in zijn visie ontstaan door conflicten tussen onze dierlijke oerdriften en de morele taboes die werden opgelegd door de samenleving en het beschaafde deel van onze persoonlijkheid dat erdoor gevormd was, zo had Stef geleerd. Door zijn patiënten te laten vertellen over ervaringen uit hun jeugd meende de omstreden Weense psychiater de oorsprong van die conflicten bewust te kunnen maken en zodoende de spanningen die zij veroorzaakten op te lossen. Zo’n catharsis zou een einde maken aan het neurotische gedrag. Dat leek Stef toen een logisch verhaal en hij adopteerde deze benaderingswijze in de hoop daarmee de wortels van zijn eigen onbegrepen gedrag bloot te leggen en zo een einde te maken aan zijn worsteling met de liefde. Zo begon een levenslange speurtocht naar de verborgen drijfveren van niet alleen zijn eigen gedrag, maar ook dat van de mensen waarmee hij in aanraking kwam. Want hij raakte ervan overtuigd dat niet alleen hijzelf een beter mens zou worden door deze psychologische bewustwording, maar dat de hele mensheid gebaat zou zijn bij een diepgaande zelfkennis. Hadden de oude Grieken niet al gepleit voor de deugd van zelfinzicht? De beroemde inscriptie op de tempel van het orakel in Delphi luidde tenslotte ook ‘ken uzelf’. Zelfkennis gold blijkbaar als sleutel tot de cryptische profetieën van de Pythia. Het kwam Stef voor dat die raadselachtige uitspraken van het medium der goden fungeerden als een soort verbale Rohrschachtest, ook een spiegel van het onbewuste.

Na de middelbare school bestudeerde hij als aankomend tekenleraar de psychologische ontwikkeling van kinderen en de expressie van hun belevingswereld in hun krabbels en tekeningen. Naar aanleiding daarvan probeerde hij zich een beeld te vormen van zijn eigen eerste levensjaren. Stef vroeg zich voor het eerst af hoe de relatie met zijn moeder was geweest toen hij als zuigeling volledig afhankelijk was en de fundamenten van zijn besef van vertrouwen en veiligheid zich moesten ontwikkelen. Omdat het hem in relaties daar precies aan ontbrak, was hij nieuwsgierig naar hoe die vroege levensfase bij hemzelf verlopen was.

Door zijn ouders te bevragen wilde hij meer te weten komen over die bepalende periode van zijn kindertijd, maar hij stuitte op een muur van onbegrip. Onbegrip, ontkenning en afwijzing vormden een thematische drietand die zijn gevoelige ziel nog vaak zou verwonden gedurende zijn levenslange speurtocht naar de werking van de menselijke psyche. Zijn moeder begreep niet waar hij het over had en wist niets van problemen bij zijn opvoeding. Ze reageerde afwijzend op zijn suggestie dat er iets zou zijn misgegaan en hield vol dat hij niet anders was geweest dan andere kinderen. Door de geagiteerde ondertoon van haar reactie kreeg Stef de indruk dat ze zich aangevallen voelde door zijn gevraag en het gevoel had dat ze zichzelf moest verdedigen. Wat hij opvatte als een onmiskenbaar signaal van haar eigen onzekerheid. Misschien was haar irritatie wel te begrijpen, want hoewel zijn nieuwsgierigheid zich in de eerste plaats richtte op het vaststellen van de objectieve feiten en geenszins tot doel had om met een beschuldigende vinger te wijzen, kon hij toch niet ontkennen dat de hele kwestie voor hem dermate beladen was dat hij hardnekkig bleef aandringen en er soms een beschuldigende ondertoon moet hebben doorgeklonken in zijn stem. Hij had toen natuurlijk ook de leeftijd om doorlopend confrontaties aan te gaan met zijn ouders teneinde de diffuse grensgebieden van zijn jeugdige persoonlijkheid te exploreren.

Zijn moeder werd in haar reactie beperkt door haar afwerende en gespannen karakter en het intellectuele onvermogen om haar eigen leven kritisch onder de loep te nemen. Met zijn vader was de relatie in die tijd erg gespannen en tot een vertrouwelijk gesprek over persoonlijke, emotionele zaken leek die überhaupt niet in staat. Hoewel hij dus wel signalen gaf die de goede verstaander had kunnen opvatten als een behoefte aan hulp en begrip, vond Stef bij zijn ouders geen gehoor. Die zagen er blijkbaar vooral een aanval in op hun gezag en status als opvoeders, wat niet zo vreemd was sinds de zestiger jaren het begrip Generatieconflict tot leven gewekt hadden. Hij werd dus in die fase behoorlijk aan zijn lot overgelaten waar het zijn emotionele behoeften betrof.

Zelf had hij nauwelijks herinneringen aan zijn vroegste kindertijd. De meeste kinderen onthouden niet veel van vòòr hun vierde levensjaar. Volgens Stef kwam dat omdat hun taalvermogen dan nog niet ontwikkeld is en er daardoor geen samenhangende verhalen over de werkelijkheid opgeslagen kunnen worden in het geheugen. En aan zijn ouders had hij dus ook niet veel als informatiebron over vroeger. Daardoor kon hij niet weten hoe het er werkelijk aan toe gegaan was. Impressies uit zijn kleuterjaren van kleuren, geuren en vormen waren samengeklonterd tot vage beelden, beelden die later verbonden raakten met woorden en zo betekenis kregen. Ze werden opgeslagen in zijn geheugen als bouwstenen voor latere herinneringen, verhalen over hemzelf. Dat waren de songlines van zijn identiteit waarmee Stef het landschap van zijn persoonlijke verleden in kaart kon brengen. In zijn geheugen bewaarde hij beelden van getekende figuurtjes op een zonovergoten lichtgeel behang naast de commode waarop hij als zuigeling verschoond werd en er was de herinnering aan de geur van het bruine rubberen zeiltje dat zijn matras moest beschermen tegen bedwateren toen hij geen de luiers meer droeg. Het waren slechts losse fragmenten. De min of meer afgeronde verhalen die hij later bedacht over die periode waren niet meer dan een constructie achteraf, een verhaal om het verleden vorm te geven en het heden te verklaren, te legitimeren.

Als een ontdekkingsreiziger nam hij de taak op zich om de witte vlekken op die landkaart van zijn verleden in te vullen en zo het verhaal over zijn levensloop een enigszins betrouwbare basis te geven. Om zich een beeld te vormen van zijn vroegste levensfase en van de invloed van zijn ouders op zijn ontwikkeling verdiepte hij zich vervolgens in hùn achtergrond en familiegeschiedenissen. Zo hoopte hij een voorstelling te krijgen van hun karakters en hun gedrag als jonge ouders.

Een eenvoudige rekensom had hem geleerd dat ze op betrekkelijk jonge leeftijd overhaast moesten trouwen omdat zijn moeder onbedoeld zwanger was geraakt. Hun trouwdag was zes maanden voor zijn geboortedatum. Dat was op zichzelf niet zo bijzonder, want in de strenge en sobere jaren van naoorlogse wederopbouw werd er in hun kringen nauwelijks aan seksuele voorlichting gedaan, was seks vòòr het huwelijk taboe en waren anticonceptiemiddelen alleen op doktersrecept beschikbaar voor gehuwden, maar nog altijd verboden door de Katholieke Kerk van zijn moeder. Maar natuurlijke driften lieten zich niet beteugelen door een strenge moraal en ongewenste zwangerschappen waren niet ongebruikelijk – vooral omdat veel stellen het huwelijk tegen hun zin uitstelden vanwege de naoorlogse woningnood. Stef had soms de indruk dat de generatie van zijn ouders in die jaren na de oorlog het er vaak maar op liet aankomen.

Als hij de persoonlijkheidsdimensies van zijn ouders probeerde te beoordelen, dan vermoedde Stef dat ze beiden niet zo hoog scoorden op openheid, verschilden in zorgvuldigheid en geduld, ze wel allebei redelijk extravert waren en niet hielden van conflicten en tegenstellingen. En zijn moeder leek Stef net zo nerveus als de zussen van zijn vader.

Zijn moeder was net een paar weken eenentwintig toen ze trouwde, zijn vader twee jaar ouder. Misschien niet per se te jong, maar toch wel onbezonnen en onervaren. En ze waren allebei vreselijk naïef geweest, zo kwam het Stef voor. Waarin zijn ouders zich onderscheidden van de meeste andere jonge pasgehuwden in die verzuilde tijd was het verschil in levensbeschouwelijk achtergrond, de godsdienstige vorming die ze van huis uit hadden meegekregen. Het schilderachtige polderlandschap van grazige groene weilanden, oude veenplassen en bochtige stroompjes vormde een toepasselijk decor voor het gemoedelijke katholicisme van het dorp waarin zijn moeder was opgegroeid. Dat stond in een bijna lichtzinnig contrast met de kaarsrechte sloten en afwateringskanalen die de eindeloze nieuwe polder opdeelden in de rechthoekige akkers die het overwegend protestants-gereformeerde dorp van zijn vader’s jeugd omringden. Het leek wel of die geografische tegenstelling weerspiegeld werd in de karakters van zijn ouders: zijn moeder toonde zich speels en ongeconcentreerd, terwijl de vader van Stef rechtlijnig en onverzettelijk was, maar meestal ook een stuk kalmer dan zijn echtgenote. Dat waren de opvallendste kenmerken die de dyade van zijn ouders karakteriseerden. Licht en intuïtief tegenover zwaar en serieus in een haast perfecte verdeling van traditionele mannelijke en vrouwelijke rolpatronen.

De moeder van Stef was nog geen jaar oud geweest toen haar eigen moeder overleed in het kraambed en ze was als halve wees rommelig opgevoed door verwarde tantes en prikkelbare oudere zussen. Wat niet zal hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van haar eigen opvoedkundige vaardigheden. Integendeel. Stef was gaandeweg tot het inzicht gekomen dat het voor de hand lag dat dit trauma serieus had bijgedragen aan het patroon van hechtingsproblemen aan die kant van zijn familie. Vooral de afwezigheid van moederlijke warmte in haar vroegste levensfase, maar ook het ontberen van een opvoedkundig voorbeeld terwijl ze zelf opgroeide, kon verklaren waarom de moeder van Stef bij het grootbrengen van haar eigen kinderen beperkt was door de littekens van haar eigen jeugd. Tijdens haar laatste levensfase, toen Stef bij zijn dementerende moeder was ingetrokken om haar volledig te verzorgen, werd het hem pas echt duidelijk hoezeer de afwezigheid van haar eigen moeder haar leven had beïnvloed. Naarmate het verval in haar hoofd voortschreed, traden de diepere lagen van haar geheugen meer op de voorgrond en speelde haar kindertijd een steeds grotere rol in haar dagelijkse beleving. Daarbij kwam het verlies van haar moeder regelmatig ter sprake. Het grote gemis uit haar kindertijd had de band met haar vader versterkt. Ze verklaarde herhaaldelijk: ‘Je opa was voor mij vader en moeder tegelijk.’ Stef merkte dat het zien van moeders met kleine kinderen sterke emoties bij haar opriep en haar twee katten waren als hulpeloze zorgenkinderen waarvoor ze een overdreven verantwoordelijkheid voelde. Na de dood van haar man kwam ze nog maar weinig onder de mensen en veel van haar gevoelens werden geprojecteerd in dieren die ze om het huis of op de televisie zag. Ze was buitengewoon gevoelig voor de kwetsbaarheid en afhankelijkheid van jong leven.

Stef had begrepen dat zijn vader vòòr zijn huwelijk een opgewekte levensgenieter was, die rond het midden van de jaren vijftig veel naar de film ging – soms meerdere keren per week – en er in de weekeinden per fiets opuit trok met zijn kameraden. In bioscopen in de omgeving van de Haarlemmermeer en in plaatsen als De Kaag, het Groenendaalse Bos, Vogelenzang en de duinen tussen Zandvoort en Noordwijk leerde de vader van Stef flink wat vriendinnetjes kennen. Hij was in die tijd de melodie spelende midvoor van een mondharmonicatrio dat optrad bij lokale dansavonden en met zijn ontwapenend loensende blik, opgewekte babbel en aantrekkelijke lange, slanke gestalte was hij altijd verzekerd van welwillende vrouwelijke aandacht. Stef meende dat de ontspannen wijze waarop zijn vader met vrouwen omging een gevolg was van de liefdevolle aandacht van zijn zussen die hem als jongste in het gezin graag vertroetelden en zo’n beetje op handen droegen. Dat was natuurlijk niet slecht voor zijn zelfvertrouwen in de omgang met het andere geslacht. Zijn vader leek in ieder geval niet geplaagd te worden door de contraproductieve emoties die het liefdesleven van Stef zelf zo’n slopende affaire maakten.

Zijn vader en moeder ontmoetten elkaar bij het hertenkamp in het Groenendaalse Bos, dat klaarblijkelijk in de weekeinden ook fungeerde als een ontmoetingsplek voor jongeren die op zoek waren naar ophef en vertier. Dat was in juni 1954. Hij zat met een paar vrienden aan de ene kant van de weg en zij was met haar vriendinnen neergestreken aan de overkant. Aangetrokken door haar lange blonde haren – en ongetwijfeld haar extraverte gedrag – stak hij de weg over om een praatje te maken en, zoals dat gaat, van het een kwam het ander. Zijn moeder beschreef zichzelf later op speelse wijze als een ‘groupie’ van het muzikale trio van haar vriendje, hoewel ze klaarblijkelijk geen idee had van de weinig verheven betekenis die aan de oorsprong van die status lag. Ongetwijfeld vond ze het reuze interessant om op dansavonden bij de ‘band’ te horen en met de jongens en hun aanhang af te reizen naar plaatsen als Aalsmeer, Hoofddorp en zelfs Volendam en Rotterdam. Daar speelde het drietal, soms uitgebreid met een ritmesectie, op feestavonden dansbare melodieën en hits van het beroemde Hotcha Trio met opgewekte titels als Blowing the RagPadam Padam en The Galloping Comedians. In november van het jaar daarop, vier dagen vòòr haar eenentwintigste verjaardag, kreeg Stef’s moeder van de arts in Uithoorn waar ze in de huishouding werkte de bevestiging dat ze zwanger was. Drieënhalve week later was het stel getrouwd. Geen tijd voor een verloving, geen geld voor een trouwring. Zijn moeder had zich een keer laten ontvallen dat haar man toen het erop aankwam nog helemaal niet klaar was voor het huwelijk en dat het even duurde voordat hij zich in zijn nieuwe rol van serieuze echtgenoot en verantwoordelijke vader geschikt had. Maar ja, hoe uitzonderlijk was dat in hun situatie?

‘Twee geloven op een kussen, daar slaapt de duivel tussen’, luidde de oude volkswijsheid, maar het huwelijk van zijn ouders bleek gezegend met een opmerkelijke stabiliteit en duurzaamheid. De religieuze verschillen speelden in de praktijk geen enkele rol. Stef veronderstelde dat het ook een aanwijzing was dat er in de diepere lagen van hun persoonlijkheid een grote overeenstemming bestond over hoe de wereld er uitzag. Of misschien ontbrak het ze gewoon aan diepzinnigheid en had het religieuze besef daarom geen diepe wortels. Maar het kon ook gewoon zo zijn dat hun godsdienstige beleving niet veel meer voorstelde dan het oppervlakkig uitoefenen van een aantal rituele verplichtingen zonder veel persoonlijke emotionele waarde of inzicht in de theologische betekenis ervan. Tot zijn verbazing had Stef na de dood van zijn vader een oude agenda van hem gevonden waarin hij las dat die de relatie met zijn moeder toch een tijdje verbroken had vanwege het verschil in geloofsovertuiging. Hij dacht toen blijkbaar serieus na over de toekomst en vreesde dat er onoverkomelijke verschillen zouden zijn. Zijn eigen moeder was erg gelovig en zal hem daarop hebben aangesproken. Maar de gevoelens voor elkaar waren uiteindelijk sterk genoeg geweest om de draad na enkele weken weer op te pakken. De moeder van Stef had hem geschreven dat ze er geen enkele moeite mee had om haar geloof op te geven en over te stappen naar de kerk van haar toekomstige echtgenoot, ook al hadden sommige van haar dorpsgenoten dat wel. In de latere mist van haar oprukkende dementie was de reactie van de buren op haar aangekondigde huwelijk met een niet-katholiek haar tot op hoge leeftijd bijgebleven: ‘zonde van die meid’, hoorde ze de buurvrouw door de tussenmuur heen zeggen over haar verraad aan de moederkerk. Vanwege de eigenzinnige opvattingen van haar vader en de traumatische geschiedenis van hun gezin was de relatie met het geloof altijd ambivalent geweest. Maar de tijd zat mee, want de traditionele godsdienstige zuilen waarop de Nederlandse sociale orde rustte begonnen in de tweede helft van de vijftiger jaren scheuren te vertonen onder invloed van groeiende welvaart en toenemende verstedelijking.

Stef zijn voorouders waren mentaal gevormd door een eeuwenlange oer-Hollandse strijd om te overleven op de grens van water en land. Van de familie van zijn vader was de afkomst te traceren tot de Tachtigjarige Oorlog en de moerassige rivierdelta waar de grenzen van de gewesten Zuid-Holland, Zeeland en Brabant elkaar ontmoetten. Men had waarschijnlijk door de eeuwen heen geleerd dat een pragmatische levenshouding – of misschien was het beter om te spreken van een lijdzame, passieve levenshouding – bevorderlijk was voor de overlevingskansen in het zompige land dat ternauwernood was onttrokken aan de golven. Meebuigen als het riet in de wind was misschien niet het uitgesproken levensmotto, maar wel een praktische houding voor het alledaagse overleven. Stef had tenminste bij zijn onderzoek naar de familiegeschiedenis geen helden aangetroffen die hun leven in de waagschaal stelden voor hoogdravende principes.

De beide families hadden tot na de tweede wereldoorlog een materieel karig en geestelijk ondervoed, onzeker bestaan geleid als kleine zelfstandigen en landarbeiders in de marge van een grotendeels agrarische negentiende-eeuwse wereld van respectievelijk katholieke veeboeren en gereformeerde akkerbouwers. Een katholieke overgrootvader van Stef begon zijn carrière als kleine binnenschipper, maar hij liep flinke brandwonden op toen zijn schip bij de kruitfabriek in Muiden de lucht invloog. De littekens die hij daarvan overhield in zijn gezicht leverden hem de bijnaam Blauwe Jan op, maar Stef vroeg zich soms af of dat niet ook een verwijzing was naar zijn alcoholgebruik. Er was een vage foto van hem op de jaarlijkse dorpskermis waar hij in beschonken toestand tegen een hek lijkt te hangen, met een gemelijke blik in de ogen die vanonder de klep van zijn arbeiderspet de wereld achterdochtig inkijken. Zijn oudste tante herinnerde hem als een soort boeman die de kinderen in de buurt graag aan het schrikken maakte. Maar op een grote portretfoto die zijn moeder in het trapgat had hangen keek hij je aan als een strenge pater familias. Na zijn ongeluk bleef Blauwe Jan aan land en versleet zijn klompen op de Hollandse polderwegen door met een mand vol houdbare kruidenierswaren van deur tot deur te gaan en daarbij tegelijkertijd verzekeringspremies te innen bij de boeren. Om dat verzekeringsgeld af te dragen liep hij eenmaal per week helemaal naar het kantoor van de Eerste Hollandse op de Keizersgracht in Amsterdam.

Een andere overgrootvader, van zijn vaders kant, was invalide geworden als gevolg van een ongeval met een paard dat hem geschopt had. Hij werd een bekende verschijning in zijn dorp omdat hij zich verplaatste op een hondenkar en – naar Stef vermoedde – alle tijd had om met iedereen een praatje te maken. Ook de vader van Stef en de grootvader waarnaar hij zelf vernoemd was waren aimabele kletsmajoors geweest, waarschijnlijk veel gemoedelijker in de omgang dan zijn getroebleerde maternale verwanten. Ondanks zijn handicap trouwde Stef’s overgrootvader driemaal en produceerde hij maar liefst negentien kinderen – waarvan er vijf overleden in hun eerste levensjaar.

De doorlopende strijd om het bestaan bood weinig gelegenheid voor reflectie en zelfonderzoek. De intellectuele vaardigheden om emotionele zaken te benoemen en te analyseren lagen ver buiten het bereik van het geestelijke ontwikkelingsniveau van de voorouders van Stef. Zoals de meesten van hun tijdgenoten trouwens. Ze hadden waarschijnlijk ook gewoon de tijd of energie niet om zich het hoofd te breken over ingewikkelde gevoelskwesties. Dat was tenslotte altijd het domein van de kerk geweest en die predikte over het algemeen berusting en lijdzaamheid. Voor beide families leek het onvermogen tot kritisch zelfonderzoek en de neiging om lastige vragen uit de weg te gaan een onderdeel van hun overlevingsstrategie die door de ouders van Stef werd meegenomen in hun gemengde huwelijk. Het leek Stef dat zijn vader en moeder op dat niveau onbewust veel in elkaar herkenden en dat hun pragmatische neiging om emotioneel ingewikkelde en confronterende zaken te mijden een stevige hoeksteen voor hun relatie bood. Bij hem thuis bleven tijdens zijn jeugd ongemakkelijke kwesties steevast onbesproken en omwille van de huiselijke vrede met de mantel der liefde bedekt. Goed voor rust en stabiliteit binnen het huwelijk – als beide partners over een groot incasseringsvermogen beschikken – maar Stef dacht dat die houding minder gunstig was voor de kinderen, die daardoor opgroeiden in een klimaat van verstikkende goede bedoelingen en verlammende geslotenheid. Het was natuurlijk geen sfeer waarin het stellen van nieuwsgierige vragen werd aangemoedigd of de ontwikkeling van het kritisch vermogen werd bevorderd. Maar dat kwam gelukkig dankzij Stef’s scholing, de vrienden die hij maakte en de geest der tijd later wel in orde. Hij meende dat hij van de weeromstuit geneigd was om mensen in het algemeen te bezien in het licht van verdrongen, verzwegen of ontkende gevoelens.

Stef werd geboren in het huis van zijn grootvader, de vader van zijn moeder, dat stond in het katholieke buurtschap De Brug. Van de lokale geschiedenis en dorpse sfeer waarin hij opgroeide zag hij later veel terug in de portrettering van het Duitse plattelandsgehucht Schabbach dat centraal stond in Die Heimat, de onvolprezen filmkroniek van Edgar Reitz. Zijn geboortedorp was ontstaan rond een tolbrug bij een dijkje op een oude landroute van Utrecht naar Haarlem in een tijd dat het meeste verkeer nog over het uitgebreide netwerk van Hollandse waterwegen ging. De mannen in het dorp luisterden naar klinkende bijnamen als Per, Plat, Poel, Mai, Monk, Semp of Sit om ze van elkaar te onderscheiden. In de kinderrijke katholieke gezinnen werd namelijk kwistig gestrooid met een beperkt aantal Bijbelse namen van apostelen en heiligen. Er liep dan ook een verwarrende hoeveelheid Pieten en Jannen rond in het dorp. Stef zijn opa was Piet van Blauwe Jan, en zijn broer werd Jan-met-het-handje genoemd vanwege een misvormde hand ten gevolge van kinderverlamming, en diens zoon stond bekend als Dikke Jan.

Vanwege de woningnood was het jonge echtpaar na hun huwelijk ingetrokken bij de vader van de bruid. Stef bracht zijn eerste levensjaren dus door als protestants kind in een omgeving waar iedereen behalve zijn vader katholiek was opgevoed. Daardoor namen hij en zijn ouders geen deel aan belangrijke bindende godsdienstige activiteiten in het dorp, zoals de voor katholieken verplichte zondagse kerkgang, de biecht en de communie. Stef kon zich niet herinneren dat hij dat als klein kind al zo ervaren had, maar toch vroeg hij zich later wel eens af of dat had bijgedragen aan zijn gevoel een eenling, een buitenstaander te zijn. Het gaf in ieder geval zijn verhaal dat hij een vreemde eend in de bijt was wel een passend fundament.

Ze leefden in een bedompt oud huisje dat zijn grootvader in 1936 met een stuk land had overgenomen van de kerk. Er woonden twee gezinnen in. De buren hielden op het achtererf een paar varkens die ze zelf slachtten en waarvan het vlees, meestal in de vorm van spek of zelfgemaakte worsten, verkocht werd. Tijdens de crisisjaren voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog had de grootvader van Stef altijd een aandeel in een jaarlijks varken dat ze gezamenlijk vetmestten voor de eigen consumptie. Als tiener sloop zijn moeder weleens naar boven om stiekem een plakje te snijden van de zijden spek die daar hingen. Die slachterij leidde in de tweede winter na de oorlog nog tot een heus volksoproer op het erf, toen inspecteurs de varkens in beslag wilden nemen. De distributie van voedsel stond toen vanwege de schaarste nog onder scherp overheidstoezicht en eigenhandig slachten was volstrekt illegaal. De inspecteurs moesten vluchten voor de woedend toegestroomde meute. De eigenzinnige dorpelingen waren altijd wel in voor een verzetje, vooral tegen het wettelijk gezag, en ze kieperden met enthousiasme de auto van de wetsdienaren de sloot voor het huis in. Zulk anarchistisch gedrag kon natuurlijk niet ongestraft blijven en de volgende dag keerden de inspecteurs terug met een gewapend escorte om alsnog beslag te leggen op de varkens. Ze werden opgewacht door een menigte dorpsbewoners die de leuze ‘Wij willen vrijheid!’ scandeerden, wat ruim een jaar na de bevrijding van de Duitse bezetters nog altijd een bijzondere, emotioneel geladen betekenis had. Terwijl de gewapende politie de mensen uiteendreef wisten de varkens te ontsnappen. Die werden schielijk afgevoerd over de bevroren ringvaart achter het huis. Dat was voor zover Stef wist de enige keer dat zijn geboortedorp de landelijke kranten had weten te halen. Van de voortvluchtige varkens is nooit meer iets vernomen. Die vonden waarschijnlijk in het diepste geheim hun einde en zullen met groot leedvermaak in de magen van enkele hongerige opstandelingen verdwenen zijn.

Dat varkensoproer speelde zich tien jaar voor Stef ’s geboorte af. In zijn kindertijd lag er naast het erf aan de straatkant van het huisje een onheilspellend stinkende zwarte moddersloot – een overblijfsel van de waterloop waarin de dienstwagen van de varkensjagers beland was. Bij die rottende poel had je niets te zoeken, ook al zou je dat al willen. Het was een angstaanjagend gat dat tegelijkertijd nieuwsgierigheid en afschuw opwekte, als een lonkende opening naar de onderwereld. De buitenplee die door middel van een kleine bijkeuken aan de woning verbonden was maakte een zelfde griezelige indruk op de jonge Stef. Dat was anders voor de duistere houten schuur ernaast, die eerder mysterieus was en allerlei opwindende geheimen leek te verbergen. De schemerige ruimte was gevuld met een intrigerende verzameling roestige versleten gereedschappen, grote vaten kippenvoer, oude planken en sigarenblikjes en glazen potjes gevuld met allerhande schroeven en spijkers en raadselachtige objecten die waren overgebleven uit de tijd dat zijn grootvader een bouwbedrijfje had.

Het huisje zelf had een smal keukentje waar op rokende oliestelletjes gekookt werd. De flauwe oliepitjes waren bij uitstek geschikt voor het langzaam gaar koken van groentes en het trage braden van sudderlappen en gehaktballen – slow-food voor hardwerkend volk. Het woonkamertje aan de straatzijde was een gezellig stofnest van Smyrna-kleedjes die zowel de centraal geplaatste eettafel als de divan bij het venster bedekten. Die dikke lappen waren in de late negentiende eeuw een uiting van Victoriaanse luxe en rijkdom geweest en door massaproductie zo goedkoop geworden dat ze tijdens de crisisjaren samen met het elektrische licht en de waterleiding waren doorgedrongen tot het kleinburgerlijke ideaal van de woninginrichting. Ook op het dressoir met glazen schuifraampjes waarin het serviesgoed bewaard werd lag in Stef’s herinnering zo’n kleedje. In de hoek bij de aansluiting van de draadomroep, de radioverbinding met Hilversum die door de PTT geleverd werd, stond de comfortabele rookstoel van zijn grootvader die naar olie, leervet en sigaren geurde. Een zwart geëmailleerd gietijzeren kolenkacheltje moest het hele huisje met haar dunne muren verwarmen. Achter de huiskamer, naast de keuken, was het slaapkamertje van zijn ouders waar Stef ter wereld kwam. Later, na de geboorte van zijn zusje, verhuisde hij naar boven, waar zijn grootvader onder de nok, aan weerszijden tegen het schuine dak, een soort bedsteden had getimmerd die konden worden afgesloten met een gordijn. Op die bovenverdieping, eigenlijk meer een zolder of vliering, kwam je via een steile trap, een ladder haast, die was weggewerkt in een kast in de huiskamer. Ook bij latere logeerpartijen zouden Stef en zijn zusje slapen op die knusse zolder onder de binten en dakpannen.

Zijn opa was een zachtaardige weduwnaar die zijn vrouw ruim twintig jaar voor de geboorte van Stef in het kraambed van zijn enige overlevende zoon verloren had en daarna nooit hertrouwd was. Stef ontwikkelde een speciale band met hem en zou te zijner tijd over diens bewogen levensloop voor zijn neven en nichten een doorwrochte biografie schrijven. Als dienstplichtig militair in de functie van telefonist was hij tijdens de Eerste Wereldoorlog ingedeeld bij de grenstroepen om te waken over Nederland’s neutraliteit en om smokkelaars te bestrijden. Daarna was hij in 1921 politieagent geworden in Amsterdam en het jaar daarop getrouwd met een meisje uit zijn geboortestreek. Maar als agent had hij zich met zijn kritiek op de alledaagse kleine corruptie onder de dienders op straat niet geliefd gemaakt bij zijn collega’s. Vooral het feit dat de ‘hoge heren’ vaak een voorkeursbehandeling kregen strookte niet met zijn gevoel voor rechtvaardigheid. Zijn koppige rechtlijnigheid fnuikte zijn carrière en de grote ambities die hij koesterde. Daardoor raakte hij overspannen en depressief en in 1930 werd hij om gezondheidsredenen afgekeurd voor zijn werk bij de politie. Teleurgesteld keerde hij terug naar zijn geboortedorp en begon daar een zaak als brandstoffenhandelaar. Ondanks de wereldwijde economische crisis ging het hem zo voor de wind dat hij een Ford Model T vrachtauto kon aanschaffen en zijn handel uitbreiden met bouwmaterialen. De vervallen boerderij waarin hij geboren was werd plat gegooid en op dezelfde plek bouwde hij met zijn twee broers een woon-winkelpand. Daarin vond niet alleen zijn jongste broer, die er een rijwielhandel begon, onderdak met zijn gezin, maar ook twee alleenstaande zussen en zijn eigen vader, Blauwe Jan. Na het dramatische overlijden van zijn vrouw werden de kinderen daar verspreid ondergebracht, maar dat was met twee neurotische zussen geen ideale oplossing: regelmatig vlogen daar als gevolg van de opgelopen emoties de pannen door de kamer. Om zijn kinderen te verenigen onder één dak nam Stef’s opa een armenhuisje van de kerk over en bouwde hij eigenhandig een blokje van drie woningen op het land dat erbij hoorde. Aan de overkant van de dijk zette hij een flinke schuur neer – een zogenaamde ‘tas’ – om de bouwmaterialen in op te slaan die hij per schuit liet aanvoeren voor zijn bedrijfje.

In die tijd begon hij zich voor de politiek te interesseren en zat hij zelfs een tijdje in de plaatselijke gemeenteraad. Maar de opa van Stef maakte een betreurenswaardige inschattingsfout door lid te worden van de Nationaal Socialistische Arbeiderspartij, de partij van de Nederlandse fascisten onder leiding van Anton Mussert. Opa was namelijk een idealist, die na zijn ervaringen met corruptie in Amsterdam en wat hij verder om zich heen zag gebeuren tijdens de crisisjaren dacht dat er een sterke leider nodig was om orde op zaken te stellen. Maar als eigenzinnige dwarskop die niet helemaal achterlijk was had hij ook al snel kritiek op de partijleiding en distantieerde hij zich van de beweging. Stef hoorde dat hij zelfs uit de partij gezet zou zijn, maar zijn lidmaatschap werd nooit beëindigd. Stef dacht dat zijn opa daar misschien met het oog op de voortzetting van zijn bedrijf een opportunistische reden voor had. En dat kwam hem duur te staan. Tijdens de Duitse bezetting onthield hij zich weliswaar van politiek getinte activiteiten, maar na de bevrijding in 1945 werd hij gearresteerd en verbleef hij tussen andere opgepakte NSB’ers negen maanden in Kamp Crailo waar hij werd blootgesteld aan allerlei akelige vernederingen. Ondertussen zaten zijn kinderen ouderloos thuis. Het was een traumatische geschiedenis voor alle betrokkenen en er werd later nooit meer gesproken over die zwarte periode. Totdat Stef volwassen werd en zich na de dood van zijn grootvader begon te verdiepen in diens verleden. Zo kwam hij erachter dat zijn opa uiteindelijk vrijgekomen was dankzij de bemiddeling van de dorpspastoor die een handtekeningenactie opzette in zijn parochie. In een petitie werd gesteld dat hun geïnterneerde dorpsgenoot zich gedurende de bezettingstijd niet schuldig had gemaakt aan verraad of zich op ‘onnederlandse wijze’ had gedragen. Dat hielp en in februari 1946 keerde hij aangeslagen en verzwakt terug in zijn geboortedorp. Daar probeerde hij de draad van zijn leven weer op te pakken. Zijn bedrijf had hij in de loop van de oorlog al opgedoekt omdat er geen brandstof meer was en ook bouwmaterialen nauwelijks te krijgen waren. Gelukkig had hij nog recht op zijn politiepensioen van een paar honderd gulden per drie maanden en inde hij wekelijks de bescheiden huur voor zijn huisjes. Verder werkte hij bij boeren op het land en deed hij allerlei klusjes in het dorp.

In het begin van de jaren vijftig ontstond in de kleine gemeenschap het initiatief om naast de katholieke lagere school een grote kinderspeeltuin in te richten. Stef’s grootvader was betrokken bij de aanleg en werd er na enige tijd de bezoldigd beheerder van. Hij genoot erg van de omgang met kinderen en bleef er tot na zijn pensionering werken. De speeltuin stond tegenover de kleuterschool en zodoende verkeerde Stef tijdens zijn kleutertijd vaak in de nabijheid van zijn opa, terwijl hij zijn vader niet zoveel zag. Die werkte overdag op Schiphol en ging ’s avonds een paar keer per week naar de bedrijfsschool van de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij. Daar studeerde hij om zich te bekwamen in de nieuwste luchtvaarttechniek met als doel zodoende zijn carrière te bevorderen. Dit was de periode van wederopbouw en een door de Amerikaanse Marshall-hulp aangejaagde economische groei die spoedig de welvaart van de zestiger jaren zou voortbrengen. De vader van Stef kon goed leren en gemotiveerd door zijn nieuwe verantwoordelijkheden als gezinshoofd greep hij de geboden kansen om zich te ontwikkelen op het terrein van zijn grote passie, de vliegtuigen, met gretigheid aan. Vanwege diens veelvuldige afwezigheid en de dagelijkse aanwezigheid van zijn grootvader was het dus geen wonder dat voor de opgroeiende Stef zijn grootvader een belangrijk rolmodel en een veilige hechtingsfiguur werd. Gezien door zijn kinderogen was zijn opa een soort burgemeester van het dorp, die iedereen kende en alles regelde. Hij was voor Stef in ieder geval de onbetwiste koning van het kinderland waarin hij als kleuter opgroeide en waarvan de speeltuin het middelpunt vormde. De schoolkinderen dromden na hun middagpauze altijd samen bij de ingang van de speeltuin in afwachting van de opa van Stef, die zich op zijn houten klompen, gehuld in zijn kakikleurige timmermansoverall en met het versleten vilten hoedje op zijn hoofd door de uitgelaten menigte moest dringen om het toegangshek te kunnen openen. Vanuit zijn kleine hokje hield hij de boel goed in de gaten en als voormalig politieman handhaafde hij zo nodig streng de orde. Dorstige kinderen konden bij hem het sleuteltje halen van de koperen waterkraan die uit de buitenmuur van zijn huisje stak en een plastic maatbekertje voor waspoeder dat gebruikt werd om uit te drinken. Wanneer er ongelukjes gebeurden was er een pleister voor op de wonde en een suikersnoepje dat ze een ‘bappie’ noemden voor de schrik.

Stef was zo opgegaan in de mijmeringen over zijn familie dat hij ondertussen per ongeluk het plaatsje Mars voorbijgelopen was. In gedachten verzonken schoot hij sneller op dan hij verwacht had. “Helaas Xavier, geen Marsmannetjes gezien”, zei hij grinnikend in zichzelf. Het landschap was vlakker geworden en het uitzicht weidser. De omgeving werd gekenmerkt door golvende weilandjes en verspreide plukjes bos. In de verte begon zich als een verzakking in het landschap de vallei af te tekenen waarin het stadje Charlieu moest liggen. Het pad door de weilanden slingerde niet meer zoals in de heuvels en bergen langs de natuurlijke hoogtelijnen van het land, maar volgde nu het grillige patroon van historisch gegroeide kavelgrenzen. Her en der waren de groene velden bepoederd met het geel van bloeiend raapzaad en de bermen waren wit van de zoetgeurende bloemen van het fluitekruid dat als een zoom langs de wegen lag. Daarom had het dankzij natuurliefhebber Jac. P. Thijsse de bijnaam ‘Hollands Kant’ gekregen, maar de plant scheen hier in het Franse landschap ook prima te gedijen.

Stef begon last te krijgen van zijn voeten en het werd tijd om een rustpauze in te lassen, hij had tenslotte inmiddels al zo’n zevenentwintig kilometers weggestapt die dag. Charlieu kon niet veel meer dan vijf of zes kilometer verderop zijn, dus dat zou hij die middag nog wel halen. Op een verlaten weilandje waar het gras nog hoog stond, maar de bodem toch niet al te vochtig was, spreidde hij zijn regenponcho uit en strekte zijn benen. Met het hoofd op zijn rugzak doezelde hij weg in het warme zonnetje.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *