Xavier bleek over prima survival-vaardigheden te beschikken, ongetwijfeld opgedaan tijdens zijn trektochten door de Canadese wouden. Niet alleen keerde de Vietnamese Canadees terug van zijn hengelexpeditie met twee mooie forellen, hij had ze ook al schoongemaakt aan de waterkant. In een mum van tijd had hij een bescheiden knetterend vuurtje gaande. Stef spoelde ondertussen twee tomaten af en begon die in stukken te snijden voor een salade. Een bakje couscous en een stokbrood maakten de maaltijd compleet. Het duurde niet lang voordat de vissen aan een stokje boven de gloeiende sintels hingen te bakken. Op smaak gebracht met peper en zout en wat citroensap smaakten ze als een ware wildernis-delicatesse.
Onder het eten praatten de mannen nog wat door over het leven in de Middeleeuwen. Stef informeerde nog eens naar de reden voor het onderzoek dat Xavier deed naar de oude pelgrimsroutes. Die legde uit dat wanneer zijn speurtocht voldoende leuke informatie opleverde, hij van plan was om er een boekje van te maken. Een soort gidsje met routes die off the beaten track lagen van de officiële toeristische wandelroute naar Santiago de Compostella.
“Maar welke rol spelen die pelgrims uit Cluny daar dan bij?”, vroeg Stef, die er met dat antwoord nog steeds niet in slaagde om alle stukjes van Xavier’s verklaring aan elkaar te passen tot een samenhangend verhaal.
“Dat hangt een beetje af van wat ik erover kan terugvinden”, antwoordde de ander. “Hoe dan ook lijkt het me een bruikbare anekdote om de sfeer rond de oude bedevaarten te schetsen, net als de verhalen die ik je vanmiddag vertelde.” Dat klonk op zichzelf redelijk plausibel vond Stef, die zich wat begon te ontspannen. Het vuurtje straalde een aangename warmte uit en dankzij de wijn verspreidde zich ook van binnenuit een weldadige gloed die zich uitstrekte naar de vermoeide spieren in zijn ledematen. Zowel lichaam als geest gaven zich over aan de rustgevende warmte en de achterdocht weekte los in de loomheid als het stof van de weg in heet badwater.
Op de vraag of het schrijven zijn beroep was antwoordde Xavier ontkennend. Hij was in Canada opgeleid als bouwkundig ingenieur en had een eigen adviesbureau voor constructiewerk. Zijn interesse voor de geschiedenis van de pelgrimsweg was meer een hobby die aangewakkerd was door een oom van hem. Die had in Frankrijk gewoond en was historicus. Op de vraag of hij wel zo lang kon wegblijven van zijn werk antwoordde Xavier dat hij onlangs gescheiden was en had besloten een sabbatical te nemen om de scheiding te verwerken. Als afleiding had hij besloten deze voetreis te ondernemen. Daarmee ging een oude droom om op zoek te gaan naar het middeleeuwse Frankrijk in vervulling.
Stef vertelde over Livia, die ook door een recente echtscheiding op het idee was gekomen om op pad te gaan. Hij merkte lachend op dat het wel leek of de weg naar Santiago een toevluchtsoord was voor gescheiden alleenstaanden. Xavier betwijfelde op nuchtere toon of je dat wel zo kon stellen en wees op het voorbeeld van Ursula en Ullrich, het Duitse echtpaar dat ze in Ouroux ontmoet hadden. Zij hadden er een echt gezamenlijk avontuur van gemaakt. Zo zouden er vast wel meer zijn. Zelfs in de Middeleeuwse vertellingen gingen getrouwde stellen samen op bedevaart, soms ook met hun kinderen. Dat kon Stef niet ontkennen, maar hij had tot nu toe onderweg toch meer eenlingen dan paren getroffen. Xavier vroeg daarop aan Stef of hij zelf getrouwd was. Die vraag overviel Stef een beetje. De status van zijn relatie met Vera was dubieus, met het huwelijk als instituut had hij niet veel op en ondanks zijn diepgevoelde verlangen naar een bestendige relatie had hij nooit een partner getroffen met wie hij zich zeker genoeg voelde om de grote stap te zetten. Zijn chaotische liefdesleven was een pijnlijke kwestie waarover hij de afgelopen maanden niet te veel had willen nadenken.
“Nee, helaas is dat er nooit van gekomen. Hoewel ik heel graag een gezin had gehad, kinderen, ben ik tot de slotsom gekomen dat ik niet geschikt ben voor blijvende verbintenissen”, flapte hij er zonder veel nadenken uit. Dat was de vage formule waarmee hij de onbevredigende en soms dramatische geschiedenis van zijn relaties meestal toelichtte en waarachter hij wat je kon beschouwen als het grote drijvende thema van zijn leven verborgen hield. Op de een of andere manier leken al zijn interesses en ondernemingen verbonden met die handicap.
Er viel even een stilte. “Dat is me nogal een stellige conclusie. Heb je zulke slechte ervaringen gehad?” vroeg Xavier, duidelijk een beetje van zijn stuk gebracht door het openhartige antwoord van Stef.
“Pfffww…” Stef blies zijn adem uit met het geluid van een leeglopende fietsband. Hij moest even zijn gedachten ordenen en zijn gevoelens bepalen bij deze onbedoelde persoonlijke wending van het gesprek. “Ik ben, om het simpel te houden, op een gegeven moment maar gaan zeggen dat ik niet zo goed ben met relaties, omdat ze altijd stuk liepen op neurotische spanningen die ik niet in bedwang kon houden en waarvan de oorzaak mij lange tijd onduidelijk bleef…” Hij onderbrak zichzelf, geschrokken van deze spontane bekentenis die blijkbaar had liggen wachten op een gelegenheid om te ontsnappen aan zijn zelfbeheersing. Het was nu te laat om erop terug te komen en zonder omhaal ging hij verder met zijn toelichting: “Ik probeerde mijn verwarrende gevoelens wel te begrijpen en het ontstaan ervan te verklaren, maar dat leverde zulke vergezochte analyses en ingewikkelde uiteenzettingen op, dat het een moeizame onderneming werd om dat hele verhaal iedere keer op te dissen wanneer men informeerde naar mijn liefdesleven. Vandaar dat ik maar ben gaan zeggen dat ik een geboren vrijgezel ben, of vaagheden van gelijke strekking.”
Xavier keek ontdaan bij deze onverwachte ontboezeming. “Neem me niet kwalijk als ik een gevoelig punt heb aangeroerd. Ik wilde je niet in verlegenheid brengen.”
“Nee, nee, het geeft niet. Het is alleen zo dat ik er al een tijd niet meer aan gedacht heb. Het overvalt me een beetje.” Stef staarde in de gloeiende resten van het vuurtje en vroeg zich af welke versie van het verhaal over zijn liefdesleven hij zou delen met Xavier. Welke rode draad zou hij voor deze gelegenheid lospeuteren uit het omvangrijke en complexe weefsel van zijn innerlijke wereld? Hij had natuurlijk moeten zeggen dat hij thuis een vriendin had en de schijn ophouden dat hij er een normaal en gezond liefdesleven op nahield, maar door de ongeneerde ontlading van zo-even kon dat niet meer. De waarheid was dat zijn verhouding met Vera dermate problematisch was dat hij soms twijfelde of hij zelfs nog wel mocht spreken van een relatie. De afgelopen jaren was hij haar steeds meer op een afstand gaan houden.
Zo lang als hij zich kon herinneren had hij geworsteld met liefdesbanden en zich ingespannen om de oorzaak van zijn relatieproblemen te begrijpen in de hoop, nee, in de verwachting er iets aan te kunnen doen. Dat had hem regelmatig interessante inzichten opgeleverd over zijn persoonlijke tekortkomingen, zonder dat het hem erg veel verder had geholpen met zijn liefdesleven. Keer op keer was hij gepassioneerd verliefd geworden en had hij zich hals over kop in een relatie gestort, om na een korte euforische periode al snel te moeten vaststellen dat hij ten prooi viel aan heftige tegenstrijdige emoties die hij niet onder controle kreeg. Relaties maakten hem gespannen en angstig en hij werd geobsedeerd door het idee dat hij verlaten zou worden en zijn gedachten werden vaak beheerst door ongefundeerde jaloezie. Dat was natuurlijk buitengewoon destructief en leidde meestal tot een neerwaartse spiraal die eindigde in een even voorspelbare als dramatische ontknoping. Omdat dit proces zich keer op keer herhaalde, raakte het mechanisme van zijn angstige reacties zo diep ingesleten dat eraan ontsnappen uiteindelijk niet meer mogelijk leek. Moedeloos en om zichzelf dan maar te beschermen tegen deze emotioneel uitputtende ervaringen ging hij op den duur relaties helemaal vermijden. Dat hield hij vol, vaak wel jaren, totdat hij mentaal weer een beetje op krachten was gekomen, de paringsdrift zich weer liet gelden en het hele spel opnieuw van voren af aan begon. Maar met Vera leek het anders te gaan en waren die neurotische reacties aanvankelijk uitgebleven. Hij had zelfs een tijdlang gedacht dat met het klimmen der jaren de scherpe kantjes van zijn gevoeligheid waren weggesleten. Maar waarschijnlijker was dat hij in de loop der tijd een overlevingsstrategie had ontwikkeld waarin hij emotioneel afstand hield en zijn gevoelens verborg achter een scherm van rationalisaties over het gedrag van anderen. Vandaar zijn obsessie met de onbewuste drijfveren van mensen en zijn behoefte om die minutieus te analyseren. Dat was natuurlijk geen gezonde situatie en leidde tot allerlei frustraties die na verloop van tijd allerlei spanningen in de relatie veroorzaakten. Waardoor het schadelijke vicieuze mechaniek weer in gang werd gezet.
Wat zou hij Xavier vertellen over zijn gecompliceerde gevoelsleven? Stef keek peinzend om zich heen en zag in het westen een eerste ster verschijnen in de avondschemer boven de steile helling die zich uitstrekte aan de overkant van de vallei waar ze op uitkeken. Ergens in de verte klonk in de duisternis het klaaglijk geloei van een eenzame koe. Hij bedacht dat het heldere hemellichaam de planeet Venus moest zijn en dus geen ster. Venus stond vanaf de Aarde gezien altijd in de buurt van de zon en werd daarom pas zichtbaar als de verblindende lichtbron die het leven op onze planeet voedde achter de horizon verdween. Was Venus niet de godin van de liefde? Hoe ironisch dat ze zich juist op dat moment vertoonde. In het gladde wateroppervlak van de visvijver doofde de weerspiegeling van het laatste avondlicht. Zwijgend plaatste Xavier nog wat takken en twijgjes op de uitdovende kooltjes van hun barbecue, zodat het vuurtje sputterend weer tot leven kwam. Als een zwerm vuurvliegjes zweefden gloeiende vonkjes omhoog. Ze schitterden even als sterren in de donkere hemel om vervolgens uit te doven. Stef schonk zichzelf nog een beker wijn in en schraapte zijn keel.
“Hmmm, ja moeizame relaties…”, begon hij. “Nou, dat is een heel psychologisch verhaal. Ik weet niet of ik je daarmee moet lastigvallen. Heb je zin om het aan te horen?”
“Nou, alleen als jij het kwijt wilt. Ik heb ook de nodige relatieproblemen achter de rug. Die hebben uiteindelijk geleid tot een traumatische echtscheiding, dus misschien helpt jouw verhaal me om mijn eigen ervaringen te verwerken. Bovendien heb jij ook geduldig geluisterd naar mijn uitweidingen over de middeleeuwse pelgrimswegen. Voel je vrij om je hart uit te storten, ik heb alle tijd. Ik hoef nergens heen vanavond.”
“Okee. Wel, het heeft een tergend lange tijd geduurd, maar niet zo heel erg lang geleden ben ik erachter gekomen dat alle verschijnselen waar ik last van heb in relaties wijzen in de richting van flinke hechtingsproblemen, zoals de ontwikkelingspsychologen dat noemen. De basis daarvoor kan blijkbaar al ontstaan voordat je geboren wordt, als je nog als foetus in de baarmoeder zit. En een bepaalde genetische aanleg kan je extra kwetsbaar maken voor sommige invloeden van buitenaf. Het bekendste voorbeeld van de invloed van prenatale omgevingsfactoren zijn de kinderen die vlak na de Hongerwinter van 1944-1945 geboren zijn in de grote steden van Holland. Door ondervoeding van hun moeders tijdens een cruciale fase van de zwangerschap hadden zij een verhoogd risico om op latere leeftijd diabetes, overgewicht of een hoge bloeddruk te krijgen. En dat risico gaven zij op hun beurt zelfs weer door aan hùn kinderen. Maar niet alleen voeding, ook mentale stress bij de aanstaande moeder kan invloed hebben op het ongeboren kind. Dat is niet zo gek natuurlijk, want stresshormonen zoals corticosteroïden verplaatsen zich door de bloedbaan en je bloed deel je als foetus met je moeder – inclusief de hormonen die erin zitten. De nakomelingen van laboratoriumratten met een verhoogd niveau aan stresshormonen hebben bijvoorbeeld kleinere hersenen. Ook bij mensen hebben stress en depressie invloed op belangrijke hersengebieden zoals de hippocampus en de cortex. Omdat je als ongeboren baby nog volop in ontwikkeling bent kunnen die stresshormonen van je moeder invloed hebben op de vorming van je immuunsysteem of je zenuwstelsel en hersenen. Dat kan zich dan uiten in, laten we zeggen, de afstelling van je zenuwstelsel en de gevoeligheid waarmee je lichaam reageert op prikkels. Op die manier wordt de basis van je persoonlijkheid al voor je geboorte gevormd. Daaronder valt ook de aanleg van je gevoeligheid voor stress en dat is een fysieke grondslag voor je latere behoefte aan veiligheid en geborgenheid. Hoe dergelijke karaktereigenschappen zich ontwikkelen hangt dan weer af van de ervaringen die je opdoet na je geboorte.”
“In de eerste maanden van je leven is je moeder bepalend voor de uiterst belangrijke ontwikkeling van wat je het werkmodel voor je latere relaties zou kunnen noemen. Psychologen spreken van het ontstaan van een mentale representatie van hoe een relatie er voor jou uit ziet. In de hechting met je moeder vormt zich een onbewuste voorstelling van wat je kunt verwachten van iemand met wie je een emotionele band opbouwt en leer je hoe je jezelf moet gedragen om je elementaire behoefte aan veiligheid, vertrouwen en geborgenheid bij zo’n persoon vervuld te zien. Let wel, dit gaat dus over communicatie op een primair, non-verbaal niveau dat veel fundamenteler is dan alles wat je later leert en ervaart. Dat heeft te maken met lichamelijk contact en hormonen. Je kunt stellen dat bepaalde grondbeginselen van je gedrag op die manier geprogrammeerd worden in de manier waarop je zenuwstelsel werkt. Het worden een soort ingebouwde reflexen. Je zou het een deel van je dierlijke of instinctieve zelf kunnen noemen. Zulke psychologische mechanismen kunnen aantoonbare fysieke oorzaken hebben, zo is uit dierproeven gebleken. Ook het gedrag van puppies, kittens en kalveren wordt gevormd door de wijze waarop hun moeder tegemoet komt aan hun primaire noden, wensen en behoeften. De aandacht die jonge moeders al dan niet geven aan hun jong kan bijvoorbeeld de vorming van bepaalde hormoonreceptoren beïnvloeden met een effect op gezondheid of IQ. Of de basis leggen voor neurotisch of angstig gedrag op latere leeftijd en het vermogen om veilige sociale banden aan te gaan.
In die eerste levensfase wordt als het ware de kern van je sociale persoonlijkheid gevormd en het sjabloon voor je latere betrekkingen met anderen. Dat deel van je karakter ontstaat op basis van je vroegste ervaringen met je allereerste relatie, meestal je moeder dus. Dat model neemt gedurende je kindertijd tot ongeveer je tiende levensjaar, onder invloed van naar men aanneemt een hele hiërarchie van hechtingsfiguren, een definitieve vorm aan die eigenlijk je leven lang blijft bestaan. Klinkt dit aannemelijk, tot zover?”
“Ja, ik weet weinig van psychologie, maar dit is goed te volgen. Wat je vertelt klink logisch allemaal”, antwoordde Xavier. “Ik vind het wel interessant, ga maar verder met je verhaal alsjeblieft.” Hij schonk zijn mok bij en zocht een gemakkelijkere houding bij het gemoedelijk knetterende vuurtje.
“Goed, je begrijpt dat er bij dat proces van hechting met je moeder ook van alles mis kan gaan. Door allerlei omstandigheden kan de moeder – in relatie tot de behoeften van haar kind – tekortschieten in de emotionele zorg die ze geeft. Misschien geeft ze te weinig aandacht en wordt het kind emotioneel verwaarloosd, maar ook een teveel aan aandacht kan schadelijk zijn wanneer die omgeven is met overdreven negatieve emoties zoals angst, onzekerheid of irritatie. In de ontwikkelingspsychologie spreekt men van het nut van competent responsiveness van de opvoeders. Het draait allemaal om de juiste gevoeligheid en de zorg die afgestemd is op de individuele verlangens en behoeftes van het kind. Het moet maatwerk zijn als het ware. Als een moeder bijvoorbeeld niet gevoelig is voor de signalen van haar kind of niet goed op die signalen reageert omdat haar eigen gevoelens in de weg zitten, dan kan dat het hechtingsproces beïnvloeden. De gevoeligheid van het kind zelf speelt ook en rol en zal natuurlijk per individu verschillen. Ieder kind is anders en uiteindelijk gaat het om de interactie tussen moeder en kind. Het is gebleken dat juist verlegen en onzekere baby’s veel behoefte hebben aan een veilige binding met hun ouders – logisch natuurlijk – anders is de kans op allerlei problemen met leren, relaties en het zelfvertrouwen op latere leeftijd groot, met alle desastreuze gevolgen van dien. Ik denk dat ik wel in die categorie viel.”
Stef vervolgde: “De psychologie onderscheidt vier klassieke hechtingspatronen, waarvan er één veilig is, een tweetal van het angstige type en een vierde gedesoriënteerd wordt genoemd. Die laatste drie geven natuurlijk de problemen. Bij mij komen de symptomen, voor zover ik dat kan beoordelen, vooral overeen met het zogenaamde Angstig-Ambivalente patroon bij kinderen. Zoals de naam suggereert wordt dat patroon gekenmerkt door overdreven angstige reacties op allerlei situaties en ambivalent gedrag jegens de moeder. Zulke kinderen zoeken veiligheid bij de moeder, maar zijn tegelijkertijd boos en moeilijk te troosten. Ze houden hun moeder goed in de gaten en klampen zich vast aan haar, maar zijn daarbij ook afwerend en laten troost en steun niet toe. Dat is allemaal flink verwarrend en daarom zijn ze vaak emotioneel ontregeld. Vervang nu de moeder in dit verhaal door het meer abstracte begrip ‘hechtingsfiguur’” – met zijn vingers schreef Stef de aanhalingstekens in de lucht – “en dan heb je het ineens ook over je liefdesrelaties op latere leeftijd. En dan zijn die symptomen voor mij heel vertrouwd. Een allesoverheersende jaloezie en de neiging om te willen versmelten met je partner in een verstikkende relatie, terwijl je die ander tegelijkertijd emotioneel op een afstand houdt, dat zijn heel herkenbare emoties die mijn serieuze relaties altijd verziekten.”
Stef had altijd al vermoed dat de oorsprong van zijn gekte – zoals hij het zelf van lieverlee was gaan noemen – lag in zijn vroegste jeugd en dat de rol van zijn moeder daarbij bepalend was geweest. Maar dat was eigenlijk zò’n groot cliché dat hij die gedachte op een gegeven moment niet veel aandacht meer had willen geven. ‘Geef je moeder maar weer de schuld’, was een banale platitude die niets oploste en de weg baande voor geestelijke luiheid. En bovendien verstoorde het de relatie met zijn moeder, terwijl hij op latere leeftijd juist de behoefte kreeg om daarin wat rust te brengen – vooral toen zijn ouders de bejaarde leeftijd bereikten. Toen hij uiteindelijk kennisnam van de hechtingstheorie leerde hij dat een aantal kenmerken van het Angstig-Ambivalente patroon ook tijdens de volwassenheid de kop konden opsteken, maar dat er bij volwassenen een licht afwijkende indeling werd gehanteerd en dat er tijdens het leven nog kleine verschuivingen konden plaatsvinden. Zo was de heftige behoefte aan intimiteit, die zich uitte in een neiging om als het ware helemaal één te willen worden met de ander, na een herhaling van traumatische teleurstellingen en afwijzingen bij Stef overgegaan in een meer afstandelijke houding die zich kenmerkte door gebrek aan vertrouwen en een neiging om intimiteit te vermijden. Psychologen spraken in het eerste geval van kenmerken van een Angstig-Gepreoccupeerd relatiepatroon terwijl het tweede meer overeenkwam met een Angstig-Vermijdend of Gereserveerd patroon. Volgens de artikelen die hij las over hechtingsstoornissen bleef de relatie met de ouders gekleurd door tegenstrijdige gevoelens: enerzijds vol rancune en anderzijds gedreven door de behoefte aan waardering en goedkeuring. Het zelfvertrouwen was laag en het individu ontwikkelde een hypergevoelig zintuig voor tekenen van steun, acceptatie, goedkeuring of afwijzing en zou zich daardoor erg afhankelijk gedragen. Al deze symptomen waren Stef welbekend en hij was tot de pijnlijke conclusie gekomen dat hij emotioneel volslagen verknipt was en zijn kans op een stabiele relatie nihil. Het verklaarde volgens hem waarom hij zo gevoelig was voor de non-verbale signalen van anderen, maar verstoorde ook in hoge mate zijn sociale functioneren in het algemeen.
“Wantrouwen en een constante behoefte aan geruststelling zijn natuurlijk geen gezonde invloeden in een relatie,” ging hij verder, “dus dat ging iedere keer weer volledig mis zonder dat ik goed begreep waarom mijn gedrag gedreven werd door emoties die ik niet in de hand had.”
“Dat moet deprimerend geweest zijn”, constateerde Xavier. “Heb je geen hulp gezocht? Een therapie of zo? Vòòr mijn echtscheiding ben ik ook in relatietherapie geweest, zonder het gewenste resultaat weliswaar…. Maar ik heb er wel veel van opgestoken over mezelf.”
“Mmmh…”, bromde Stef. “Ja, ik heb wel hulp gezocht, maar het probleem daarmee was dat die therapieën vooral gericht waren op andere tegenslagen die samenhingen met mijn nerveuze aard. De prioriteit lag steeds bij acute problemen in de werksfeer, als de spanningen weer eens te hoog opliepen en ik thuis zat met een burn-out of zo. Daardoor kreeg ik allerlei symptomen van depressiviteit, een alledaagse diagnose waar men maar al te graag de therapeutische tanden in zette. En meestal was ik in tijden van crisis, wanneer ik hulp zocht, ook nog eens zonder partner. Dus had het niet zoveel zin om het dan over relaties te hebben. Ik bedoel, dat was op dat moment weinig concreet.”
Hij had zichzelf altijd voorgehouden dat de diepere psychologische oorzaak van zijn relatieproblemen eigenlijk al in zijn jeugd aangepakt had moeten worden. Maar waarschijnlijk was er toen geen directe aanleiding geweest om zijn kinderlijke verlegenheid of de nerveuze onzekerheid van zijn adolescentie op te vatten als problematisch. Hechtingsproblemen stonden er blijkbaar om bekend dat ze moeilijk waarneembaar waren op jonge leeftijd, tenzij er gericht naar gezocht werd. Bovendien wist men er in zijn kindertijd weinig van af en voor zover hij begreep was men er zelfs in zijn tienerjaren nog niet erg vertrouwd mee.
Stef kon zich opmerkelijk levendig herinneren hoe traumatisch de scheiding van zijn moeder was geweest toen hij voor het eerst naar de kleuterschool werd gebracht. Terwijl zijn moeder haar best deed om hem uit het kinderzitje achter op haar fiets te tillen, klampte hij zich met zijn dunne beentjes krijsend vast aan de spijlen van het rijwiel. Dat beeld was in zijn geheugen gegrift. Op dezelfde kleuterleeftijd kroop hij angstig weg achter moeders rokken als de luidruchtige fanfare in de jaarlijkse dorpsoptocht voorbij marcheerde. Maar zijn moeder vond dat allemaal niet opmerkelijk. Integendeel, dat angstige gedrag vond ze vooral aandoenlijk en het bood haar de gelegenheid om de dankbare rol van beschermende moederkloek te vervullen. Ze was zich van geen problemen bewust en in haar ogen was hij dan ook een lief en aanhankelijk kind. Ze beschreef hem als een schattig klein jongetje met een weelderige bos blonde krullen. Later op school presteerde hij bovengemiddeld goed en ook zijn sociale leven gaf toen geen reden tot ongerustheid. Hij deed volop mee aan de straatspelletjes van zijn leeftijdsgenootjes in de buurt en op de middelbare school was hij een populair lid van de hippe en politiek geëngageerde voorhoede. Dat hij zich ook kon terugtrekken in fantasiewerelden en kon opgaan in solitaire activiteiten leek voor zijn omgeving eerder te wijzen op een goed concentratievermogen en innerlijke rust dan op iets als zorgwekkende angstige afzondering. Pas toen hij oog kreeg voor het andere geslacht begonnen de problemen, maar geen van de volwassenen in zijn omgeving kwam op het idee dat hem iets mankeerde. Dat lag ook niet voor de hand, want in zijn jeugd deelde je tijdens de puberteit alles met je vrienden en niets met je ouders. Maar naarmate hij vaker dezelfde ontregelende ervaringen had met meisjes en in aanraking kwam met populaire psychologische opvattingen groeide bij hem zelf wel het besef dat er iets grondig mis was. Zelfs begrippen als bindingsangst en verlatingsangst passeerden de revue bij de openhartige gesprekken met de vrienden en vooral de vriendinnen van zijn tienerjaren, maar helaas zonder dat de diepere consequenties daarvan volledig tot hem doordrongen. Toch kwam het niet in hem op om professionele hulp te zoeken. Wat dat betreft had hij zowel zijn tijd als zijn sociale achtergrond niet mee. Zijn ouders leefden in een andere wereld en zouden niet begrijpen waarover hij het had en zelf had hij geen idee waar hij zou moeten aankloppen voor hulp, als die gedachte al bij hem opgekomen was. Achteraf gezien waren er wel signalen geweest die in andere omstandigheden aanleiding hadden kunnen geven tot nader onderzoek, maar afgezien van Stef zelf had niemand de beschikking over alle verschillende stukjes van de legpuzzel die bij elkaar een alarmerend beeld zouden kunnen opleveren. Zo stelde een arts bij de keuring voor de militaire dienstplicht – die toen nog bestond voor achttienjarigen – dat hij weliswaar ‘Voorgoed Ongeschikt’ geacht werd voor het leger vanwege de problemen met zijn rug, maar dat hij Stef ook mentaal ‘geen tank uit de modder zag duwen’.
Opgelucht dat hij ontsnapt was aan de gevreesde geüniformeerde tucht en discipline nam hij die opmerking ter kennisgeving aan en hing het briefje waarop zijn ongeschiktheid officieel bekrachtigd werd trots op aan de muur boven zijn bed. Door die rugproblemen was hij op school ook al vrijgesteld van gymnastiek en competitieve sportbeoefening en mocht hij de vrijgekomen lesuren aanschuiven in het tekenlokaal om daar zijn artistieke talenten te ontplooien. Maar naarmate het eindexamen dichterbij kwam namen de rugklachten toe en na de middelbare school belandde hij uiteindelijk bij een neuroloog die vaststelde dat hij een hernia had. Stef was wel erg jong voor een dergelijke aandoening, maar vanwege de ernst van de klachten werd hij desalniettemin een paar jaar later geopereerd. Het was pas veel later dat hij zelf bedacht dat de psychische spanningen die samenhingen met het volwassen worden misschien wel hadden bijgedragen aan het ontstaan van die fysieke klachten. Het was uiteindelijk een burn-out die hij opliep toen hij al halverwege de dertig was waardoor hij bij een therapeute belandde. Tegen die tijd had zijn neurotische gedrag al diep wortel geschoten in zijn persoonlijkheid. Zo diep dat er naar zijn mening weinig meer aan te doen viel, ook al zou de onderliggende oorzaak ervan alsnog vastgesteld zijn.
“Maar dat weerhield me er niet van om me door middel van zelfstudie meer te verdiepen in mijn verwarrende gevoelens en destructieve gedrag in relaties”, hervatte Stef zijn relaas. “Toen de emotionele stress zich voor het eerst manifesteerde bij de verliefdheden in mijn tienertijd, was ik al heel erg geneigd om bijzondere aandacht te schenken aan het gedrag van de meisjes bij wie die gevoelens ontstonden. Ik was ervan overtuigd dat hun aandeel in de problemen minstens zo groot was als dat van mijzelf. En als ik mijn gedrag niet kon veranderen, dan moest het maar van hun kant komen, hield ik mijzelf voor met de dubieuze logica van een emotioneel beschadigde geest. Het waren sowieso de leeftijd en het tijdperk om veel met elkaar te praten over je gevoelens. Maar de gewoonte om mijn eigen gevoelens te analyseren èn die van de vriendin waarbij de problemen op dat moment de kop op staken, verdween niet toen ik de volwassen leeftijd bereikte. Integendeel, met de herhaling van steeds dezelfde deprimerende ervaringen nam mijn verbetenheid om grip te krijgen op mijn ontspoorde emoties alleen maar toe. Je kunt misschien wel zeggen tot in het obsessieve. Achteraf gezien in het licht van de hechtingstheorie klopt dat ook helemaal met de dwangmatige aandacht voor het gedrag van de hechtingsfiguur die past bij het Angstig-Ambivalente patroon. Maar het zou nog tientallen jaren duren voordat ik dat in de gaten kreeg. Ik raakte vooralsnog gefixeerd op de gedachte dat ik op de een of andere noodlottige manier voorgeprogrammeerd was om op de – voor mij – verkeerde vrouwen te vallen. Dat klinkt als een roddelbladcliché dat verder geen opheldering biedt, maar leek toch een kern van waarheid te bevatten. Mijn verklaring daarvoor was dat ik verliefd werd op vrouwen die me aandacht gaven op een manier waarmee ik vertrouwd was, namelijk zoals ik gewend was van mijn moeder.”
“Ik voelde me tot die vrouwen aangetrokken omdat ze me op een onbewust niveau vertrouwd waren in de manier waarop ze hun affectie toonden en reageerden op mijn gevoelens. Maar daarmee veroorzaakten ze ook dezelfde emotionele verwarring. Ze vertoonden het voor mij zowel desastreuze als geruststellend bekende gedrag dat mij tijdens mijn vroege kindertijd gevormd had en waardoor ik dus als het ware voorgeprogrammeerd was. Want daar was ik toch wel snel achter, dat mannen door hun moeders voorgevormd worden in de wijze waarop ze hun latere relaties met andere vrouwen invulling geven.”
“Oh, heeft dat iets te maken met het Oedipuscomplex?”, vroeg Xavier met een blik van herkenning.
Stef schoot in de lach. “Nou, ik geloof dat Freud heel letterlijk bedoelde dat je als kind in een bepaalde ontwikkelingsfase seksuele gevoelens krijgt voor je moeder en dat je daar normaal gesproken overheen groeit. Daarom zijn zulke fantasieën omgeven met een groot taboe. Nee, dat bedoel ik niet te zeggen. Dit gaat in principe niet over seks. Maar in overdrachtelijke zin zou je kunnen stellen dat je als man op je moeder valt – dat je dus een onbewuste voorkeur hebt voor types als je moeder.” Hij pauzeerde even, om die uitspraak te laten inwerken en ging toen verder: “Sommige mensen vinden het heel moeilijk om dit te accepteren, vooral wanneer ik aan de hand van concrete voorbeelden overeenkomsten schets tussen hun eigen partner en hun moeder stuit dit meestal op veel weerstand. Blijkbaar zijn die vergelijkingen voor de meeste mensen te abstract en zijn ze niet in staat om zulke gevoelige feiten te onderscheiden. En waarschijnlijk gaat het ook niet voor iedereen in dezelfde mate op. Maar dat terzijde. Freud beschreef het Oedipuscomplex als een kenmerk van wat hij de Fallische Fase noemde en die naar zijn mening de leeftijd van drie tot zes jaar besloeg. De hechtingsproblemen ontstaan zoals gezegd al veel eerder.”
Hij pakte de draad van zijn betoog weer op en vervolgde: “In ieder geval heb ik jarenlang geprobeerd om te doorgronden hoe we onze partners kiezen. Voordat ik me bewust werd van de hechtingsproblematiek zocht ik in het mechanisme van onze partnerkeuze naar de oorzaak van mijn relatieperikelen. Waarom voelen we ons aangetrokken tot bepaalde types? Vroeger dacht ik – zoals waarschijnlijk de meeste mensen – dat je in eerste instantie op iemand valt vanwege uiterlijke kenmerken. Je weet wel, een goed figuur, een leuke lach, mooie ogen, en de manier waarop iemand zich kleedt en gedraagt. Dat soort dingen. En dat je dan in tweede instantie aangetrokken wordt door eigenschappen die je leert kennen van iemands persoonlijkheid, zoals interesses en gedrag.”
“Ja, dat lijkt me normaal. Is dat niet zo dan?” reageerde Xavier verbaasd.
Stef moest denken aan zijn eigen voorkeur voor kleine, tengere vrouwen met donker haar en donkere ogen. Wat geenszins overeen kwam met het blonde, lichte uiterlijk van zijn moeder. Maar die voorkeur was absoluut niet exclusief, een bepaalde blik in de ogen was uiteindelijk belangrijker dan de kleur ervan. Het karakter en de wijze waarop de persoonlijkheid zich uitte speelde blijkbaar een grotere rol. Bovendien wist hij dat boven uiterlijk en karakter vooral ook de beschikbaarheid van een potentiële partner doorslaggevend was bij het opbloeien van romantische gevoelens. In de natuur gold voor veel monogame diersoorten trouwens de basisregel male competition, female choice: mannen beconcurreren elkaar om de gunst van de vrouwtjes, maar die laatsten bepalen uiteindelijk zelf met wie ze paren.
“Ach ja, misschien speelt dat allemaal wel een beetje mee”, ging hij verder. “Een goed uiterlijk reflecteert meestal goede genen en dat heeft onbewust wel de voorkeur, maar als selectiecriterium blijft het natuurlijk heel subjectief. Neurologen en psychologen zijn tegenwoordig geneigd om kwalificaties als knap, leuk, sexy of aantrekkelijk toe te schrijven aan gedachten die pas in tweede instantie ontstaan. Bovendien zijn dergelijke uiterlijke criteria vaak nogal cultureel bepaald en tijdsgebonden. De werkelijke factoren die je eerste indruk over iemand bepalen lijken op een heel ander niveau hun invloed uit te oefenen. Daar kwam ik achter toen ik las over een eenvoudig experiment dat naar het schijnt regelmatig werd uitgevoerd onder psychologie-studenten in Amerika. Dat ging als volgt: aan een gemengde groep mensen die elkaar nog niet eerder ontmoet had werd gevraagd om zonder te spreken paren te vormen met iemand waarbij ze zich op het eerste gezicht, intuïtief, vertrouwd voelden. Wanneer ze dat gedaan hadden vergeleken de nieuwe partners elkaars familieachtergronden. Vervolgens werd de paren gevraagd om op dezelfde manier – wederom in stilte – een ander paar te selecteren dat bij hen zou passen, zodat een soort familie van vier personen ontstond. Keer op keer bleken dan personen bij elkaar te komen van wie de werkelijke familieachtergrond in verschillende opzichten psychologische overeenkomsten vertoonde, zoals de manier waarop gevoelens al of niet geuit werden, verwachtingen die er leefden ten aanzien van instelling en levenshouding of de invloed van traumatische gebeurtenissen en de manier waarop die verwerkt werden. Ik denk dat bijvoorbeeld coping-mechanismen daar ook onder vallen, de wijze waarop men omgaat met stress. Het experiment illustreerde dat achter onze partnerkeuze sterke onbewuste drijfveren schuilgaan, waarbij herkenning op een instinctief niveau een hele grote rol speelt.
DNA-onderzoek waaruit zou blijken dat mensen die bevriend zijn meer genetische overeenkomsten hebben met elkaar dan met anderen lijkt ook te bevestigen dat we ons aangetrokken voelen tot mensen waarin we onbewust iets herkennen van onszelf. Die genetische overeenkomsten liggen natuurlijk voor de hand omdat er een verband bestaat tussen genen, gedrag en persoonlijkheid.”
“Dus we kiezen onze partners op grond van overeenkomsten? Ik dacht dat juist tegenovergestelde polen elkaar aantrokken?”, viel Xavier verbaasd in.
“Ja, dat had ik ook altijd gehoord, maar de resultaten uit dit soort onderzoekingen naar partnerkeuze zijn in tegenspraak met die opvatting”, antwoordde Stef, die hierin een voorbeeld zag van de bedrieglijkheid van onze intuïtie. “Het experiment dat ik zojuist beschreef suggereert dat we een instinctieve, onbewuste voorkeur hebben voor partners met een emotionele belevingswereld die lijkt op die van onszelf, ook al kunnen potentiële geliefden in allerlei opzichten, zoals het uiterlijk of de sociale afkomst, enorm van elkaar verschillen. De psychologische overeenkomsten scheppen de nodige herkenning en bieden een basis van begrip en vertrouwen om op verder te gaan en een intieme band te smeden. Die herkenning speelt zich meestal af op een onbewust, intuïtief niveau. Vandaar dat die invloed van de overeenkomsten niet zo in het oog springt en de verschillen juist meer opvallen. Dat laatste zien we dan als tegenovergesteld aan elkaar, maar is in feite complementair.”
“Ah…”, zei Xavier, die met een nadenkende frons op zijn voorhoofd deze informatie probeerde te verwerken. Hij nam een slok uit zijn beker en pakte de wijnfles om bij te vullen.
“Laat ik proberen uit te leggen hoe ik het zie”, zei Stef. “Je kunt twee samenhangende factoren, of niveaus zo je wilt, onderscheiden die onze persoonlijkheid vormen: onze genen en de invloeden uit onze omgeving, zoals opvoeding, cultuur, sociale status en dergelijke. Uit de wisselwerking van die twee komt ons gedrag voort.
“Op het meest basale niveau hebben we de genen die we erven van onze ouders. De mens heeft in elke lichaamscel zo’n 20.000 tot 25.000 verschillende genen die verspreid liggen over 23 chromosomen. Van ieder chromosoom, behalve de X en Y chromosomen die ons geslacht bepalen, hebben we een kopie van onze vader en een kopie van onze moeder. Van bijna ieder gen hebben we dus twee kopieën. Die chromosomen bestaan ieder uit één enorm lang molecuul van een verbinding die we DNA noemen. Daarnaast zitten er nog 37 genen in onze mitochondriën, de kleine energiecentrales die zich in elke van onze miljarden cellen bevinden, en die genen worden uitsluitend doorgegeven via de eicel van onze moeders. Het totaal van alle genetische informatie van een individu noemen we het genotype. De twee kopieën van een gen zijn meestal niet gelijk aan elkaar en sommige varianten zijn sterker dan andere. Daarom spreken we van dominante en recessieve genen. Er zijn allerlei variaties op dat principe, maar het uiteindelijke resultaat dat zich uiterlijk manifesteert noemen we het fenotype.
“Onze chromosomen doen niets anders dan de code bewaren die nodig is om ieder eiwit te maken waaruit ons lichaam is opgebouwd of dat ons in staat stelt om te functioneren, van waarnemen, voortbewegen en voedsel verteren tot denken en dromen. Bij alles dat ons lichaam doet komen complexe eiwitten te pas die in onze cellen gevormd worden op basis van de recepten die in ons DNA staan. Ieder gen bevat de code voor minstens één eiwit of een afgeleide ervan. Door middel van die eiwitten zijn onze genen ook verantwoordelijk voor de vorming en de werking van ons zenuwstelsel en andere onderdelen die bepalend zijn voor ons gedrag zoals spieropbouw, afweer tegen ziektes of spijsvertering. Hoewel iedereen de genen heeft voor, ik noem maar wat, de eiwitten die de bouwstenen vormen voor Serotonine-receptoren in onze zenuwcellen, kunnen kleine variaties in de genetische code leiden tot efficiëntere of juist minder efficiënt werkende receptoren. Dat heeft invloed op de effectiviteit van de overdracht van prikkels en kan zodoende ons gedrag beïnvloeden. Het gerecht dat je maakt op basis van het recept blijft in principe hetzelfde, maar er komt niet altijd evenveel zout of peper, of een van de andere ingrediënten, in de pan terecht. Wat dus de smaak van het eindresultaat bepaalt. En als sommige signalen in iemands hersenen vanaf de geboorte sneller of juist langzamer worden doorgegeven, dan heeft dat invloed op het gedrag en dus de ontwikkeling van de persoonlijkheid. Binnen bepaalde grenzen valt dat onder de normale natuurlijke variatie die je aantreft bij de mens, net zoals de vorm van je neus, je gevoeligheid voor zonlicht of je intelligentie, maar soms is het resultaat minder onschuldig dan dat.
“De moderne wetenschappelijke opvatting maakt geen onderscheid tussen lichaam en geest en stelt dat alle psychologie voortkomt uit onze fysiologie. De werking van ons zenuwstelsel bepaalt ons gedrag en hoe we voelen en denken. Met andere woorden: de onderliggende hardware geeft vorm aan onze gevoelens en de wijze waarop we reageren op onze omgeving, met dien verstande dat die hardware tegelijkertijd niet helemaal onveranderlijk is en voor een deel gevormd wordt door de omstandigheden waarin we opgroeien en leven. Het is namelijk gebleken dat de ervaringen en leerprocessen die we ondergaan eveneens van invloed zijn op niet alleen ons zenuwstelsel, maar soms ook op de beschikbaarheid van de code op onze genen en dus de aanmaak van desbetreffende eiwitten. Dat laatste noemt men epigenetische effecten, wat verwijst naar de mate waarin genen geblokkeerd kunnen worden en niet toegankelijk zijn voor de vorming van de eiwitten waarvoor ze de code dragen. Het ontstaan van dit fysieke fundament van onze persoonlijkheid wordt ook beïnvloed tijdens onze vroegste ontwikkeling, als foetus en baby.
“Ons karakter openbaart zich in ons gedrag en dat is het zichtbare deel van onze persoonlijkheid, zowel voor wetenschappers als voor de mensen waar we mee omgaan. De wetenschap hanteert een vijftal domeinen of dimensies van ons karakter die door middel van testen te meten zijn. Die zogenaamde Big Five worden over het algemeen samengevat in de acroniemen OCEAN of CANOE, gebaseerd op de beginletters van Openness, Conscientiousness, Extraversion, Agreeableness en Neuroticism.” In het Nederlands konden die termen een beetje moeizaam vertaald worden met Openheid, Zorgvuldigheid, Extraversie, Toegeeflijkheid en Emotionele Stabiliteit, wist Stef.
Xavier knikte instemmend. “Daar heb ik weleens van gehoord.”
“Ja, ik geloof dat het model wel algemeen bekend is, vooral in de Engelstalige wereld. Omdat de onderliggende genetische factoren niet rechtstreeks waarneembaar zijn is dit het niveau waarop mensen elkaar, bewust en onbewust, zien en beoordelen. Dit is het niveau waarop zowel overeenkomsten als verschillen in persoonlijkheid worden beleefd. Soms pik je bij een ander signalen op waardoor je je – zonder precies te begrijpen waarom – aangetrokken voelt tot die persoon, maar er kan ook sprake zijn van het tegenovergestelde en dan voel je een instinctieve antipathie jegens iemand die je voor het eerst ontmoet. Het lijkt er sterk op dat we bij onze partnerkeuze allemaal een onbewuste vorm van cold reading hanteren. Welke eigenschappen daarbij doorslaggevend zijn hangt helemaal af van de persoon en de omstandigheden.
“Als ik mijn relatie met Vera als voorbeeld neem, dan zie ik veel overeenkomsten. Ik denk dat we grofweg op dezelfde van de vijf grote domeinen van het karakter hoog of laag scoren. We staan allebei open voor nieuwe ervaringen en nieuwe inzichten en houden ervan als dingen ordelijk verlopen en zorgvuldig uitgevoerd worden, ook al kent onze zelfdiscipline daarbij wel grenzen omdat we allebei soms ongeduldig zijn. Vera is misschien wel een stuk extraverter dan ik, maar die eigenschap was bij mij vroeger sterker aanwezig dan tegenwoordig. Ook zijn we allebei geneigd om het anderen naar de zin te maken en we houden niet van conflicten en confrontaties. Maar in het vermogen om de behoeften van anderen goed in te schatten gaat het weleens mis en in mijn ervaring vergist Vera zich weleens in haar verwachtingen van anderen, wat kan leiden tot grote teleurstellingen. Volgens mij omdat ze wat minder goed is in het ‘lezen’ van anderen. Misschien heeft zij meer vertrouwen in mensen, terwijl ik cynischer ben en altijd zoek naar van mogelijke achterliggende motieven. En tenslotte denk ik dat we allebei niet zo hoog scoren op het punt van emotionele stabiliteit. Het is in dat opzicht een opmerkelijk feit dat ook Vera in haar jeugd een getroebleerde relatie had met haar moeder, die waarschijnlijk terugging tot haar babytijd.”
Met een stokje porde hij het vuurtje op terwijl hij trachtte zijn gedachten te ordenen.
“Hoewel onze scores op de schaal van persoonlijkheidskenmerken dus vergelijkbaar zijn, denk ik dat er binnen dat OCEAN-profiel behoorlijk wat ruimte bestaat voor variatie. Of misschien moet je zeggen dat het profiel nogal diffuus is. Ik heb zelf zulke tests weleens gedaan en kon de vragen nooit eenduidig beantwoorden omdat ik naar gelang de omstandigheden, mijn stemming en de context verschillend zou willen reageren: Extravert? Nou, soms wel en soms niet. Open? Idem dito… Zorgvuldig? Niet altijd. Toegeeflijk? Dat hangt ervan af. Emotioneel? Kan verschillen. Mijn idee is dat er binnen die vijf dimensies variatie kan bestaan, accentverschillen die meer opvallen dan de onderliggende overeenkomsten, omdat verschillen, contrasten, nu eenmaal meer in het oog springen dan continuïteit of een egaal patroon. Afhankelijk van het moment of de situatie kan de ene of andere eigenschap sterker of juist minder sterk op de voorgrond treden, dat verschilt per persoon. Dus het profiel varieert eigenlijk naar gelang de omstandigheden. Misschien kunnen we ons beter een extra, buitenste laag van de persoonlijkheid voorstellen. Een flexibele schil waarmee we ons manifesteren, die leeft binnen de grenzen van het profiel maar ruimte heeft om zich aan te passen aan de omstandigheden.”
“Zo sta ik open voor een ander soort nieuwe ervaringen dan Vera omdat ik nu eenmaal niet precies dezelfde voorkeuren of interessegebieden heb als zij. Ook al delen we een gemeenschappelijke liefde voor kunst, geschiedenis en mooie oude dingen, de invalshoek of aspecten waarin we geïnteresseerd zijn kunnen verschillen en daarmee onze bereidheid om ons erin te verdiepen. Misschien dat ik nieuwsgieriger ben naar een historische context, terwijl Vera’s belangstelling meer uitgaat naar de esthetiek van een object. Daarin vullen we elkaar vaak heel mooi aan. Ik ben nogal analytisch, terwijl zij meer gericht is op beleving.” Stef had goede herinneringen aan hun gezamenlijke culturele uitstapjes, maar hij was er niet zeker van of dit zijn punt wel goed illustreerde. Hij vervolgde: “Vera is ook veel meer dan ik geneigd om het gezelschap van anderen op te zoeken, en verlangt daarbij volgens mij ook naar een vorm van waardering of bevestiging. Ik zonder mij liever af en geef de voorkeur aan stilte en de overzichtelijkheid van mijn eigen gedachten. En wat betreft onze behoefte aan zorgvuldigheid is het ook zo dat we allebei met bepaalde zaken soms heel slordig en oppervlakkig omgaan, vooral wanneer ons geduld op de proef gesteld wordt of iets niet lukt. Maar wannéér dat gebeurt en waardóór zal verschillen. Onder druk kunnen we allebei prikkelbaar worden, maar ook hier zal de aanleiding niet hetzelfde zijn. Ik kan hypernerveus worden als ik op iets moet wachten of ergens over in onzekerheid verkeer en daarbij afhankelijk ben van anderen, terwijl Vera geagiteerd kan raken van indringende persoonlijke vragen omdat ze die bedreigend vindt. Maar ik heb ook situaties meegemaakt waarin zij kalm en rustig bleef terwijl ik in haar plaats helemaal van slag zou zijn. De wijze waarop onze basiseigenschappen zich manifesteren in gedrag kan dus nogal uiteenlopen. Men is dan al snel geneigd om te denken dat het dan om verschillende, zelfs tegengestelde karaktereigenschappen gaat. Nogmaals, dat ziet er dan uit als tegenpolen die elkaar aantrekken, terwijl ik denk dat het gaat om een vorm van complementariteit, binnen dezelfde eigenschap.”
Stef merkte dat hij worstelde om onder woorden te brengen wat voor hem zelf intuïtief zo klaar als een klontje was. Hij was niet goed met concrete details en in zijn hoofd zag hij vooral de grote lijnen van zijn inzichten. Het vinden van verhelderende voorbeelden kostte hem moeite en daardoor leken de voorbeelden die hij bedacht vaak afbreuk te doen aan zijn eigen beweringen. Dat was erg frustrerend en bracht hem soms aan het twijfelen. Misschien was hij te krampachtig bezig om zulke ongrijpbare zaken als de verschijningsvormen van het menselijk gemoed in hokjes te stoppen?
“Ik denk overigens dat het in de normale menselijke omgang niet vreemd is om je gedrag aan te passen aan dat van een ander”, ging hij verder. “Dat geldt voor alledaagse situaties net zo goed als voor liefdesrelaties. De mens stemt zijn handelen meestal af op de omstandigheden of de personen waarmee hij te maken heeft. In die zin speel je altijd een rol die een afsplitsing is van jezelf. Dat laatste is ook een opvatting die je terugvindt in de theorie van Familiesystemen. Die manier om naar de interacties binnen een gezin of familie te kijken is overgenomen uit de Systeemtheorie. Dat is een recente trend in de wetenschap waarmee complexe systemen worden beschreven vanuit de onderlinge verbondenheid van de afzonderlijke elementen en de wederzijdse invloed die deze elementen op elkaar uitoefenen.” Het viel Stef in dat de Systeemtheorie ook al ter sprake was gekomen tijdens zijn gesprek met Jacques Déchelette over de factoren die een rol kunnen spelen bij de ondergang van een beschaving. Alles leek altijd overal mee samen te hangen. Hij vervolgde: “Ik geloof dat die theorie is voortgekomen uit de economie, maar er zijn ondertussen ook toepassingen in de geschiedschrijving en in andere disciplines waar men te maken heeft met ingewikkelde systemen, zoals de biologie. En dus ook in de psychologie, waar ze spreken van familiesystemen. De schrijver Jonathan Frantzen heeft het in zijn roman De correcties zelfs over het ecosysteem van de familie. In dit geval begint deze theorie met de beschrijving van de kleinste eenheden, die men met een deftig woord dyaden noemt. Dat zijn gewoon duo’s, tweetallen dus, met de interacties die kenmerkend zijn voor die twee personen. Als je die bestudeert, dan blijkt dat mensen zich in relaties complementair gedragen. De individuen stemmen hun gedrag op elkaar af zodat ze elkaar aanvullen en in een soort van evenwicht houden. Zo onderscheidt men bijvoorbeeld dyaden van vooruitplanners en spontane types, of individuen die ruimte zoeken voor zichzelf tegenover partners die juist toenadering zoeken. Je kunt de lijst van voorbeelden uitbreiden met allerlei complementaire vormen van gedrag, zonder dat de onderliggende overeenkomsten in het OCEAN-karakterprofiel daarbij hun betekenis verliezen.”
“Ah, juist ja…”, zei Xavier onzeker. Hij wendde zijn blik af en tuurde in de duisternis, alsof hij daar opheldering verwachtte. In het vuur plofte een takje en een kleine wolk van uitdovende vonkjes dreef weg in de nacht.
“Uiteindelijk combineerde ik die ideeën tot mijn Complementaire Principe van Relaties, zoals ik dat nogal hoogdravend ging noemen. Dat was trouwens nog altijd voordat ik kennisnam van de hechtingsproblematiek en haar kenmerken. En het betreft ook eigenlijk een latere levensfase, namelijk de leeftijd waarop we onze seksuele identiteit ontwikkelen en belangstelling krijgen voor liefdesrelaties. De gedachte die ik ontwikkelde was dat we door onze vorming en opvoeding onbewust een voorkeur ontwikkelen voor vrouwen die zich affectief en emotioneel manifesteren op een manier die overeenkomt met onze moeders en die in bepaalde opzichten complementair is aan onszelf. We vormen in onze kindertijd namelijk een dyade met onze moeders en stemmen ons gedrag binnen de ruimte van ons OCEAN-profiel af op dat van haar. En zij op dat van ons. Die constatering was op zichzelf niet nieuw, hoor. Ik heb dat niet zelf bedacht. Maar ik meende dat, omdat onze moeder ook zo’n tweespan vormt met onze vader en beiden de wijze waarop ze hun wederzijdse gevoelens tonen ook op elkaar afstemmen, het logische gevolg wel moest zijn dat we in zekere opzichten gevormd worden naar het voorbeeld van onze vader in zijn relatie met onze moeder. Niet alleen omdat zowel vader als zoon een gedragspatroon aanneemt dat complementair is aan het gedrag van de moeder, maar ook omdat onze vader – in de normale omstandigheden – ons eerste mannelijke rolmodel is, ons voorbeeld. En dat natuurlijk boven op het fundamentele gegeven dat de helft van ons DNA van onze vader afkomstig is. Volg je het nog?”
“Ja, ik denk het wel. Vader en moeder gedragen zich complementair, als een gipsafgietsel en origineel. Het kind is dan als een tweede afgietsel van hetzelfde origineel, waardoor het identiek is aan het eerste afgietsel…”
“Mooi gezegd, maar in werkelijkheid zijn de afgietsels natuurlijk geen perfecte kopieën en is de dynamiek tussen vader en moeder niet helemaal hetzelfde als die tussen moeder en zoon. Het zou misschien beter zijn om te spreken van afgietsels van elkaar, omdat het proces wederkerig is, maar je schetst in grote lijnen het kopieermechanisme zoals ik dat probeer uit te leggen. Zelf zie ik altijd een analogie met de twee complementaire strengen van de beroemde dubbele helix van ons DNA. Bij de replicatie van het erfelijk materiaal tijdens de ontelbare celdelingen in ons lichaam vindt een kopieerproces plaats waarbij de twee complementaire strengen ieder afzonderlijk als het ware aangevuld worden tot twee nieuwe – in theorie identieke – kopieën van het dubbelstrengs origineel. Er treden bij dat proces natuurlijk altijd kleine kopieerfoutjes op, spontane genetische mutaties, maar je kunt misschien wel zien aankomen waar dit toe leidt. Namelijk dat de partner waarmee het mannelijke kind op zijn beurt weer een dyade vormt, een complementair profiel aanneemt dat overeenkomsten vertoont met dat van de moeder. Of om in de termen van jouw voorbeeld te spreken, de afdruk van de afdruk lijkt weer op het origineel.”
“Ah, Oedipus wordt verliefd op een àfbeelding van zijn moeder, maar niet op zijn moeder zelf!” zei Xavier met een lach.
“Nou, dat zou ik niet meteen op die manier zeggen. Misschien kun je beter stellen dat hij valt op een vrouw die in de manier waarop ze met haar gevoelens omgaat een kopie is van zijn moeder.” Stef verdeelde het laatste restje van de wijn over hun bekers en vervolgde: “Ik zou niet weten in hoeverre dit precies zo opgaat voor meisjes en hun vaders, maar ik meen wel dat er paralellen zijn. Bij homoseksuelen en transgenders ligt het waarschijnlijk wat ingewikkelder, zowel bij kinderen als voor ouderparen, omdat de identiteiten afwijken van de culturele norm en dus wat gecompliceerder of minder eenduidig lijken. Daardoor zullen de rolmodellen en de invloeden van de ouders anders zijn, maar ik denk dat het principe van de rol van hechtingsfiguren en voorbeelden verder wel valt waar te nemen als je goed zoekt. En zolang er geen hechtingsproblemen zijn, zal het allemaal niet zo opvallen.
“Maar goed, je kunt misschien wel zien dat in dit mechanisme een recept voor het noodlot verpakt zit. Het verklaart ook het fenomeen van wat we haat-liefde verhoudingen noemen: wanneer er een problematische relatie is met de ouder van het betreffende geslacht, kunnen mensen zich tegen wil en dank sterk verbonden voelen met een levensgezel die hen in sommige opzichten tegenstaat. Misschien kun je het vergelijken met jonge slachtoffers van ouderlijk misbruik of verwaarlozing die toch van hun ouders houden, omdat ze nu eenmaal geen andere vorm van liefde hebben leren kennen in de tijd dat de basis van hun persoonlijkheid in dat opzicht gevormd werd. Vaak vervallen ze in hun latere leven als opvoeder tegen wil en dank in hetzelfde foute gedrag. Het is als een perverse variant op het Stockholmsyndroom, waarbij gegijzelden een emotionele band ontwikkelen met hun gijzelnemers omdat ze van hen afhankelijk zijn. Hoewel je partner enerzijds geruststellend vertrouwd is in de wijze waarop zijn of haar emotionele huishouding zich manifesteert en reageert op jou, kan die je in zulke gevallen tegelijkertijd – geheel onbewust – op precies diè plekken pijn doen waar je het meest kwetsbaar bent. In mijn geval omdat ze zich in sommige opzichten gedraagt als mijn moeder en ik me daarmee enerzijds op mijn gemak voel, maar ze daarom tegelijkertijd onwillekeurig mijn gevoelige plekken raakt.
“Dit hele betoog keert zich tegen de gedachte dat we helemaal vrij zijn in onze keuze voor een partner. En dat er krachten in werking zijn die onze voorkeur in hoge mate bepalen, of in ieder geval richting geven. Daarin zit een element van onontkoombaarheid. Juist omdat de meesten van ons zich niet bewust zijn van die krachten – of niet willen zijn – zijn we eraan overgeleverd. Als je relatie met je moeder in de vroege kindertijd problematisch was, dan is het waarschijnlijk dat vergelijkbare problemen zich gaan voordoen bij je vrouwelijke liefdespartner. Het noodlottige ligt erin dat er een grote kans is dat je in het affectieve gedrag van je partner onbewust je moeder herkent en je daarnaar gedraagt. Je vervalt in de rol die je speelde in jouw relatie met je moeder. Op die manier scheept je partner jou op met juist die aspecten van je moeder die staan aan de oorsprong van je relatieproblemen.”
Stef had de belangrijkste conclusie van zijn uiteenzetting bereikt en hoopte dat zijn uitleg begrijpelijk was overgekomen. Hij nam een laatste slok wijn en er viel een stilte. Aan de donkere nachtelijke hemel stond een half maantje dat enkele verspreide wolken een kil wit randje gaf. Hier en daar flonkerde een ster, maar Venus was al lang achter de donkere schaduwen van de heuveltoppen verdwenen. De vlammen van het vuurtje flakkerden zwakjes op de laatste verkoolde houtjes.
Xavier doorbrak de stilte. “Ik denk dat ik begrijp wat je bedoelt. Je bent gedoemd om een relatie aan te gaan met een vrouw die je hechtingsproblemen versterkt. Dat is wat je wilt zeggen nietwaar?” Stef knikte bevestigend. “Maar die conclusie is behoorlijk deprimerend. Als het zo onontkoombaar is als jij nu beweert.”
“Ik heb gelezen dat hechtingsproblemen zich ook kunnen herhalen over de grenzen van de generaties heen, dat ze als het ware worden doorgegeven”, ging Stef snel verder om nog een laatste paragraaf toe te voegen aan zijn betoog. “Mijn principe van de complementaire gedragsprofielen schetst een mechanisme dat daarbij een rol kan spelen. Wat me voor het eerst op het spoor zette van een patroon dat zich in onze familie lijkt te manifesteren was de observatie dat al mijn neven moeite leken te hebben met het aangaan van relaties. Geen van hen was getrouwd en ze zijn allemaal – op een enkele uitzondering na – alleenstaand gebleven of pas op late leeftijd gaan samenwonen. Dat kan natuurlijk puur toeval zijn, maar ik vatte het indertijd op als een aanwijzing dat er sprake was van een gemeenschappelijke factor, iets dat misschien was aangeboren of dat zich in ieder geval in oorsprong boven het niveau van mijn eigen individuele leventje afspeelde. Het wonderlijke was dat dit gedrag zich voordeed in zowel mijn vader’s familie als aan de kant van mijn moeder. Daaruit leidde ik af dat het niet enkel genetisch bepaald kon zijn, want de families waren niet aan elkaar verwant, maar dat er op de achtergrond vergelijkbare psychologische factoren en sociale omstandigheden meespeelden.
“Zo raakte ik geïnteresseerd in familiepatronen en erfelijkheidsfactoren. Je hebt vast weleens gehoord van de zogenaamde Nature versus Nurture discussie, waarin men zich afvraagt in hoeverre ons karakter bepaald wordt door genetische factoren en in hoeverre invloeden tijdens ons leven, zoals onze opvoeding, een rol spelen bij de vorming van onze persoonlijkheid. Tweelingenstudies zijn daarvoor erg leerzaam, omdat je dan individuen kunt vergelijken die genetisch identiek zijn, maar aan verschillende of juist dezelfde omgevingsfactoren zijn blootgesteld. Bijvoorbeeld omdat ze opgevoed zijn in verschillende adoptiegezinnen. Daaruit heeft men geconcludeerd dat ongeveer de helft van ons gedrag bepaald wordt door de genen die we van onze ouders krijgen, de andere helft komt dan voor rekening van omgevingsfactoren.”
Xavier had ondertussen een wat glazige blik in de ogen gekregen. Stef vreesde dat zijn lange uiteenzetting de ander begon op te breken. Hij was zelf ook moe, maar wilde toch heel graag zijn verhaal afmaken. “Ik zie dat het al laat wordt,” zei hij verontschuldigend, “maar ik ben bijna aan het einde van mijn uitleg. Hopelijk kun je het nog even volhouden om naar mijn geraaskal te luisteren?” De ander knikte enigszins vermoeid en Stef ging verder: “Je kunt je vast wel voorstellen dat de erfelijke basis van ons gedrag binnen een familie door middel van ons DNA wordt doorgegeven aan volgende generaties, net zoals bijvoorbeeld de vorm van het oor, de haarinplant of de kleur van de ogen. Uiteraard raken bepaalde eigenschappen vermengd, omdat er door huwelijken andere genen bijkomen, maar sommige eigenschappen zijn sterker dan andere…”
“Ja, dat zijn de dominante en recessieve genen die je zojuist noemde,” onderbrak Xavier hem. “Ik herinner me die van de lessen over erfelijkheidsleer op school.
“Juist, maar er zijn ook zogenaamde Kwantitatieve Eigenschappen, waarbij meerdere genen – meestal hele clusters – van invloed zijn op bepaalde kenmerken. Die complexe vorm van erfelijkheid komt in de praktijk veel vaker voor. Die eigenschappen zijn dan ook niet òf zus òf zo, maar kennen allerlei gradaties. Tussen wit en zwart zitten vele tinten grijs. Het is dus niet zoals de kleur van je ogen – òf blauw, òf anders – of je haar – donker of blond – maar meer geleidelijk, zoals je lichaamslengte, gewicht, bloeddruk… of intelligentie. Wanneer je spreekt over gedragskenmerken dan wordt het vele malen ingewikkelder, omdat daaraan verschillende complexe fysieke functies ten grondslag liggen waar heel veel genen bij betrokken zijn, zoals je stofwisseling, je hormoonhuishouding of de gevoeligheid van je zenuwstelsel. Je kunt ze voorstellen als niet de elementaire grondstoffen, maar de grotere bouwblokken van je persoonlijkheid. De ontwikkeling van die systemen wordt behalve door je genen ook beïnvloed door omgevingsfactoren zoals het affectieve gedrag van je ouders, maar bijvoorbeeld ook de hoeveelheid en het soort voedsel dat je naar binnen krijgt of de mate van stress die je ondergaat. En dan speelt het ook nog eens een rol tijdens welke fase van de ontwikkeling van die verschillende functies de externe invloeden werkzaam zijn. Kortom, we weten meestal niet goed hoè onze genen ons gedrag mede bepalen, maar dankzij de tweelingenstudies weten we wel dàt ze een rol spelen bij de ontwikkeling van ons gedrag.”
“Ik denk overigens dat het klassieke onderscheid tussen genen en omgevingsinvloeden inmiddels wat achterhaald is, of in ieder geval nuancering behoeft, omdat men er steeds meer achter komt dat ook die epigenetische mechanismen die ik noemde een grote invloed kunnen hebben op onze ontwikkeling. De tegenstellingen tussen Nature en Nurture dreigen op te lossen in de wetenschap dat de werking van onze genen, wat ze noemen de expressie ervan, beïnvloed kan worden door omgevingsfactoren. Maar dat even terzijde. Omdat genen binnen een familie gedeeld worden, geldt dat ook voor de fysieke bouwstenen van ons gedrag, want die worden bepaald door onze genen. Dat is dus één verklaring voor het bestaan van overeenkomstige persoonlijkheden binnen een familie. Om het zo te zeggen, een Nature-aspect dat bijdraagt aan het ontstaan van gedragspatronen. Zie je dat voor je?”
“Ja ja. Simpel gezegd, binnen een familie heeft men voor een deel dezelfde genen en dezelfde genen kunnen leiden tot vergelijkbaar gedrag”, bevestigde Xavier.
“Juist. Daar bovenop komen dan de Nurture-invloeden die gemeenschappelijk zijn binnen een familie. Ik denk daarbij in de eerste plaats aan factoren uit de samenleving – zoals sociale en culturele omstandigheden die de familieleden delen met elkaar en die doorklinken in de opvoeding van hun kinderen. Zaken als geloof, opleidingsniveau en woonplaats. Daarnaast zijn er de rechtstreekse psychologische invloeden van opvoeders waar we het nu voornamelijk over gehad hebben. Zoals we zagen kunnen die ook worden doorgegeven over de generaties en zich dus op die manier handhaven en verspreiden binnen families. Dat kan verklaren waarom er overeenkomsten zijn in het liefdesleven van mijn neven en mijzelf, ook al zijn er graduele verschillen. En de aanwezigheid van dergelijke onderliggende emotionele patronen verklaarde ook waarom mijn ouders elkaar gevonden hebben. Die maken namelijk deel uit van de overeenkomstige belevingswereld die ze onbewust van elkaar herkenden en de basis vormde voor hun relatie. Dààrom vind ik bepaalde karaktereigenschappen terug aan beide kanten van mijn familie. Het illustreert een tendens waarin gedragskenmerken, gedreven door genetische èn psychosociale overeenkomsten, de neiging hebben om samen te klonteren en elkaar te versterken.” Bij die laatste verklaring maakte Stef een handgebaar als om aan te geven dat hij klaar was met zijn verhaal.
Xavier onderdrukte een geeuw. “Nou, dat was een hele uiteenzetting. Ik moet zeggen dat je allerlei interessante verbanden legt, maar ik weet eerlijk gezegd niet goed wat ik ervan moet denken.” Hij porde wat met een weggesprongen twijgje in het uitdovende vuurtje. “Ik heb de indruk dat je een heel complex bouwwerk van ideeën hebt geconstrueerd om je eigen relatieproblemen te verklaren. De praktische vraag die nu in me opkomt is of je er verder iets mee kunt aanvangen. Denk je zelf dat het je verder kan helpen met je eigen liefdesleven?”
Stef realiseerde zich dat hij Xavier niet helemaal had overtuigd van zijn zogenaamde theorie, maar dat had hij ook niet verwacht. In sommige opzichten was zijn verhaal nogal confronterend en voor velen misschien te abstract. Hij was al blij dat zijn metgezel aandachtig geluisterd had en hem had geholpen zijn ideeën onder woorden te brengen. Maar al met al was hij misschien wel wat lang doorgegaan met praten over zichzelf en zijn sores. En Xavier’s vraag wat die hele intellectuele exercitie hem nu had opgeleverd was volstrekt terecht. En moeilijk te beantwoorden. Hij moest bekennen dat hij zijn natuurlijke terughoudendheid had laten varen en zichzelf bijna zonder voorbehoud geestelijk had laten leeglopen. Het was ondertussen tijd om te gaan slapen, ze hadden tenslotte morgen weer een flinke dagmars voor de boeg. Maar het was nu eenmaal een ingewikkeld verhaal dat niet eenvoudig samen te vatten was, vond hij zelf. Hij zou het eens een keer moeten opschrijven.
“Tja, dat is een goede vraag”, antwoordde hij, met de bedoeling zijn relaas nu definitief af te ronden. “In algemene zin is het de vraag of je de vicieuze cirkel waarin Nature en Nurture om elkaar heen blijven draaien ergens kunt doorbreken. Omdat de genen nu eenmaal vastliggen, zou je misschien iets moeten doen aan de opvoedingskant. Om te beginnen zouden artsen, vroedvrouwen en kraamhulpen beter getraind moeten worden om verschijnselen of risicosituaties te kunnen signaleren. Dan kunnen ouders beter voorgelicht of begeleid worden. Misschien gebeurt dat tegenwoordig ook meer dan vroeger – er is nu tenslotte meer kennis over de hechtingsproblematiek, die eigenlijk pas sinds 1980 of zo serieus in de belangstelling staat. Het lijkt me ook dat er in de samenleving al tendensen zijn waardoor de opvoeding soms voor een deel op wat meer afstand staat van de invloed van de ouders en hun eventueel schadelijke omgevingsfactoren. Kinderen gaan bijvoorbeeld vaker naar de crèche, maar er zijn ook meer echtscheidingen en eenoudergezinnen. Ik heb geen idee welk effect dat heeft, maar ongetwijfeld zal dat in de toekomst weleens onderzocht worden. Of ik zelf nog iets kan met deze informatie valt te betwijfelen. Op mijn leeftijd valt er niet veel meer te veranderen, vrees ik. Voorlopig ben ik onderweg en ik heb geen idee hoe de situatie zal zijn wanneer ik weer naar huis ga. Vooralsnog denk ik dat Vera en ik elkaar vasthouden in de ambivalente dynamiek van onze dyade en de – vaak ongemakkelijke – rollen die we daarin gevonden hebben. Misschien vind ik mogelijkheden en de kracht om daar iets aan te veranderen, maar dan moet de ander onvermijdelijk ook bereid zijn dat te accepteren. En om haar eigen rol in de relatie kritisch onder de loep te nemen en daarover open en onbevreesd te communiceren. Dat vereist nogal wat inzicht in de eigen persoonlijkheid en een grote bereidheid tot inspanningen zonder enige zekerheid over de uitkomst. Ik weet al met al niet of het realistisch is om dat van iemand te verwachten.”
“Mmmm…”, met een vermoeid geluid stond Xavier op. “Neem me niet kwalijk, mijn vriend, maar ik moet even mijn blaas legen.” En hij verdween in de duisternis van de verlaten camping.
Stef was uitgeput door de emotionele ontlading van deze uitgebreide biecht. Het voelde als een heftige sessie bij een psychotherapeut. Ze moesten inderdaad maar eens naar bed gaan. Hij draaide zich om naar zijn kleine tentje en begon in zijn bagage te zoeken naar zijn tandenborstel.
Maar zijn hoofd kon de stroom van gedachten die op gang gekomen was nog niet meteen tot stilstand brengen. Hij moest denken aan de praktische oplossing die hij ruim vijftien jaar eerder had gevonden om aan zijn kinderwens tegemoet te komen, zonder zijn nageslacht op te zadelen met de last van zijn gecompliceerde emoties. En de opvoedkundige beperkingen die ermee samen hingen. Gehoor gevend aan berichten over een tekort aan zaaddonoren was hij gedurende een aantal jaren een regelmatige bezoeker geweest van de vruchtbaarheidskliniek van een ziekenhuis in Amsterdam om daar zijn sperma af te staan. De beslissing om donor te worden was genomen op een kruispunt in zijn leven, een periode waarin hij zich realiseerde dat een eigen gezin waarschijnlijk niet meer tot de mogelijkheden behoorde. Van de hechtingstheorie had hij toen nog niet gehoord en toen hij niet veel later interesse kreeg voor de kwestie rond Nature en Nurture begon hij zich af te vragen op welke wijze zijn genen zich zouden manifesteren buiten het bereik van zijn opvoedkundige invloed. Zou hij ooit de gelegenheid krijgen om zijn biologische afstammelingen te ontmoeten?
Toen hij een tijdje later in zijn slaapzak lag werden Stef’s gedachten niet langer in beslag genomen door het heftige gesprek over zijn relatieperikelen, maar waren het vooral vragen over Xavier die zijn gemoedsrust verstoorden. De twijfels die hij eerder die dag gevoeld had over diens verhalen over middeleeuwse pelgrimswegen staken in de stille cocon van zijn eenpersoonstentje de kop weer op. Wat moest hij denken van diens onsamenhangende verhaal over de verschillende pelgrimspaden? Het zou best waar kunnen zijn, maar de energieke Canadees leek hem gewoon niet het type dat met zo’n vage opdracht op pad zou gaan. Daarvoor sleepte hij ook te veel uitrusting met zich mee. Het wekte veeleer de indruk van een goed voorbereide expeditie. En een beetje met een verrekijker vanaf een berg naar beneden koekeloeren leek Stef maar een halfslachtige manier om alternatieve routes op te sporen. Het wekte toch meer de indruk dat hij uitkeek naar achtervolgers die hem op de hielen zaten. Maar waarom? Hoezo achtervolgers? Hij had stellig de indruk dat Xavier iets voor hem achterhield. Misschien had hij hem niet het hele verhaal van zijn zoektocht verteld? Als hij er nu zo over nadacht kreeg Stef de indruk dat Xavier met zijn dramatische en stichtelijke anekdotes uit de middeleeuwse bronnen behendig de aandacht had afgeleid van die processie van Cluny. Hij leek ineens ook veel meer over Eleanor en haar tijd te weten dan hij in Ouroux had doen voorkomen. En er was de vorige avond nog iets geweest dat de ander in verband daarmee terloops gezegd had dat zijn nieuwsgierigheid had gewekt. Wat was het ook al weer? Oh ja, iets met Italië… Dat hij daar het verhaal van die processie was tegengekomen. Of liet hij zich nu meeslepen door zijn vrees voor die maffiose types die op zoek waren naar hemzelf? Xavier had die afgelopen middag met geen woord gerept over een bezoek aan Italië. Waarom niet? En wanneer was hij daar geweest dan? Nu schoot Stef te binnen dat Xavier ook over ‘bronnen’ had gesproken. In welke omstandigheden was hij die twaalfde-eeuwse geschiedenis op het spoor gekomen? Dat moest dan toch al een tijdje geleden geweest zijn, terwijl hij de indruk wekte dat de scheiding die de aanleiding vormde om een jaar vrij te nemen nog niet zo lang geleden had plaatsgevonden. Toch niet langer dan een jaar geleden. Het was intrigerend. Nou ja, hij was in ieder geval geen onprettige reisgenoot. Stef voelde zich op zijn gemak bij de rust en zelfbeheersing die de ander uitstraalde en die hij zag als een typische karaktereigenschap van Aziaten – ook al wist hij uit ervaring dat er achter die uiterlijke rust soms een turbulent gevoelsleven schuil kon gaan. Maar met de dreiging van onbekende Oost-Europeanen die op zoek naar hem waren gaf het wel een veilig gevoel om een goedgespierde reisgenoot te hebben – een soort lijfwacht als het ware. Ook al waren diens beweegredenen even raadselachtig als zijn intenties.
ode7ey