Het was een paar uur later toen Stef de berg afdaalde. Het zware wolkendek was inmiddels opengebroken en een namiddagzonnetje streek haar milde licht over het landschap. Her en der liepen groepjes witte runderen te grazen op het lappendeken van heggen en weilandjes. Tot zijn verbazing brachten de aanwijzingen die hij gekregen had hem naar een kasteeltje dat half verscholen stond aan de rand van een bosje. Door een opening tussen de lage bomen werden twee ronde torentjes weerspiegeld in een grote visvijver en na een bocht stond hij voor een oude toegangspoort. De hekken waren geopend en nieuwsgierig liep Stef het knarsende grind van een binnenplaatsje op. Het kasteeltje zag er verweerd uit en de muren waren voor een groot deel begroeid met klimop. Zo te zien kon het houtwerk wel een likje verf gebruiken en ook het dak vertoonde tekenen van achterstallig onderhoud. Een losgekomen stuk regenpijp leek zich zonder veel hoop vast te klampen aan de daklijst.
Vanachter een bijgebouwtje kwamen een paar kleine jachthonden hem blaffend tegemoet rennen, maar een schel gefluit deed ze stoppen en zijn gastheer verscheen om de hoek. Jacques had zijn cape afgelegd en droeg nu een lichtbruin suède jasje boven zijn spijkerbroek, maar de zwarte baret met de lange veer zat nog op zijn hoofd. Opgewekt kwam hij Stef tegemoet.
“Hallo, mijn beste pèlerin perdu. Welkom op het domein van mijn familie. Zoals u ziet heeft ook hier het verval toegeslagen, maar hopelijk kunnen we de ondergang nog even uitstellen. In ieder geval toch tot na vanavond!” verwelkomde hij hem met een lach.
Ze schudden handen en Stef keek om zich heen. “Toen ik uw uitnodiging accepteerde had ik geen kasteel verwacht. Als ik dat geweten had, dan zou ik me erop gekleed hebben en het beste kostuum uit mijn rugzak hebben aangetrokken”, antwoordde Stef, hopend dat hij de juiste ironische toon had getroffen. “Hoe zal ik u aanspreken? Monseigneur? Sire? Monsieur le Comte?”
“Haha, touché. Nee, gewoon Jacques is prima. Komt u verder.” Hij leidde Stef naar de achterkant van het bijgebouwtje, zo te zien een verbouwde stal, waar een weelderige bloementuin als een schilderij van Monet dat tot leven was gekomen in het late zonlicht lag. Nu zag Stef dat het bijgebouw als woning fungeerde. Vanuit openstaande deuren klonk zachte pianomuziek. In tegenstelling tot het hoofdgebouw zag alles hier er goed onderhouden uit. Jacques nodigde hem uit om plaats te nemen op een terrasje in de zon waar een houten tafel en enkele gemakkelijke rieten stoelen stonden. Stef plaatste zijn rugzak tegen een laag muurtje van natuursteen en ging zitten. Op de tafel lag een opengeslagen krant en er stond een dienblad met daarop een groene fles Ricard, een karaf met water en een paar glazen. Zijn gastheer verexcuseerde zich en verdween in het huis. Even later kwam hij terug met een paar schaaltjes met mediterrane lekkernijen: zoute koekjes, olijven en stukjes verse geitenkaas. Het was een buitengewoon aangenaam en gastvrij onthaal en even later zaten de beide mannen ontspannen te keuvelen over de opgravingen op de berg, waarvan de top nog net zichtbaar was boven de bomen naast het huis.
Het bleek dat een familielid van Jacques ruim een eeuw eerder betrokken was geweest bij de archeologische opgravingen die toen plaatsvonden op Beuvray. In die tijd had deze oud-oudoom dit landgoed voor een prikje kunnen kopen en sindsdien was het in de familie gebleven. Jacques was een wandelende encyclopedie over de geschiedenis van Bibracte en hij beantwoordde enthousiast de vragen van zijn gast over de opgravingen. Hij vertelde dat er op en rond de berg nog jaarlijks archeologische teams actief waren van allerlei Europese universiteiten, van Zwitserland en Oostenrijk tot Polen en Hongarije. De laatste jaren had men ook veel onderzoek gedaan naar de geschiedenis van de nabije omgeving gedurende de eerste twee eeuwen van de Romeinse keizertijd, de Haut Empire Romain, zoals Jacques die bloeitijd noemde.
Stef laafde zich maar al te graag aan de stroom van kennis en verhalen die bij zijn gastheer opborrelde als het water van een van de natuurlijke bronnen op de berg. De Fransman was geenszins opdringerig met zijn kennis en Stef had de indruk dat de ander goed naar hem luisterde en probeerde te begrijpen hoe zijn gast de aangereikte stukjes van de legpuzzel van de geschiedenis van het oppidum aan elkaar paste. Een zeldzame ervaring in een wereld waarin mensen meestal bezig waren om je te overstelpen met hun eigen preoccupaties.
Stef vroeg hoe het einde van Bibracte was gekomen en Jacques legde uit dat de Romeinen mogelijk een strategische motivatie hadden om de heuvelstad te ontruimen. Ze wilden voorkomen dat de ervaringen bij Alesia zich zouden herhalen. Vercingetorix had zich daar in het jaar 52 vòòr onze jaartelling met zijn opstandelingen verschanst op een vergelijkbare versterkte heuvel en het had Caesar heel veel moeite gekost om de Galliërs daar te verslaan. De stam van de Aedui, ook wel Haeduers genoemd, die Bibracte bewoonde had deelgenomen aan die opstand, maar waren vanouds bondgenoten geweest van de Romeinen. Ongetwijfeld moesten ze een hoge prijs betalen voor hun verzet, in de vorm van goud en slaven, maar Caesar toonde zich genadig en de oude banden werden spoedig hersteld. De stam was meer op handel met de bezetters ingesteld dan haar noordelijke verwanten rond Alesia en het is goed mogelijk dat ze op den duur verleid werden door de mogelijkheden die hen in Augustodunum, het latere Autun, geboden werden. De lager gelegen stad aan de Arroux – genoemd naar haar stichter, keizer Augustus, de erfgenaam van Caesar – was beter bereikbaar en had goede verbindingen met het Romeinse handelsnetwerk in het Zuiden. Om indruk te maken op de onderworpen Galliërs wilde de keizer van de stad een visitekaartje van Rome maken en daarbij werden kosten nog moeite gespaard. Langzaam maar zeker raakte de heuvelstad in onbruik.
Opgravingen op de berg toonden aan dat daar kort voor het begin van onze jaartelling een aantal Romeinse gebouwen was neergezet, aldus Jacques. Waarschijnlijk hielden die verband met de winning en bewerking van ijzer en koper, die er vanouds een rol speelde. Tegelijkertijd behield Bibracte haar spirituele en religieuze betekenis, zo wezen de opgravingen uit. De verschillende waterbronnen die er ontsprongen werden in de tijd van de druïden al gebruikt als cultusplaatsen. Stef wist dat ook de Romeinen een traditie kenden van goddelijke verering bij heilige bronnen. Hij vertelde dat hij Glanum in de Provence had bezocht, wat een ander voorbeeld was van een Romeinse plaats die ontstond rond een oud heiligdom bij een waterbron. Jacques knikte instemmend en vervolgde dat Bibracte zodoende ook een plaats bleef van religieus belang. Het lag voor de hand dat de traditionele lokale goden in een nieuw Romeins jasje gestoken werden en de oude rituelen in aangepaste vorm gewoon voortgezet werden. Er waren resten van tempels uit verschillende perioden gevonden. Religieuze erediensten vormden eigenlijk de rode draad in het verhaal van Bibracte, betoogde Jacques – die duidelijk in zijn element was – want een heidense Romeinse tempel op de top maakte in de christelijke tijd plaats voor een kapel die gewijd was aan Sint Martinus en de bron daar vlakbij kreeg in naam van Sint Petrus zuiverende en helende eigenschappen toegeschreven. In de Middeleeuwen bouwden Franciscaner monniken een klooster naast het oude geometrische bassin in de hoofdstraat van de heuvelstad, maar toen was de Romeinse tijd allang voorbij.
“Dus eigenlijk was de ondergang van Bibracte min of meer een natuurlijk proces?”, vroeg Stef geboeid.
“Nou ja, je kunt waarschijnlijk wel stellen dat veel bewoners dachten dat ze er in materieel opzicht op vooruit zouden gaan als ze verhuisden naar Augustodunum. Dat gold vooral voor de elite die een Romeinse leefstijl overnam en een Gallo-Romaanse identiteit ontwikkelde. Er zal best wel wat dwang aan te pas gekomen zijn, maar de Romeinse manier van leven stelde verleidelijke verbeteringen van de leefomstandigheden in het vooruitzicht.”
Stef zag wel dat de Romeinse levensstijl ook jonge Aedui moest hebben aangetrokken. De welvaart van het Romeinse stadsleven met haar imposante muren, luxueuze badhuizen, indrukwekkende theaters en uitgebreide handelscontacten moet een onweerstaanbare aantrekkingskracht op hen uitgeoefend hebben. En door dienst te nemen in het onverslaanbare Romeinse leger lagen roem en fortuin binnen het bereik van iedere ondernemende jongeman. Wie zou er nou niet in zo’n glimmend harnas willen meemarcheren in de goed gedrilde en goed gevoede cohorten? Het moet in de ogen van de Galliërs geleken hebben alsof er magische, halfgoddelijke wezens waren geland die je uitnodigden om lid te worden van hun futuristische wereld. Dat was in ieder geval een betere uitkomst dan bij vergelijkbare latere botsingen van koloniale grootmachten met oorspronkelijke inheemse bewoners die in gedachten kwamen. Daarbij werden de inheemsen in veel gevallen bijna uitgeroeid: Zuid-Amerikaanse indianen werden uitgemoord door op goud beluste Spaanse conquistadores, Noord-Amerikaanse ‘roodhuiden’ moesten hun leefwijze opofferen aan de landhonger van Europese kolonisten en Australische aboriginals werden gewoon voor de lol opgejaagd door Britse goudzoekers en voormalige gevangenen. Daarmee vergeleken was de Romanisering van Gallische, Britse en Germaanse stammen een toonbeeld van medemenselijkheid.
“Degenen die zich niet wilden aanpassen en vasthielden aan de oude manier van leven, stierven waarschijnlijk gewoon uit”, vervolgde Jacques. “Om te voorkomen dat zich weer opstandige Galliërs zouden vestigen op de berg werd er een Romeins villacomplex gebouwd, compleet met atrium, binnentuin, vloerverwarming en baden. Uiteindelijk was het oppidum niet veel meer dan een beetje achtergebleven uithoek van het rijk, denk ik. Misschien ook een plek waar folkloristische religieuze gebruiken in ere gehouden werden.”
“Toch tragisch. Ik stel me voor hoe de laatste echte Aeduer eenzaam ronddoolde tussen de overblijfselen van de verlaten stad van zijn voorvaderen.”
“Dat was dan waarschijnlijk een oude slaaf die op het nieuwe Romeinse landgoed werkzaam was. Maar ja, het is de tragiek, maar tegelijkertijd ook de pracht van het leven dat alles nu eenmaal voorbijgaat en plaats maakt voor iets nieuws. Soms is er zelfs sprake van een verbetering. Gelukkig is het geheugen van de mens kort en hebben nieuwe generaties meestal weinig weet van wat verloren is gegaan. Maar ik zie dat u in een sentimentele stemming bent geraakt, mijn beste pelgrim.” Jacques keek naar de lucht alsof hij iets zocht en vervolgde: “Misschien wilt u zich even terugtrekken om het stof van de weg af te spoelen? Dan zal ik ondertussen een vuurtje voor de barbecue maken.”
Stef vond dat een uitstekend idee. Hij voelde zich plakkerig van het zweet na de lange klim tegen de berg op en de daaropvolgende wandeling naar beneden. Zijn gastheer leidde Stef tot diens verrassing naar het bouwvallige kasteeltje. Ze gingen door een zijdeur naar binnen en in een donkere hal liepen ze een krakende trap op naar de eerste verdieping. Het rook naar boenwas en oud hout en er hing een vleugje verrotting in de lucht. Stef moest denken aan een stoffige oude wijnkelder. Op de eerste verdieping opende Jacques een deur die toegang gaf tot een ruime kamer met uitzicht op de berg. In tegenstelling tot de buitenkant van het gebouw, was deze kamer goed onderhouden. De inrichting was weliswaar sober, maar alles was schoon en fris geverfd. Er stond zelfs een televisie op een kastje met boeken en DVD’s. Aan de muur hingen bosjes geurende gedroogde kruiden en bloemen. De aanwezigheid van een aantal persoonlijke snuisterijen zoals fotolijstjes met portretten en wat kledingstukken in een kast rechtvaardigde de gedachte dat dit geen anonieme hotelkamer was.
“De familie gebruikt het kasteel voor vakanties en we hebben enkele comfortabele appartementen ingericht. Kijk, door deze deur kom je in de badkamer”, meldde Jacques en hij opende een doorgang naar een keurig ingerichte ruimte met een toilet, wastafel, douche en ligbad. “Ik hoop dat u hiermee uit de voeten kunt.”
“Jazeker, dit is geweldig. Dank je wel”, antwoordde Stef terwijl hij zijn bagage naast het bed op de grond plaatste.
“Bien, dan laat ik u nu hier en zie ik u straks weer beneden. Laten we zeggen over een half uurtje of zo?”
“Prima. Tot straks!”
Toen Stef gewassen en geschoren terugkeerde naar het terras, was Jacques in de weer met aanmaakblokjes en een zak houtskool. De pet met de veer was verdwenen en hij droeg het gekamde haar nu in een kleine paardenstaart. De klassieke pianomuziek die eerder uit het huis had geklonken was vervangen door de ijle sensuele klanken van de trompet van Miles Davis. Round About Midnight of Ascenseur Pour l’Échafaud, gokte Stef. Op de tafel hadden kranten en Pernod-glazen plaats gemaakt voor borden met bestek en servetten. Een fles witte wijn stond in een koeler.
“Ah, bent u daar. Alles naar wens? Ga zitten en maak het u gemakkelijk.” Jacques streek een lucifer aan en hield die bij de aanmaakblokjes tot ze ontvlamden. Daarna voegde hij zich bij Stef en schonk twee glazen witte wijn in. “Ik neem aan dat u een glaasje meedrinkt?”
“Ja graag, hoewel ik moet zeggen dat ik het niet meer gewend ben, om dagelijks te drinken.”
“Oh? Is dat een vorm van christelijke boetedoening?” vroeg de Fransman met de licht spottende blik die Stef nu van hem kende.
“Nee hoor, ik mag graag een glas wijn drinken, maar het is vanwege de wandeldiscipline. Ik ben de volgende dag minder fit wanneer ik gedronken heb.”
“Ach ja, ik begrijp het. Ziet u vandaag dan maar als een speciale dag, een feestdag. Het kan toch geen kwaad om de teugels voor een keertje te vieren? Wat mij betreft kunt u morgen net zo lang uitslapen als u wilt.”
Stef wilde tegensputteren, maar vond bij nader inzien dat de man wel gelijk had. Er was geen enkele druk om de volgende dag haastig zijn weg te vervolgen en tot dusverre was zijn verblijf op het landgoed bijzonder aangenaam. Alles welbeschouwd kon hij zich zonder bezwaar ontspannen en overgeven aan de goede zorgen van zijn gastheer. De wijn was hem onbekend, maar wekte sprankelend zijn smaakpapillen. Zijn gastheer keek goedkeurend naar zijn glas. “In de Morvan zelf worden geen grote wijnen geproduceerd, maar gelukkig zijn de beroemde Bourgondische wijnstreken hier nooit ver weg. Deze Rully komt van de Côte Chalonnaise, even voorbij Autun. Hij is nog een beetje jong, maar zal daarom prima smaken met forel van de barbecue. Als dwalende christen houdt u toch wel van vis?”
“Nou, of ik christen genoemd kan worden valt nog te bezien, maar een smakelijk visje weet ik wel te waarderen,” antwoordde Stef lachend.
“Zo, dus uw reis is dus toch niet ingegeven door religieuze motieven?”, observeerde Jacques terwijl hij met een oud tijdschrift als waaier de vlammen van de barbecue aanjoeg. “Ik dacht dat u vertelde dat u een zoekende pelgrim bent?”
“Volgens mij heeft een pelgrim de een of andere heilige plaats als eindbestemming voor ogen”, antwoordde Stef. “Ik weet nog niet waar mijn reis zal eindigen – ik heb mezelf geen concreet einddoel gesteld. In die zin lijk ik meer op een zwerver, maar ergens hoop ik toch wel dat ik een plaats vind die me bevalt en waar ik een tijdje wil blijven.”
“Maar hoe zit het dan met dat insigne op uw pet? De Sint Jacobsschelp is toch het symbool van Santiago de Compostella?”
“Tsja, dat is misschien een beetje opportunistisch van me, maar ik heb me voorgenomen de zuidelijke pelgrimsroute, de Via Podiensis, te volgen vanaf Le Puy-en-Velay tot in Spanje. Ik weet nog niet welke kant ik zal opgaan als ik eenmaal voorbij de Pyreneeën ben. Voorlopig draag ik de schelp omdat die past bij de weg die ik volg en omdat ik het een mooi object vind.”
Jacques maakte met zijn blik op het vuur gericht een afwezig knikkend gebaar met zijn hoofd en verdween in het huis. Stef dacht na over wat hij zijn gastheer zou vertellen over zijn tocht en zijn motivatie om die te ondernemen. Niet speciaal omdat hij iets verborgen wilde houden, maar de verwarrende complexiteit van al zijn gedachten en gevoelens dwong hem nu eenmaal om een bepaalde selectie van de feiten te presenteren. Spreken vereiste een ordening van gedachten. Een samenhangend verhaal was als een aangeharkte tuin waarin de wildgroei van associaties en indrukken weggesnoeid was om een bepaalde essentie tot zijn recht te laten komen. Maar het maakte nogal een verschil of je streefde naar een wilde bloementuin, een Japanse rotstuin of een geurige kruidentuin, of dat je groenten wilde verbouwen. Wat niet in het beeld paste, moest worden weggesnoeid. Stef vond het altijd een ongemakkelijke opgave die al begon wanneer je bij een normale ontmoeting met iemand geconfronteerd werd met de vraag: ‘Hoe maakt u het?’ De goede omgangsvormen schreven voor dat je dan liet weten dat het goed met je gaat, maar omdat de waarheid altijd een stuk genuanceerder was dan die eenduidige mededeling, vond Stef vaak dat hij dan niet oprecht de gestelde vraag beantwoordde of zelfs maar wat stond te liegen. Hij hield niet zo van formaliteiten en was geneigd zo’n nietszeggend antwoord maar hypocriet te vinden, vooral als hij op vriendschappelijke voet stond met de persoon in kwestie. Sowieso was Stef niet goed in neutrale gesprekken en borrelpraat. Hij begreep wel dat zulke oppervlakkige conversaties fungeerden als het smeermiddel van sociale interacties, maar hij voelde zich vaak erg opgelaten in formele situaties als recepties, zakelijke diners, netwerkbijeenkomsten en werkgerelateerde borrels. Dwars tegen de sociale conventies in was hij nogal geneigd om een gesprek snel op het persoonlijke vlak te brengen – of het nu oude bekenden betrof of volslagen vreemden. En niet iedereen stelde dat op prijs.
Het probleem dat ontstond bij deze zelfopgelegde oprechtheid was dat hij een keuze moest maken uit de complexe en vaak tegenstrijdige gevoelens die zijn gemoedstoestand bepaalden. Er waren grofweg twee soorten scenario’s die hij dan kon volgen. Hij kon een zonnig beeld schetsen door een aantal recente hoogtepunten uit zijn leven aan te halen, òf hij kon een sombere voorstelling van zaken geven door iets van zijn moeizame verhouding met de wereld te vertellen. Want daar kwam het naar zijn gevoel wel op neer in zijn leven: een basistoestand van zwaarmoedigheid die op onregelmatige tijden werd onderbroken door aangename gebeurtenissen. Zo kon hij ervoor kiezen een verhaal op te dissen over zijn gevoel een eenzame buitenstaander te zijn, desnoods op smaak gebracht met een relativerend sausje levensbeschouwelijkheid, òf hij kon een verslag geven van zijn opwindende belevenissen, de interessante dingen die hij had meegemaakt en de inspirerende mensen die hij was tegengekomen op zijn grillige levenspad. Beide verhalen waren in zijn ogen even waarheidsgetrouw, maar ze toonden een totaal verschillend beeld van hemzelf en konden daarmee even uiteenlopende reacties oproepen bij zijn gesprekspartners.
Binnen dit ruwe onderscheid tussen een opgewekt en een zwaarmoedig verhaal was natuurlijk een eindeloze hoeveelheid nuanceringen mogelijk. Stef was op een anarchistische camping in Spanje weleens vergeleken met Harry Haller, de eenkennige hoofdpersoon in De Steppewolf van Herman Hesse, een spreekwoordelijke Einzelgänger. Die werd bij een psychedelisch bezoek aan het Magisch Theater geconfronteerd met een caleidoscoop aan verschillende spiegelbeelden van zichzelf: in iedere spiegel een ander aspect van zijn complexe persoonlijkheid. En dat was zoals Stef niet alleen zichzelf, maar ieder mens zag: elk individu was een vat vol tegenstrijdigheden dat naar gelang de stemming en de situatie van dat moment een ander gezicht toonde. De rollen die een mens kon aannemen zag hij als evenzovele verhalen die een persoon over zichzelf kon vertellen. Hij betwijfelde of er mensen bestonden die één consistent verhaal over zichzelf en de wereld hadden dat alle facetten van hun persoonlijkheid beschreef. Iedereen kaatste heen en weer tussen verstand en gevoel, tussen goed en kwaad, tussen impuls en reflectie. Misschien kon het ook niet anders, omdat verhalen nu eenmaal het product waren van een selectieproces en geconstrueerd werden met een bepaal doel voor ogen – bewust of onbewust. Een schilder van expressionistische portretten gebruikte tenslotte ook een andere penseeltoets en andere kleuren dan een collega die een psychologisch realisme nastreefde. De motivatie om zijn voettocht door Frankrijk te ondernemen was nauw verbonden met het sombere verhaal over zichzelf en zijn pessimisme over de wereld, maar de uiteenlopende ervaringen die hij onderweg had opgedaan vormden existentiële juweeltjes aan de kralenketting van zijn levensloop.
Jacques verscheen weer. Hij droeg een schaal met twee forellen die hij zo te zien gevuld had met schijfjes citroen en groene kruiden. “Zo, even deze twee bakken en dan kunnen we eten.” Hij klemde de vissen in een grillrooster en plaatste ze boven de gloeiende houtskooltjes. Tevreden fluitend liep hij het huis weer in en kwam even later terug met een dienblad met daarop schalen die hij begon uit te stallen op de tafel. Stef zag een salade met tomaten en olijven, een schaaltje met groene asperges en schijfjes citroen en een dampende ovenschotel met gegratineerde aardappelen. Het zag er uitnodigend uit en Stef maakte een goedkeurende opmerking. Met het glas in de hand inspecteerde Jacques de vissen boven het vuur en keerde ze om. De twee honden kwamen nieuwsgierig kijken of er iets te halen viel en gingen op enige afstand van de tafel liggen om de verdere ontwikkelingen te volgen. De gastheer vulde hun glazen bij en ging zitten.
Stef voelde zich erg op zijn gemak in het gezelschap van deze excentrieke Fransman en besloot zich kwetsbaar op te stellen en zijn twijfelende kant te tonen. “Ik begin me de laatste dagen af te vragen of mijn reis een zoektocht is of toch vooral een vlucht. Als ik al iets zoek, dan is dat weinig concreet: een aangename plek om een tijdje neer te strijken waar ik in rust kan lezen en schrijven, misschien ook wat schilderen of musiceren. Wat ik achter me probeer te laten is veel duidelijker. Dat is een dolgedraaide wereld van hebzucht en oppervlakkigheid, een wereld waarin ik me steeds minder thuis voel en waarmee ik weinig binding heb. Geen gezin, geen werk. Niets van die dingen waardoor normale mensen zich verbonden voelen met het alledaagse leven om zich heen.”
Jacques knikte begrijpend en daardoor aangemoedigd vervolgde Stef: “Ik weet niet hoe het hier in Frankrijk gesteld is, maar ik krijg in mijn land steeds meer het gevoel dat ik niet gewenst ben. Na je vijftigste, of eerder, ben je zo goed als afgeschreven. Ze dwingen je werk te zoeken op een arbeidsmarkt waar men je te oud vindt en geen plaats voor je heeft. Dus stimuleren ze je om voor jezelf te beginnen als zelfstandig ondernemer – alsof iedereen daarvoor de geschikte persoonlijke eigenschappen en professionele vaardigheden bezit. Maar het drukt in ieder geval de werkloosheidscijfers en de kosten voor uitkeringen. Tegelijkertijd verhogen ze de pensioenleeftijd en worden allerlei sociale voorzieningen ontmanteld. Dus teer je in op je spaargeld – als je dat al hebt – en het enige perspectief dat geboden wordt is armoede of afhankelijkheid van je kinderen of buren. Bij ons heet dat de Zorgzame Samenleving”,
Stef zocht naar een Franse vertaling maar bleef hangen in societé attentive wat hem niet helemaal hetzelfde leek, maar zijn gastheer leek hem te begrijpen en hij vervolgde: “Dat is niet meer dan neoliberale new-speak voor ‘zoek het zelf maar uit’. Voor velen is die afhankelijkheid van de bereidwilligheid van anderen een beklemmend of zelfs angstaanjagend vooruitzicht. En dan zijn ze nog verbaasd dat de economie hapert omdat men op zijn geld blijft zitten. Nou ja, ik besloot voordat ik niet meer kon nog iets interessants te doen met mijn spaargeld. Vandaar deze zwerftocht. Als het nergens toe leidt, dan is het in ieder geval beter voor mijn gezondheid dan thuis boos en gefrustreerd voor de televisie te blijven hangen.”
Zijn gastheer maakte een instemmend geluid en nipte aan zijn glas met wijn. Stef raakte op dreef en vervolgde: “Het zijn natuurlijk allemaal symptomen van een algemeen proces van achteruitgang en verval in onze westerse samenleving. Ik bedoel, ondanks alle technologische vooruitgang en rijkdom lijken we met zijn allen alleen maar dommer en onverschilliger te worden. Ja, we maken ons wel druk over het milieu en het klimaat, maar alles wordt ondergeschikt gemaakt aan de economie van de vrije markt. Alsof daarin de oplossing voor onze maatschappelijke problemen ligt. Nou en dan weet je het wel, want als de huidige politiek het over de economie heeft, dan heb je het over de macht van het grote geld. In naam van de vrijheid, waarmee veelal niet meer dan de keuzevrijheid van de consument wordt bedoeld, zijn alle belangrijke publieke voorzieningen geprivatiseerd. En ja, natuurlijk kon er wel wat efficiënter gewerkt worden bij overheidsinstellingen, maar ik vind gezondheidszorg, openbaar vervoer en nutsvoorzieningen toch echt te belangrijk om over te laten aan de cowboys van het vrije ondernemerschap. Ik bedoel, welk belang is er gediend met de keuze uit twintig zorgverzekeraars of tien energieleveranciers? Denkt men nu echt dat de mensen daar gelukkig van worden? Is dat het soort van vrijheid waar we op zitten te wachten? Geld dat nuttig besteed kan worden aan onderzoek en innovatie gaat nu naar zinloze reclamecampagnes en acties waar de burger horendol van wordt, terwijl de service achteruit gaat. Marketing managers regeren onze wereld en een glamourbaan bij de media is in de ogen van een groot deel van de jongeren het hoogst bereikbare. Wat een geestelijke armoede! Is dat niet ziek? Of op zijn minst decadent?”
Jacques had deze tirade van Stef met een geamuseerde blik gevolgd, af en toe instemmend knikkend met zijn hoofd. Hij stond nu op om de vissen nog een keertje om te draaien, terwijl Stef geëmotioneerd voortging. “De mens wordt gereduceerd tot consument – nee erger dan dat, tot koopjesjager – en gedwongen een studie te maken van onbegrijpelijke contracten om de goedkoopste deal te sluiten voor basisvoorzieningen als telefoon of elektriciteit. En dan klaagt de overheid over cynisch calculerende burgers? Die hebben ze zelf gecreëerd met hun marktwerking. Bah! Door de schaalvergroting op allerlei niveaus bestaat er nauwelijks rechtstreeks persoonlijk contact tussen de bedrijven en overheid enerzijds en consumenten en burgers anderzijds. Tussen die twee categorieën is een muur opgetrokken van callcenters met hun vermaledijde bel-scripts die ieder gesprek in handzame voorgeprogrammeerde banen leidt, zonder dat je het gevoel krijgt dat er oor is voor jouw individuele probleem. Dienstverlening in de vorm van customer service is als een vangnet waarin je hopeloos verstrikt kunt raken. Terwijl individueel maatwerk toch juist het voordeel zou moeten zijn van automatisering? Maar los daarvan, mensen willen communiceren met empathische medemensen als ze ergens mee zitten en niet afgescheept worden door een robot van vlees en bloed.”
Stef pauzeerde even om adem te halen. Hij nam een slok wijn en verontschuldigde zich bij zijn gastheer. “Neem me niet kwalijk dat ik zo doordraaf, maar het gaat me werkelijk aan het hart. En politici van links tot rechts staren als hazen verlamd in de verblindende koplampen van de neoliberale trein die met grote vaart op ze af dendert. Ze hebben geen oplossing voor de noden van de burgers, die in deze onzekere tijden hun heil zoeken bij populistische rattenvangers en hun sprookjes. Onze volksvertegenwoordigers worden zelf meegesleurd in de maalstroom van vrije economische krachten die ze ontketend hebben. Ik bedoel, waar zijn de leiders die een aansprekende visie hebben voor onze toekomst? Men kijkt nooit verder dan de volgende verkiezingsstrijd.”
Jacques moest lachen. “Nee, nee, ik neem u niets kwalijk. Ik kan de passie waarmee u spreekt wel waarderen. En overigens ben ik het in grote lijnen wel met u eens.” Hij stond op en haalde nu de vissen van het vuur. Ze zagen er krokant gebakken uit en hij legde er een op ieder bord. Vervolgens gooide hij een paar blokken hout op de barbecue, zette zich weer aan tafel en nodigde zijn gast uit om op te scheppen. Zwijgend begonnen de mannen te eten bij het geknetter van het verse hout op het vuur dat een prikkelende geur van hars begon te verspreiden. Het opzwepende effect van de wijn ebde weg en Stef kwam wat tot bedaren.
“Ik begrijp wel dat u somber gestemd bent over de toekomst”, begon Jacques nadat hij goedkeurend van de vis en andere gerechten geproefd had. “En ik ben met u eens dat het zinvol is om je af te vragen waar het naartoe gaat met de wereld, hoewel dat een cliché is van alle tijden. Onze politici zijn geobsedeerd door de korte termijn en ik denk dat die houding te maken heeft met de druk van de publieke opinie die direct voelbaar is via de moderne media.”
“Het geeft een enorm gevoel van machteloosheid, als je ziet hoe de wereld om je heen naar de verdoemenis gaat”, zei Stef instemmend.
“Misschien is dat wel het gevoel dat uw laatste Aeduer op Bibracte ook had. De vraag lijkt te zijn of de ondergang geleidelijk komt of dat het met een grote knal plotseling is afgelopen.”
“Ja, dat had ik me ook bedacht”, viel Stef zijn gastheer bij. “Een natuurramp zoals een inslaande meteoriet kun je niet zien aankomen. Daar kun je dus ook niets aan doen, behalve je als samenleving in algemene zin voor te bereiden op het onverwachte. Maar hoe constateer je een geleidelijk proces van neergang? Het is als die analogie van de kikkers in water dat langzaam aan de kook gebracht wordt. Als je een kikker in heet water doet dan zal die eruit willen springen, maar ze zeggen dat wanneer je ’m in koud water zet dat je langzaam en geleidelijk opwarmt hij er niets van zal merken en rustig blijven zitten tot hij gaar gestoofd is. En dan, stel dat de neerwaartse ontwikkeling wel algemeen wordt onderkend, hoe mobiliseer je de wil en de middelen om dat proces te keren? En is dat überhaupt wel mogelijk?”
“En meer filosofisch”, vervolgde Jacques, “wat is dan het verschil tussen ondergang en verandering? Want er komt altijd iets nieuws in de plaats voor het oude dat verdwijnt. Na de val van het Romeinse keizerrijk in het westen werd Bibracte waarschijnlijk nog slechts bewoond door een paar christelijke kluizenaars. In Autun waren de Aedui al lang geleden echte Gallo-Romeinen geworden en zij werden in de vijfde eeuw onder de voet gelopen door Bourgondiërs die op hun beurt weer onderworpen werden door de Franken. En na een tijdje had je in Frankrijk – het rijk van de Franken – een bloeiende christelijke beschaving, waaraan u nu uw pelgrimsroute te danken hebt.”
“Maar tussen Romeinen en die christelijke Middeleeuwen zitten wel een paar eeuwen van chaos en duisternis, met volksverhuizingen, invasies, oorlogen en plunderingen. Op vele fronten was er sprake van achteruitgang: onderwijs, wetenschap, kunst, bestuur, rechtspraak, administratie… noem maar op. Er lijkt me toch wel degelijk sprake van een ondergang van een specifieke Gallo-Romeinse orde”, wierp Stef op.
“Ja, misschien. Maar is dat altijd het geval? Ook het beeld van de zogenaamde donkere Middeleeuwen schijnt aan revisie toe te zijn. De handelsnetwerken van die tijd en de rijkdom waren volgens de laatste inzichten groter dan we lang hebben aangenomen. Het probleem is dat je wat dit betreft heel moeilijk lessen uit de geschiedenis kunt trekken. Verandering gaat altijd gepaard met pijn – zie de godsdienstoorlogen van de Renaissance, het imperialisme van de Verlichting of het wereldwijde landjepik tijdens de Industriële Revolutie. Vergelijkende geschiedschrijving van beschavingen wordt al snel geschaakt door politieke ideologieën en het resultaat is dan meestal niet erg verhelderend voor een beter begrip van de historische ontwikkelingen.” Jacques pauzeerde even om een slok wijn te nemen en vervolgde: “Bent u bekend met Oscar Spengler’s Der Untergang des Abendlandes? Nee? Welnu, Spengler heeft korte tijd gesympathiseerd met het Nationaal Socialisme van Adolf Hitler en wordt over het algemeen in verband gebracht met rechtse opvattingen. En dus geldt hij in sommige kringen als besmet. Toch heeft hij op basis van observaties in zijn tijd een aantal prikkelende ideeën geformuleerd die ook in onze tijd het bestuderen waard zijn.”
“De titel van dat boek ken ik wel. Die klinkt in ieder geval intrigerend”, merkte Stef op. “Die vis smaakt trouwens heerlijk, en die verse groenten ook. Mijn dank voor uw hartelijke gastvrijheid.” Hij hief het glas in een saluut aan zijn gastheer.
“Pas de quoi. Het is mij een genoegen… Op een voorspoedige reis.” Jacques beantwoordde het gebaar met zijn glas. “De titel van dat boek van Spengler is een gevleugeld gezegde geworden bij cultuurpessimisten en daar lijkt u ook toe te behoren”, vervolgde hij. “Spengler formuleerde in zijn werk een soort organisch model van de wijze waarop beschavingen zich ontwikkelen. Volgens hem doorloopt een beschaving stadia die je kunt beschouwen als de vier seizoenen. Er wordt hem vooral het deterministische van zijn model verweten – alle beschavingen zouden onvermijdelijk na hooguit een paar duizend jaar aan hun einde komen, maar meestal veel sneller. Gezien het historische bewijs vind ik dat niet zo’n opmerkelijke vaststelling, hoewel de notie van vergankelijkheid weinig weerklank vindt bij verschillende naties die zichzelf als uitverkoren en superieur beschouwen – we hoeven geen namen te noemen. Maar interessanter is Spengler’s beschrijving van de verschillende fasen van een beschaving. Hij biedt daarmee in ieder geval een soort raamwerk waarin we de grote historische processen van de lange termijn kunnen plaatsen. Ik denk dat u vooral zijn karakterisering van de laatste fase, de winter, wel interessant zult vinden. Het komt mij voor dat er veel overeenkomsten zijn met onze tijd zoals u die beschrijft.”
Jacques schonk de glazen bij en leek zijn gedachten even te ordenen voor een nieuwe uiteenzetting terwijl hij een hap eten wegwerkte. Hij begon zijn verhaal met te zeggen dat het nuttig was om te onthouden dat Spengler de termen ‘cultuur’ en ‘beschaving’ een geheel eigen Duitse invulling gaf. “Culturen staan bij hem voor ‘dem Werden’ oftewel dat wat in wording is – dat kunt u zich voorstellen als een creatieve periode waarin structuren en instituties ontstaan. Beschavingen zijn daarentegen ‘das Gewordene’, het gewordene – het resultaat van de voorafgaande creatieve stadia. Het begrip Cultuur is bij Spengler van toepassing op de eerste drie fasen: de lente, zomer en herfst; terwijl het woord Beschaving verwijst naar de eindfase, de winter.” Hij pauzeerde even, alsof hij Stef de tijd wilde geven om deze informatie te verwerken. “In het kort komt zijn theorie neer op het volgende: De lente van een cultuur wordt gekenmerkt door de geboorte van een verhaal over god, een mythe over het ontstaan van de wereld. Een religie dus. Die samenleving is georganiseerd in een feodale structuur, gebaseerd op landbezit. Met de verstedelijking breekt de zomerperiode aan, de tweede fase. Die brengt religieuze vernieuwingen met zich mee en wordt gekenmerkt door de opkomst van centralistische en absolutistische bestuursvormen. In het derde seizoen, de herfst, neemt de rol van natuurwetenschappen, kennis en logica toe in het denken. Er ontstaat een nieuwe sociale klasse van burgers, de bourgeoisie. Intellect en rationaliteit worden belangrijker en nemen de plaats in van het religieuze denken. Je zou kunnen zeggen dat onze Middeleeuwen en de Renaissance de lente en zomer van onze westerse cultuur omvatten en dat het tijdperk van de Verlichting kenmerken heeft van de herfst. In Spengler’s winter tenslotte voeren materialisme en scepticisme de boventoon. Het vertrouwen in rationaliteit en wetenschap wordt aangetast door teleurstelling en wantrouwen en daarvoor in de plaats komt een nieuwe, tweede gelovigheid. Of bijgeloof, zo u wilt”
Hij had de schaal met aardappelen gepakt en hield deze Stef voor zodat hij nog eens kon bijscheppen. Zelf nam hij ook nog een portie. “Ik denk dat we in dat laatste wel iets van ons eigen tijdsgewricht kunnen herkennen. We hebben de opkomst gezien van new journalism, dat de literaire vorm en de beleving van de lezer stelt bòven de feiten en hun achterliggende verklaringen. En we kennen tegenwoordig ook de zogenaamde fact-free politics, waarin de feiten er minder toe doen dan de opvattingen van het electoraat. Daarbij is iedereen tegenwoordig op zoek naar de zin van het leven of een vorm van spiritualiteit. Men keert zich af van logica en wetenschap en stort zich massaal op Oosterse filosofieën, natuurgodsdiensten, new-age, magie of hekserij. Iedereen lijkt te zoeken naar zichzelf en men begeeft zich en masse op aloude pelgrimspaden.” Stef keek bij die laatste opmerking gealarmeerd op van zijn bord. “Nee, nee, ik veroordeel u niet! Ik wil alleen maar illustreren dat Spengler’s model misschien zo gek niet is. Of in ieder geval kan dienen als een spiegel voor ons eigen tijdsgewricht. Zijn werk werd voor het eerst gepubliceerd aan het einde van de Eerste Wereldoorlog, lang voordat Hitler aan de macht kwam. Duitsland was na de jarenlange slachtingen van de oorlog verslagen en het geloof in de burgerlijke democratie had een dieptepunt bereikt. De analyse van Spengler lijkt vanwege die democratische crisis rechtstreeks toepasbaar op onze eigen tijd. Interessant vind ik vooral de gedachte dat democratie leidt tot overheersing door de rijken. Dat lijkt aan te sluiten bij de moderne inzichten van mijn landgenoot Thomas Piketty over de sociale en politieke gevolgen van de toenemende ongelijke verdeling van kapitaal. Spengler ziet democratie als een politiek wapen van het grote geld en vrijheid is bij hem een negatief concept dat slechts helpt om de efficiëntie van het grote geld te verhogen. Dit schockeert u niet?”
“Nee, het lijkt me een soort Nietzscheaanse omkering van algemeen geaccepteerde waarheden. Daar houd ik wel van. Het dwingt je om vastgekoekte concepties in het hoofd los te schudden en ogenschijnlijke vanzelfsprekendheden kritisch onder de loep te nemen.”
“Nietzsche? Ja, daar was Spengler wel door beïnvloed. Aardig dat u dat opmerkt. Enfin, om het verhaal af te maken, de vrije media zijn in Spengler’s analyse een middel waarmee het grote geld de democratie beïnvloedt. Met andere woorden, voor politieke veranderingen moet je niet rekenen op de rol van de media.”
“Ja ja, het beeld van mediamagnaten als Murdoch en Berlusconi dringt zich nu op!”
“Inderdaad. In de twintiger jaren had je bijvoorbeeld de beroemde Amerikaanse mediatycoon William Randolph Hearst. Spengler spreekt voorts van Caesarisme, het fenomeen van macht die gebaseerd is op persoonlijk charisma dat opduikt in de winterfase. Democratische instellingen verliezen hun betekenis en de bevolking doet niet meer mee aan democratische verkiezingen omdat ze de zin er niet van inzien.”
“Of ze stemmen op populistische leidersfiguren?”, onderbrak Stef de Fransman die in de ban raakte van zijn eigen betoog en met zijn vork in de lucht als een ayatollah bezwerende bewegingen maakte.
“Oui, exactement! Volgens Spengler is bloed de enige kracht die de macht van het geld kan keren. Dat is een even somber als huiveringwekkend vooruitzicht. Maar ik denk dat het veranderen van de koers van een samenleving helaas altijd gepaard gaat met bloedvergieten. Kijk maar naar onze eigen bestorming van de Bastille in 1789 of de Russische Revolutie van 1917.”
“Dus alleen revoluties kunnen de natuurlijke neergang van een beschaving stoppen? Dat lijkt mij dan een paradox, want diezelfde revoluties maken per definitie een einde aan die samenleving.”
“Haha, dat is scherp geobserveerd, maar voor Spengler is de ondergang onvermijdelijk. Kapitalisme of revolutie, het maakt niet uit. In deze fase is het afgelopen met de beschaving. Die onvermijdelijkheid horen mensen natuurlijk niet graag. Nee, ze horen liever een mooi verhaal, een sprookje dat een vorm van verlossing in het vooruitzicht stelt, zoals de religieus-moralistische invalshoek die Toynbee en Huntington bieden. Spengler definieert een cultuur in termen van geografische eenheid en gemeenschappelijke ontwikkeling, maar voor Toynbee wordt een beschaving vooral bepaald door religieuze criteria. En het Christendom is in zijn ogen natuurlijk de beste godsdienst. Dat verklaart zijn grote populariteit in de Verenigde Staten.”
“Maar als de ondergang onafwendbaar is, dan rest ons toch niets dan cynisme en fatalisme? Ik bedoel, welke persoonlijke consequenties moet een mens hieraan verbinden? Hoe moet je jezelf verhouden tot de onafwendbaarheid van de ondergang?”
“Spengler zelf bleef tot zijn dood in 1936 kritisch over het Nationaal Socialisme. Hij had kort daarvoor voorspeld dat het binnen tien jaar afgelopen zou zijn met het Derde Rijk. Daarin heeft hij gelukkig wel gelijk gekregen. Hij was niet helemaal tot apathie vervallen, want rond 1934 kwam hij al in conflict met vooraanstaande Nazi’s. Daarna werd hij doodgezwegen en hij leidde zijn laatste jaren een teruggetrokken leven met muziek en andere liefhebberijen. Dat is misschien wel de les: men kan zijn stem verheffen, maar riskeert daarmee wel isolement. Of erger. Uiteindelijk moet je er maar het beste van maken voor jezelf, zonder daarbij je morele beginselen teveel geweld aan te doen.”
“Ik kan wel zien dat die onafwendbaarheid van de neergang voor mensen moeilijk te accepteren is”, stelde Stef vast. “Een ideologie die een uitkomst biedt zal veel mensen aanspreken, mij ook. Maar ik zie religie niet als een oplossing, meer als een vlucht.”
“Aha! U sprak eerder vanavond over de twijfel of uw pelgrimage een zoektocht of een vlucht is. Als het geen vlucht in de troostende armen van het geloof is, dan bent u misschien wel op zoek naar een oplossing – of moet ik zeggen verlossing?” Die laatste spitsvondigheid ging gepaard met een uitbundige ironische lach van zijn gastheer en Stef begreep dat Jacques daarmee dit gespreksonderwerp op luchtige wijze wilde afronden.
Ze waren inmiddels halverwege de tweede fles wijn en hun borden stonden leeggegeten voor hen op tafel. Jacques stond op en legde nog een paar houtblokken op het vuur. Vervolgens begon hij de schalen, borden en het bestek op het dienblad te stapelen. Stef vroeg of hij ergens mee kon helpen, maar zijn gastheer gebood hem te blijven zitten. De honden volgden hem het huis in en even later hoorde Stef in de verte het gekletter van servies. Miles Davis was al lang geleden opgehouden met spelen en het houtvuur knetterde geruststellend. Voldaan en ontspannen leunde Stef achterover in zijn rieten stoel. Links van hem was boven de donkere contouren van het bos naast het kasteeltje een bijna volle maan verschenen.
Even later kwam Jacques terug met zijn dienblad. Tot groot genoegen van Stef plaatste hij twee schaaltjes crême brûlée op tafel. De zoete romige custard met het laagje krakende karamel er overheen vormde een toepasselijk slotakkoord van de zomerse maaltijd.
Stef kwam terug op het onderwerp dat ze besproken hadden en bracht een aantal boeken ter sprake die hij in de loop der jaren gelezen had over de ondergang van beschavingen, te beginnen bij The Rise and Fall of the Great Powers van Paul Kennedy. Daarin beschreef de Amerikaanse historicus de ondergang van een aantal grote rijken sinds de Middeleeuwen waarbij hij het begrip imperial overstretch introduceerde. De centrale gedachte van zijn theorie was dat grote mogendheden ten onder gingen aan de economische gevolgen van de militaire inspanningen om hun concurrenten voor te blijven of belagers van het lijf te houden. Hoewel de Romeinen niet ter sprake kwamen in dat boek, lag het volgens Stef wel voor de hand dat een dergelijk mechanisme ook heeft bijgedragen aan de ondergang van het keizerrijk. De verdediging tegen Germaanse invasies en de voortdurende oorlogen tegen de Perzen vroegen om meer geld, mankracht en grondstoffen dan het uitgebreide en door interne twisten verdeelde rijk uiteindelijk kon opbrengen.
“Dat doet me denken aan de Verenigde Staten en hun zelfgekozen rol van wereldwijde politieagent”, observeerde Jacques. “Onze Amerikaanse vrienden hebben er een groot economisch belang bij om de orde in de wereld te bewaren, maar betalen daar een hoge prijs voor. Ze geven van alle landen veruit het meeste uit aan hun defensiebegroting, ik geloof meer dan vijfhonderd miljard dollar per jaar, vijfhonderd miljard! Dat is nog altijd meer dan drie keer zoveel als China, dat op de tweede plaats staat. Het is maar de vraag hoe lang ze dat kunnen volhouden. De Sovjet Unie is uiteindelijk ten onder gegaan aan die wapenwedloop.”
“Mmmja… Het is ook niet duidelijk in hoeverre Kennedy’s economische analyse opgaat voor het Romeinse Rijk”, ging Stef verder. “Er zijn gewoonweg te weinig cijfers bekend uit die tijd. En er zijn andere factoren die ook een rol gespeeld kunnen hebben, zoals demografie en klimaat. Dat is het interessante aan Jared Diamond’s ecologische benadering in zijn boek Ondergang, waarin hij aan de hand van een aantal overtuigende voorbeelden beschrijft hoe uitputting van natuurlijke hulpbronnen – bijvoorbeeld als gevolg van bevolkingsaanwas of klimatologische veranderingen – kan leiden tot het ineenstorten van een samenleving.”
“Ah, daarin klinkt de echo van Thomas Malthus door, meen ik”, reageerde Jacques. “Die waarschuwde toch dat een land slechts de last van een beperkt aantal inwoners kon dragen? Omdat er maar een beperkte hoeveelheid voedsel geproduceerd kan worden op de beschikbare landbouwgrond?”
“Ja, inderdaad. Hoewel er ongetwijfeld ergens een bovengrens is voor de maximale groei van de bevolking van een land – of van de hele planeet – bleek door vernieuwingen in de voedselproductie die grens gelukkig steeds een stukje op te kunnen schuiven. Zijn boek over bevolkingsgroei verscheen rond 1800 – en vormde trouwens een belangrijke inspiratie voor Darwin’s idee van de struggle for life – maar in de loop van de negentiende eeuw werden allerlei nieuwe landbouwmethoden ontwikkeld waardoor de opbrengst van het land verveelvoudigde.”
“Ik denk dat het zogenaamde Rapport van de Club Van Rome in de zeventiger jaren ook inhaakte op de gedachte dat bevolking en economie niet onbeperkt konden groeien”, merkte Jacques op. “Die publicatie had toch de titel Grenzen aan de groei?”
“Ja. En je zou kunnen stellen dat Diamond enkele van de principes van dat rapport illustreert. Maar een bezwaar van zijn voorbeelden is volgens mij wel dat de nadruk teveel ligt op geïsoleerde samenlevingen met een eenvoudige agrarische economie”, vervolgde Stef. “Ik geloof dat hij in het tweede deel van zijn boek wel de actuele situatie in een aantal geïndustrialiseerde landen behandelt, maar wat hij daarover zegt staat me op dit moment niet helemaal voor de geest. Het lijkt mij nog maar de vraag in hoeverre moderne samenlevingen in onze globale economie zomaar zouden kunnen instorten. Daarvoor zijn de economische belangen wereldwijd teveel verstrengeld. Het is vaak puur economisch eigenbelang om andere landen op de been te houden. Kijk maar naar de inspanningen van de Europese Unie om de wankele economieën van de zwakke broeders te ondersteunen, of dreigende faillissementen van landen als Argentinië, Cyprus, Egypte of Oekraïne die steun konden zoeken bij de Wereldbank. De wereldgemeenschap kan het zich gewoonweg niet permitteren om landen met een grote economie ten onder te laten gaan. Als er eentje gaat, dan sleurt die de rest met zich mee, dat heeft de recessie van de afgelopen jaren wel aangetoond.”
“Ah oui, nous sommes tous logé à la même enseigne – we zitten allemaal in hetzelfde schuitje!” grinnikte Jacques.
“Inderdaad. En ook die lotsverbondenheid is niet nieuw. Ken je dat recente boek van Eric Cline over de ondergang van de grote prehistorische beschavingen uit de Bronstijd?”
“Ik heb erover gelezen, maar er is voor zover ik weet helaas nog geen Franse vertaling verschenen.”
“Oh, dat is jammer, want ik denk dat het je wel zal interesseren. Cline beschrijft de crisis die de mediterrane culturen van Egypte, Kreta, Griekenland, het tegenwoordige Turkije en het aangrenzende Mesopotamië trof rond het jaar 1200 vòòr het begin van onze jaartelling. De Engelse titel van het boek is 1177 BC, The Year Civilization Collapsed en het schetst een intrigerend beeld van de bloeitijd van de eerste grote menselijke beschavingen en hun ondergang.”
“Dat lijkt me bijzonder interessant. Heeft dat iets te maken met de invallen van die zogenaamde zeevolkeren waarvan sprake is in sommige Egyptische bronnen en waarvan de herkomst nogal mysterieus is? Die geschiedenis doet mij altijd denken aan de invallen van de Noormannen in onze streken tijdens de Middeleeuwen.”
“Daar heeft het mee te maken, inderdaad. Voor een deel althans. Cline probeert met behulp van de beschikbare archeologische vondsten en de schaarse geschreven bronnen zoals kleitabletten, papyri en inscripties aangevuld met gegevens uit andere wetenschappelijke disciplines te reconstrueren welke rol die invasies speelden bij het tegelijkertijd verdwijnen van de culturen van Hettieten, Minoërs, Myceners en Babyloniërs en de neergang van het Egyptische Nieuwe Rijk. Hij ziet daarin de oorsprong van de zogenaamde Donkere Eeuwen van de Griekse geschiedenis, de tijd waarin de aan Homerus toegeschreven heldendichten over Troje mondeling werden overgeleverd en waaruit uiteindelijk de klassieke Griekse periode voortkwam. Cline concludeert dat de ineenstorting zeer waarschijnlijk het gevolg was van een samenspel van een aantal verschillende op elkaar inwerkende factoren. Er was sprake van territoriale conflicten, oorlogen waar de mythische strijd om Troje waarschijnlijk onderdeel van was, maar ook van zware aardbevingen die veel slachtoffers eisten en steden vernietigde en een klimaatverandering die droogte veroorzaakte wat tot misoogsten en voedseltekorten leidde. Door de opeenstapeling van rampen raakte de hele gevestigde orde ontwricht, met als gevolg opstanden en migratiestromen die leidden tot het verval en de ondergang van die beschavingen. De invasies van de zeevolkeren hebben daarbij volgens Cline maar een marginale rol gespeeld en kunnen nooit de enige oorzaak geweest zijn van de crisis. Waar ik op wilde wijzen is dat hij spreekt van een system collapse omdat de betrokken beschavingen nauwe economische, politieke en sociale banden onderhielden. Daardoor waren ze tot op zekere hoogte afhankelijk van elkaar en had een crisis in het ene land ook gevolgen voor de naburige naties. Het leidde ertoe dat de landen als dominostenen achter elkaar omvielen.”
“En er was in die tijd bij wijze van spreken nog geen Wereldbank om landen die op de rand van de afgrond verkeerden bij te staan?”
“Precies. En je moet je afvragen waar in ons tijdperk het omslagpunt ligt waarop zelfs internationale steun niet meer toereikend is om een crisis het hoofd te bieden. Ik bedoel, de bankencrisis van het afgelopen decennium vergde al zo’n beetje het uiterste van de beschikbare middelen. Stel je voor dat daar nog eens een grote natuurramp en een ernstige pandemie bij zouden komen? Het zou het begin kunnen zijn van het einde van de wereld zoals wij die kennen…”
“Dat is bepaald een angstaanjagend perspectief dat je daar schetst, mijn beste Étienne. Je zegt eigenlijk dat doordat de wereld kleiner is geworden vanwege alle nauw verweven economische belangen, we als hele mensheid veel kwetsbaarder zijn?”
“Ja, en het zou wel eens heel snel kunnen gaan als de omstandigheden ongunstig zijn. Het is moeilijk om je voor te stellen wat er dan overblijft. De Hollywoodscenario’s vol chaos en anarchie die we kennen van film en tv zijn wat dat betreft niet erg hoopgevend.”
“Nee, je hebt gelijk. Maar anderzijds is onze generatie opgegroeid met de angst voor een atoomoorlog tussen Oost en West en die is er ook niet gekomen”, constateerde Jacques.
“Nog niet tenminste. Maar ik ben het met je eens dat ieder tijdperk zijn eigen doemscenario kent. Zo kun je ook kijken naar de boeken over dit beladen onderwerp. Ze vormen als het ware een uiting van de angsten en onzekerheden van het tijdperk waarin ze geschreven werden. Kennedy publiceerde zijn boek in de tachtiger jaren. Dat was vlak na de oliecrisis, toen de machtsverhoudingen in de wereld verschoven en de Verenigde Staten zich moesten herbezinnen op haar rol in de wereld. Na de Vietnamoorlog realiseerde het land zich dat de internationale verplichtingen en belangen groter waren dan verdedigd konden worden en verkeerde dus zelf in een toestand van imperial overstretch. De boeken van Jared Diamond weerspiegelen daarentegen het toenemende bewustzijn van onze afhankelijkheid van kwetsbare ecologische systemen en Cline illustreert hoe de wederzijdse afhankelijkheid in het global village van de eenentwintigste eeuw ons kwetsbaar maakt voor wat er zogezegd bij de buren gebeurt. Je kunt geschiedschrijving vaak maar het beste opvatten als een spiegel waarin je het tijdperk van de auteur kunt zien.”
Jacques gromde instemmend. Hij stond op en rekte zich uit. De drank en het eten hadden Stef slaperig gemaakt en na zijn laatste verbale sprint voelde hij zich geestelijk uitgeteld. Rozig staarde hij in de gloeiende houtblokken van het vuur dat Jacques nog even opgepord had voordat hij het huis weer inging om de restanten van het dessert af te voeren. Gloeiende vonkjes dwarrelden omhoog de zwarte nacht in en doofden uit, als om de vergankelijkheid der dingen, groot en klein, te illustreren. De Fransman kwam even later terug met twee kopjes sterke koffie en een fles drank. In de fles zat Marc de Bourgogne, een gedestilleerd drankje dat Stef niet kende. Jacques schonk twee kleine glaasjes in en hief zijn glas. Met een twinkeling in zijn ogen sprak hij een toost uit: “Op het einde van de wereld, dat het nog maar lang mag duren voor het zover is.”
“Amen”, beantwoorde Stef zijn heildronk. Het goedje brandde in zijn keel.
De conversatie kwam nu in rustiger vaarwater en kabbelde kalm ten einde. Jacques informeerde naar het vervolg van Stef’s tocht en merkte op dat hij wel een adresje had waar hij kon overnachten in Autun. Hij beloofde de volgende ochtend te bellen om te vragen of dat gelegen kwam. Daarna kwam het beheer van het landgoed kort ter sprake, waaraan Jacques volgens eigen zeggen een dagtaak had. Hij onderhield ook een moestuin, waarvan ze die avond enkele producten hadden gegeten. Het bracht hem veel in de buitenlucht en hij genoot van het rondlopen in de vrije natuur met zijn honden. Daarnaast schreef hij zo af en toe een boekrecensie voor een historisch tijdschrift, vooral over archeologie. Stef kon een gaap niet onderdrukken en zijn gastheer stelde voor dat ze zich zouden terugtrekken voor de nacht. Een aanbod waar Stef graag op inging. Om hem te laten zien waar de lichtschakelaar zat liep Jacques met hem naar het oude kasteeltje waarvan de contouren Stef in het maanlicht deden denken aan Marten Toonder’s Bommelstein. Hij bedankte zijn gastheer voor een bijzonder aangename avond en wenste hem een goede nachtrust. Zodra hij in bed lag viel hij in een diepe slaap.
mfpe1z
uiw5vu
wbfovx