Stef had een onrustige nacht. Niet alleen was het de eerste keer tijdens zijn trektocht dat hij op een zaal met vreemden lag, ook zijn eigen gedachten en gevoelens hielden hem uit de slaap. Het lichte gesnurk van zijn kamergenoten en de piepende en krakende bedden om hem heen brachten zijn bewustzijn iedere keer terug naar het hier en nu en belette zo dat hij in het zwarte gat van de vergetelheid kon rollen. Zijn gedachten kaatsten rusteloos heen en weer tussen de mysterieuze zieke met zijn vuurwapen die middag, het aantrekkelijke vrouwelijk gezelschap van die avond en de confrontatie met de politie die hem de volgende ochtend te wachten stond. Hij zat gevangen in een verontrustende draaimolen waarin gevoelens van spijt, verlangen en angst ongecontroleerd door zijn hoofd tolden. Het ochtendlicht begon al te gloren toen hij eindelijk in slaap viel.
Kort daarop werd hij alweer gewekt door de eerste pelgrims die opstonden om bijtijds op pad te gaan. In de wetenschap dat hij de slaap toch niet meer zou kunnen vatten stond hij geagiteerd op. Tijdens het aankleden ontdekte hij een stel rode jeukende vlekjes op zijn handen en voeten: eczeem. Hij slaakte een diepe zucht. Het was weer eens zo ver. Het leek wel of hij naarmate hij ouder werd vaker geplaagd werd door een uitbraak van irritante jeukende plekken op zijn vel, die soms opkwamen als onkruid op een schrale akker. Vanwege zijn droge huid had een vriendin zelfs gemeend dat hij leed aan de gevreesde huidziekte psoriasis, maar zo ernstig was het gelukkig niet. Van artsen had hij nooit meer dan vage verklaringen en goedbedoelde zalfjes gekregen die de verschijnselen tijdelijk bestreden, maar het probleem niet structureel oplosten. Stef had zich erbij neergelegd dat de huidaandoening een familietrekje was, het gevolg van een erfelijke aanleg waar je niets aan kon veranderen. Zijn zuster werd eveneens geplaagd door een droge, schilferende huid en hij had ontdekt dat ook zijn overgrootvader van moeders kant en sommige van zijn nichten last hadden van dergelijke huidproblemen.
Voor zover hij begrepen had werd eczeem in het algemeen veroorzaakt door een allergische reactie van het immuunsysteem. Maar hij had nooit gemerkt dat hij ergens allergisch voor was. Zelfs van hooikoorts had hij nooit last gehad. Als kind had hij gelukkig altijd veel buiten gespeeld en was hij volop blootgesteld gesteld aan allerlei potentiële ziekteverwekkers: van voetballen op veldjes waar honden werden uitgelaten, stoeien in zandbakken waarin katten hun behoefte deden en zwemmen in open water waarop soms het riool was aangesloten tot het spelen op bouwterreinen, slootjespringen bij weilanden en het afstruinen van stortplaatsen voor afval. Hij veronderstelde dat hij door al die ervaringen een robuuste natuurlijke afweer had ontwikkeld.
De jeukende vlekken op zijn voeten kon hij alleen maar in verband brengen met de warmte in zijn schoeisel en de irritatie van zijn sokken. Hij vermoedde dat die omstandigheden zijn huid prikkelden en een reactie van het immuunsysteem veroorzaakten. Het was ook goed mogelijk dat een hardnekkige schimmel die hij ooit had opgepikt in Marokko misbruik maakte van zijn kwetsbare huid. Tijdens zijn trektocht door Frankrijk moest hij zijn voeten dan ook steeds goed verzorgen en regelmatig rust en koelte geven.
Maar het immuunsysteem kon ook geactiveerd worden door stresshormonen zoals adrenaline en cortisol, wist hij. Stef had in de loop der tijd geleerd om het uitbreken van eczeem op zijn vingers, wat niet zo vaak voorkwam, in verband te brengen met een korte episode van intense emotionele stress. Wanneer hij even de tijd nam om mentaal een pas op de plaats te maken en evalueerde wat er gebeurd was in de dagen voordat de jeukende blaasjes de kop opstaken, dan kon hij meestal wel een moment aanwijzen dat er in een bepaalde situatie een golf van heftige emotie door zijn lichaam gespoeld was. Soms was dat zelfs letterlijk voelbaar geweest als een hete vloedgolf die zich door zijn lijf verspreidde, zoals de vorige dag toen die motoragent plotseling om de bocht kwam rijden en hij zich realiseerde welke stommiteit hij begaan had door dat pistool te pakken.
Hij had gelezen dat vooral de sensorische zenuwbanen – het systeem dat prikkels van onze zintuigen doorgaf aan de hersenen – door psychologische spanningen op scherp gezet kon worden als onderdeel van de activering van het sympathische zenuwstelsel, dat je kon zien als het alarmsysteem van het lichaam. Daardoor kwamen in het lichaam allerlei signaalstoffen vrij die het afweersysteem in werking zetten en als bijverschijnsel zowel de barrièrefunctie van de huid aantastten als ontstekingsreacties versterkten. Hoewel het verband tussen het zenuwstelsel en de huid op het eerste gezicht misschien vergezocht leek, lag dat juist erg voor de hand. Stef had kort na zijn vijftigste, toen hij werkloos werd, bijna drie jaar biologie en neurowetenschappen gestudeerd aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Zodoende had hij een meer dan gemiddelde kennis van de werking van het menselijk lichaam. Vooral van het zenuwstelsel, omdat hij met name geïnteresseerd was geweest in het gedrag van mensen. Hij had onder meer geleerd dat de huid niet alleen het omhulsel van ons lichaam was, maar ook functioneerde als één groot tastzintuig dat bezaaid was met sensorische cellen die gevoelig waren voor aanraking, temperatuur en licht. Cellen van de huid en die van het zenuwstelsel werden tijdens de vroege embryonale fase gevormd uit dezelfde kiemcellen van het zogenaamde ectoderm. Je zou daarom kunnen zeggen dat ze elkaars verwanten waren en dat ze tijdens hun ontwikkeling reageerden op vergelijkbare groeisignalen. Het was dan ook goed verklaarbaar dat het wetenschappers gelukt was om huidcellen te manipuleren en als stamcellen te laten uitgroeien tot zenuwcellen. Voor Stef werd die verwantschap geïllustreerd door zijn opvatting dat zowel zijn huid als zijn zenuwstelsel nogal gevoelig afgesteld stonden. Hij was emotioneel snel uit balans, zijn gemoed kon nogal wisselvallig zijn en ook zijn huid was onrustig en kwetsbaar en kon gevoelig reageren op zowel zijn stemmingen als externe invloeden zoals zonlicht en droogte. Zo bezien was zijn buitenkant een rechtstreekse afspiegeling van zijn binnenkant.
De gevoeligheid die ten grondslag lag aan eczeem was naar het scheen genetisch bepaald en het gevolg van een nog onopgehelderd samenspel van een groot aantal genen. Stef meende dat de uiteenlopende huidproblemen die zich voordeden in zijn familie ook zo’n complex genetisch fundament hadden. Maar het waren vaak omgevingsfactoren die bepaalden in hoeverre die genetische aanleg zich ontwikkelde tot een waarneembare aandoening. Prenatale stress bij een zwangere moeder kon ook een rol spelen bij de ontwikkeling van allerlei kwalen doordat de natuurlijke werking van genen beïnvloed werd tijdens de ontwikkeling van het ongeboren kind, zo was uit onderzoek gebleken. Er kon in de baarmoeder blijkbaar van alles misgaan met de afstemming van de vele complexe processen die samenhingen met de werking van het immuunsysteem en het zenuwstelsel. Het was in ieder geval niet moeilijk om je voor te stellen dat bijvoorbeeld een verhoogde concentratie van een stresshormoon als cortisol in het lichaam van een zwangere vrouw een effect had op de ontwikkeling van de zenuwcellen van haar ongeboren kind, bijvoorbeeld door de aanmaak van receptor-eiwitten te beïnvloeden die betrokken waren bij de overdracht van signalen, of de productie van eiwitten die een rol speelden bij de productie van neurotransmitters. Welke cellen en welke eiwitten op die manier ontregeld raakten was natuurlijk afhankelijk van de ontwikkelingsfase van het embryo op het moment dat de hormonen hun invloed lieten gelden.
In ieder geval viel er op dat moment weinig meer te doen aan de uitbraak van het eczeem. De irritante jeukende blaasjes en vlekjes die zich nu vertoonden op zijn vingers zouden de volgende dagen toenemen en daarna overgaan in droge schilfers en een eeltige plek van dode huid vormen. Hij kon een zalfje op zijn voeten smeren en als hij zich kon beheersen en er niet teveel aan krabde vanwege de jeuk, zouden ze na een week of zo wel weer afnemen en verdwijnen.
In het waslokaal schoor en waste hij zich en daarna pakte Stef zijn boeltje. Madeleine en Livia lieten zich niet zien en hij vermoedde dat ze nog sliepen op hun eigen kamertje in de jeugdherberg. Bij de politiepost, die zich niet ver van het pelgrimsverblijf bevond, was op dat vroege uur nog niemand aanwezig en hij besloot een rustig plekje in de zon te zoeken om de tijd te doden. Gelukkig was er in de oude stad al wel een bakker open en met een vers stokbrood onder zijn arm en kauwend op een smakelijke pain au chocolat bij wijze van ontbijt liep hij door de verlaten straatjes van Vézelay omhoog. Op weg naar boven voelde hij zich vreemd licht in het hoofd, alsof hij zojuist uit een draaimolen was gestapt. Stef schreef die duizelingen toe aan het slaaptekort. Door de stilte en het heldere ochtendlicht verbeterde zijn humeur aanmerkelijk en in het parkje achter de abdij liet hij het panoramisch landschap op zich inwerken. In het volle licht van de nieuwe dag lag een lappendeken van golvende velden en bossen dat zich uitstrekte tot aan de horizon te wachten op de dingen die komen gingen. Op de zuidelijke hellingen onder de stadswal zag hij de eerste wijngaarden sinds de Chablis, enkele dagen eerder. Hij snoof de frisse lucht op en probeerde zich te vermannen met de gedachte dat de verlammende onzekerheid over zijn bezoek aan de politie met een paar uurtjes voorbij zou zijn. Hij zou zijn paspoort terugkrijgen en onbezorgd zijn reis kunnen vervolgen. Helaas herinnerde de zware bobbel in zijn rugzak hem eraan dat het ook heel anders zou kunnen aflopen. Wat hij met het pistool zou doen hing voorlopig af van het nieuws dat politie hem kon geven over de zieke man: zijn toestand, waar hij lag en of hij bezoek kon ontvangen.
Stef zette zich neer op een bankje in de zon en haalde zijn notitieboekje tevoorschijn. In telegramstijl begon hij met potlood aantekeningen te maken over zijn recente belevenissen. De vorige avond was hij ook al op deze plek geweest. Samen met Madeleine en Livia had hij prima en betaalbaar gegeten in restaurant La Fortune Du Pot, aan het grote plein beneden in het stadje. Het smakelijk dagmenu van escargots, een visje in een iets te zware romige saus en huisgemaakte citroentaart toe, was vergezeld gegaan van een tintelende witte huiswijn en de opgewekte verhalen van zijn gezelschap. Door de ontspannen sfeer en de wijn die naar zijn hoofd steeg, liet Stef zijn natuurlijke terughoudendheid varen en had zijn hart uitgestort over zijn motivatie om een voetreis door Frankrijk te ondernemen.
Hij had geklaagd dat de wereld hem voorkwam als een dolgedraaide consumptiemachine waarin de menselijke waardigheid ten behoeve van het grote geld vertrapt werd door harteloze efficiëntie. Hij moest bekennen dat hij moeite had om zich staande te houden in het competitieve klimaat van de neoliberale samenleving, een wereld die zo anders was dan het tijdperk van de bevlogen idealen en onbegrensde mogelijkheden waarin hij was opgegroeid. En hij ergerde zich aan de kortzichtigheid en domheid van de mensen die zich lieten manipuleren door de goedkope slogans van de commercie en de holle frasen van politici. Hij had verklaard dat hij zich door allerlei omstandigheden sociaal steeds meer was gaan isoleren. De laatste jaren had hij, na het overlijden van zijn vader, voor zijn demente moeder gezorgd, zodat ze thuis kon blijven wonen in de vertrouwde omgeving van haar dierbare tuin en geliefde katten. Zo had hij vanaf de zijlijn van de samenleving met cynische gelatenheid geobserveerd hoe de wereld steeds verder afdreef naar een ongecontroleerde toestand van geweld, achterdocht, chaos en anarchie.
Aangemoedigd door het instemmende knikken van Madeleine en Livia had hij hun landgenoot Paul Verhaeghe ter sprake gebracht. In diens boek met de titel Identiteit had deze Vlaamse psychoanalyticus Stef’s gevoelens van maatschappelijk pessimisme treffend omschreven en geanalyseerd. De schrijver toonde daarin op indringende wijze hoe desastreus het neoliberale gedachtegoed was voor de samenleving. Hij beschreef de wel vaker gemaakte observatie dat door de maatschappelijke veranderingen van de afgelopen vijftig jaar de traditionele normen en waarden onder druk waren komen te staan, met veel onzekerheid en angsten tot gevolg. Sinds de zestiger jaren was er met het wegvallen van de oude ideologieën en de afnemende betekenis van de kerk een behoefte ontstaan voor een nieuw Groot Verhaal, zoals Verhaeghe dat noemde. De neoliberale meritocratie had de plaats ingenomen van de oude ideologieën, met als kerngedachte de verleidelijke opvatting dat in een vrije markt ieder individu dezelfde mogelijkheden had om zich optimaal te ontplooien, mits hij zich daar maar voldoende voor inspande. Het was een model dat gebaseerd was op de American Dream van onbeperkte mogelijkheden, waarbij de eenzijdige nadruk lag op maatschappelijk aanzien dat gemeten werd in termen van economisch succes. De fout in die gedachtegang was natuurlijk dat er geen rekening gehouden werd met de individuele verschillen tussen mensen in aanleg en uitgangspositie.
Het idee van de maakbare samenleving had plaats gemaakt voor dat van de maakbare mens, die op eigen kracht zijn leven vorm kon geven en tot een succes kon maken, betoogde de Vlaamse schrijver. In deze meritocratie werden individuen net als bedrijven en instellingen afgerekend op meetbare prestaties en de economische waarde van hun activiteiten. Om te illustreren hoe verderfelijk dit principe kon uitpakken had Verhaeghe het voorbeeld aangehaald van het Enron-schandaal. Teneinde haar werknemers aan te zetten tot hogere productiviteit had het beursgenoteerde Amerikaanse energiebedrijf in de negentiger jaren het zogenaamde Rank & Yank systeem geïntroduceerd. Daarbij werden employees beoordeeld op hun individuele prestaties die daarna op een openbare scorelijst werden geplaatst. De zogenaamde winnaars werden beloond met een bonus, de verliezers – degenen met de laagste productiviteit – kregen de bons. In feite werden werknemers tegen elkaar uitgespeeld. Het resultaat was een sfeer van paranoia waarin de medewerkers impliciet werden aangemoedigd tot, en zelfs beloond werden voor, het overleggen van opgepoetste, vervalste cijfers. Arbeidsethiek en gemeenschapsmoraal verdwenen onder de druk van de aangewakkerde concurrentiestrijd. Geen wonder dus dat het bedrijf ten onder ging aan fraude en corruptie.
Maar niet alleen in het bedrijfsleven pakte de neoliberale meritocratie desastreus uit, had Stef uiteengezet, terwijl Livia en Madeleine welwillend zijn geestdriftige betoog aanhoorden. Ook de geprivatiseerde zorgsector, nutsbedrijven en openbare diensten vielen ten prooi aan de dwang om zo’n beetje alles alleen maar kwantitatief te evalueren en af te rekenen op behaalde economische resultaten. Daardoor werden burgers, patiënten en klanten gereduceerd tot een middel om winst mee te behalen in plaats van gebruikers van basisvoorzieningen die recht hadden op een goede kwaliteit van producten en dienstverlening. Rank & Yank had inmiddels zijn intrede gedaan in alle sectoren van de samenleving. Ook in de media, waar kijkcijfers belangrijker werden dan het niveau van de programma’s. En in de wetenschappen, waar publicatiedwang ertoe leidde dat kwantiteit zwaarder woog dan kwaliteit en er weinig overbleef voor oorspronkelijk en vernieuwend onderzoek terwijl studierichtingen die geen meetbaar economisch nut hadden een voor een werden opgeheven. Ook het onderwijs werd slachtoffer van het neoliberale denken door de invoering van het competentiegerichte model waarbij vaardigheden die nuttig waren om te overleven op de arbeidsmarkt en in de commerciële markteconomie belangrijker werden dan de Bildung – de klassieke opvatting dat onderwijs moest bijdragen aan de algemene vorming van een persoon en de samenleving in zijn geheel.
Alles werd geëvalueerd en gekwantificeerd – wat niet gemeten kon worden telde niet meer mee. Voor culturele instellingen had deze ontwikkeling tot gevolg dat de bezoekcijfers de belangrijkste graadmeter werden voor de beoordeling van kwaliteit en succes. Daarmee ontstond er in de ogen van Stef een perverse druk die in het voordeel werkte van voorstellingen, concerten en tentoonstellingen die een breed publiek aanspraken, ten koste van kleinschalige experimenten en vernieuwingen. Dat had hij zelf in de praktijk meegemaakt. Stef vertelde over zijn ervaringen met de Amerikaanse theaterwereld, waar men tijdens zijn studiereis in 1988 en 1989 al in veel grotere mate dan in Nederland en België voor de financiering afhankelijk was van private bijdragen en commerciële inkomsten. In het bastion van de vrije markt aan de overkant van de Oceaan gruwde men traditioneel van overheidsbemoeienis en stond het mecenaat in hoog aanzien. Wie de Amerikaanse Droom gerealiseerd had voelde vanouds een morele plicht om iets van de vergaarde welstand te delen met goede doelen – een manier om te pronken met het eigen succes en een mogelijkheid om aanzien te verwerven in de gemeenschap. Ook gewone burgers in de Verenigde Staten waren het gewend om culturele en politieke initiatieven die hun goedkeuring hadden persoonlijk financieel te ondersteunen. Vanuit puur democratisch oogpunt viel daar misschien wel wat voor te zeggen, maar het gaf minderheidsstandpunten en eigenzinnige kunstuitingen naar zijn mening weinig kans. In de meeste Europese landen kon de overheid, door de hogere belastingtarieven, traditioneel een grotere rol spelen bij het bepalen van welke culturele en wetenschappelijke projecten het verdienden om financieel gesteund te worden. Daarmee konden interessante initiatieven en risicovolle experimenten meer ruimte krijgen en was er een grotere diversiteit mogelijk. Althans, zo was het in de periode voordat Stef zijn studiereis maakte. Met gemengde gevoelens zag hij in het daaropvolgende decennium in zijn eigen land de brede acceptatie van het Amerikaanse systeem van corporate en private funding van culturele initiatieven. Maar zijn levensloop had toen inmiddels een andere wending genomen en zijn theaterperiode had hij met gemengde gevoelens van spijt en voldoening achter zich gelaten.
Allemaal mooi en wel, natuurlijk, die financiering door particuliere personen en het bedrijfsleven, maar er zat meestal weinig lijn in de kwalitatieve of inhoudelijke beoordeling van de gekozen goede doelen. De uitverkoren ontvanger moest vooral passen in de communicatiestrategie van het donerende bedrijf of aansluiten bij de soms nogal platvloerse voorkeuren van de gulle gever. Stef vond dat de ondersteuning van kwetsbare initiatieven, zij het in de kunst, in de wetenschap of in de zorg, op die manier wel erg afhankelijk waren van de conjunctuur of de luimen van welgestelde burgers en het grote publiek. Dat betekende dat de grote massa met haar middelmatige smaak bepaalde waar het geld naartoe ging – en dat was over het algemeen niet in de richting van het broodnodige kritische geluid, de verfrissende vernieuwing en het prikkelende experiment dat een open samenleving vooruit hielp. Nee, de gemiddelde burger gaf zijn of haar geld bij voorkeur uit aan producties van overbekende stukken van gevestigde schrijvers of weinig verfijnde komedies en musicals met bekende sterren in de hoofdrollen: het uitbundige feest der herkenning won het op die manier altijd van de subtiele opwinding van een vernieuwende uitdaging. Risicoloos vermaak dus, waarvoor men in de rij stond en dat een gegarandeerd kassucces opleverde. Stef, die verzot was op grote lijnen en abstracte verbanden in de wereldgeschiedenis en daardoor weinig aarzeling kende om zichzelf over te geven aan royale denksprongen, merkte op dat het in zijn ogen illustreerde wat er mis was met het spraakmakende boek The Wisdom of the Crowds en wat het gevaar was van populistische politieke stromingen: Zonder enige kennis van zaken, ontwikkeling of smaak, werd de vox populi onvermijdelijk de stem van primitieve driften en gemakzuchtige genoegens. Een gevaarlijke ontwikkeling, vooral in een tijdperk waarin verstand en redelijkheid meer dan ooit gewenst waren.
De bezuinigingen die nodig waren om de economische crisis van de tachtiger jaren van de twintigste eeuw te bedwingen werden ideologisch gelegitimeerd door het neoliberale gedachtegoed, zo stelde Verhaeghe in zijn boek. Dat gedachtegoed schreef voor dat de overheid zich zo weinig mogelijk moest bemoeien met de economie en dat dure en inefficiënte publieke voorzieningen beter en goedkoper zouden functioneren in een vrije markt. Maar de vrije markt was als de vrije natuur, er golden geen morele principes en de bedrijven, instellingen en individuen die de aanwezige mogelijkheden het beste wisten te benutten ging het voor de wind terwijl de zwakkeren het onderspit dolven. De kracht van de vrije markt bleek dermate groot dat die uiteindelijk de staatsmacht opslokte en de staat ondergeschikt raakte aan de markteconomie. Op de korte termijn kon de meritocratie weliswaar een aantal nuttige vernieuwingen stimuleren, maar na verloop van tijd sloeg die trend radicaal om in haar tegendeel. De sociale mobiliteit viel stil, de kloof tussen rijk en arm werd groter en de vrijheid werd gewurgd door angst en paranoia. Het waren observaties van Verhaeghe die Stef volledig onderschreef.
De filosoof David Hume had er in de achttiende eeuw al op gewezen dat een maatschappij die gebaseerd was op persoonlijke merites onvermijdelijk zou eindigen in het uiteenvallen van haar gemeenschap. Solidariteit, saamhorigheid en gemeenschapszin vielen ten prooi aan een individualistische struggle for life die het gevolg was van de doorlopende beoordeling van de individuele economische waarde van de burger. Op het menselijk vlak was de neoliberale meritocratie niets anders dan een keihard Sociaal Darwinisme in vermomming, een systeem waarin het recht van de sterkste gold. Succes werd de morele maatstaf, zoals Verhaeghe het uitdrukte en volgens het neoliberale gedachtegoed had het individu dat succes in eigen hand. Dat was natuurlijk een gotspe, want niet iedereen had dezelfde uitgangspositie bij deze rat race. En verschillen bij de start bepaalden mede het verloop van de wedloop en de uitkomst ervan. Het idee van het zogenaamde vrije individu met onbeperkte keuzemogelijkheden dat door eigen inspanningen alles kon bereiken, was een van de grote waandenkbeelden van zijn tijd, vond ook Stef.
Om niet ten onder te gaan in armoede en verbittering over deze ontwikkelingen en zijn persoonlijke vooruitzichten in dat verband, had Stef besloten om dan maar ‘iets’ te gaan doen, wat dan ook, om zichzelf een nieuwe impuls te geven. Dus wèg uit zijn dagelijkse omgeving, had hij gloedvol betoogd in de schittering van de lege glazen die zich hadden verzameld op de restauranttafel. Wèg uit zijn land, wèg van alles dat hem bond aan een wereld van teleurstelling en frustratie, in de hoop dat nieuwe vergezichten ook nieuwe inzichten zouden opleveren.
“En zodoende zit ik nu hier in Vézelay met twee aantrekkelijke Vlaamse dames aan tafel”, stelde hij vast met een koortsachtig vuur in zijn ogen en een tevreden glimlach op zijn gezicht. “Ondanks het feit dat de wereld naar de ratsmodee lijkt te gaan is het leven zo slecht nog niet – vanavond niet in ieder geval.”
Daarop hadden ze een laatste glas geheven en een heildronk uitgebracht op de toekomst en hun tocht over de pelgrimsweg.
Nadat hij zijn frustraties zo duidelijk had uitgesproken moest Stef voor zichzelf toegeven dat hij nu eigenlijk ook niet wist of hij op de vlucht was voor zichzelf of dat er werkelijk een weg was naar een gelukkiger leven. Of dat er in ieder geval een beetje gemoedsrust te vinden was door gewoon onderweg te zijn. De vrouwen hadden empathisch gereageerd op zijn persoonlijke onthullingen – en dat was prettig – maar diep in zijn hart had hij zich het liefst in een paar troostende armen geworpen en als een klein kind uitgehuild aan een warme boezem. De drank had hem loslippig gemaakt en een diep weggestopt gevoel van eenzaamheid was ontsnapt aan zijn zelfbeheersing en had zich meester gemaakt van zijn gemoed. Achteraf schaamde hij zich een beetje over de hoogdravende toon van zijn betoog en de pathetische emoties die hij had geëtaleerd. Zoals wel vaker was hij een beetje doorgeslagen bij zijn poging om gehoor te vinden voor zijn denkbeelden en gevoelens.
Om de maaltijd te verteren waren ze nog een stukje gaan wandelen en zo in het donker weer op het hoogste punt van Vézelay bij de basiliek uitgekomen. Gezeten op een muurtje keken ze uit over het nachtelijke vergezicht dat zich beneden hen uitstrekte. Liva kwam terug op het verhaal van Eleanor van Aquitanië en had Stef gevraagd of hij nog iets meer over deze opmerkelijke middeleeuwse dame wilde vertellen. Daarop had hij een samenvatting gegeven van wat hij wist over haar belevenissen tijdens de tweede kruistocht naar Jeruzalem. Hij vertelde dat de jonge koningin onderweg naar het Heilige Land het keizerlijke hof in Constantinopel bezocht, waar ze met haar echtgenoot, koning Lodewijk, hartelijk ontvangen werd door keizer Manuel I. Die zou later nog trouwen met een beeldschoon nichtje van Eleanor, dat onder de naam Xena als keizerin door het leven zou gaan. Na de nodige tegenslagen arriveerde het gezelschap in 1148 in Antiochië, een kruisvaardersstaatje waar Eleanor’s jonge oom Raymond van Poitiers – de vader van de toen tweejarige toekomstige keizerin Xena – de scepter zwaaide. Het luisterrijke hofleven in het exotische Antiochië riep herinneringen op aan het welvarende Aquitanië van haar kinderjaren en het beviel Eleanor daar blijkbaar zo goed dat ze weinig animo had om onmiddellijk door te reizen naar Jeruzalem met haar man. Maar toen er – al dan niet waarheidsgetrouwe – geruchten opdoken over een incestueuze affaire met haar oom, werd ze door de vrome Lodewijk gedwongen om hem te vergezellen naar de Heilige Stad. En daar verdween Eleanor tijdelijk uit het zicht van de geschiedschrijving, want in de bronnen voor die periode in Jeruzalem werd ze niet meer genoemd. Het was dus onbekend waar ze verbleef en wat ze deed in die tijd, maar het leek er veel op dat ze huisarrest had en beperkt was in haar bewegingsvrijheid. Dat kwam de huwelijkse verstandhouding natuurlijk niet ten goede. Nadat Lodewijk een desastreuze nederlaag leed bij een politiek niet zo slimme poging om het bevriende, maar islamitische Damascus te veroveren, keerde het koninklijk gezelschap na de Paasviering in de Heilige Stad weer huiswaarts. Eleanor ondernam die reis gescheiden van haar man en toen de Siciliaanse schepen waarmee het gezelschap de Middellandse Zee overstak onderweg overvallen werden door een Byzantijnse oorlogsvloot, werd de koningin gevangen genomen. Gelukkig kon ze al weer snel bevrijd worden uit de handen van de Byzantijnen, maar dat was nog niet het einde van haar beproevingen. Kort daarop kwam het reisgezelschap in een storm terecht en verloren de schepen het contact met elkaar. Na wekenlange omzwervingen ten gevolge van ongunstige winden en zeestromingen die Eleanor tot aan de Algerijnse kust brachten, belandde ze uiteindelijk aan het kleurrijke Normandische hof van de Hautevilles in Palermo op Sicilië. Lodewijk was ondertussen in Zuid-Italië terecht gekomen en had zijn bekomst van zeereizen. Hij wachtte op het vasteland tot zijn koningin zich weer bij hem zou voegen om de thuisreis voort te zetten. Eenmaal weer herenigd bracht het paar onderweg nog een bezoek aan de paus in Rome, die een aandoenlijke poging deed om het gestrande koninklijke huwelijk vlot te trekken.
“Daarbij werden ongetwijfeld wierook en kaarsen ingezet om een romantische sfeer te creëren”, grapte Stef gevat. “Maar het was duidelijk dat de twee niet bij elkaar pasten en het uitblijven van een mannelijke erfgenaam was een extra argument om een paar jaar later uit elkaar te gaan. Zo’n rijke erfdochter, hoe machtig dan ook, liep echter altijd het risico om geschaakt te worden door de een of andere ambitieuze graaf of hertog, met grote gevolgen voor de machtsverhoudingen binnen het koninkrijk. Ze kon dus niet ongehuwd blijven en kort na de scheiding trouwde Eleanor met de twaalf jaar jongere Hendrik Plantagenet die het – mede dankzij de rijke Aquitaanse bezittingen van Eleanor – tot koning van Engeland zou schoppen. Samen zouden ze de roemruchte dynastie van de Plantagenets voortbrengen, die meer dan drie eeuwen over Engeland heerste.”
“Met Hendrik zou ze vijf zoons en drie dochters krijgen”, rondde Stef zijn verhaal af, “onder wie de beroemde Engelse koningen Richard Leeuwenhart en Jan-zonder-land. Het was een stormachtig huwelijk waarbij Eleanor een belangrijke rol zou spelen in de doorlopende machtsstrijd tussen de temperamentvolle Hendrik en diens dwarse zoons. Haar echtgenoot zou haar zelfs een tiental jaren gevangen zetten omdat ze een opstand van haar zoons Hendrik junior en Richard tegen hun vader had gesteund. Na de dood van Hendrik werd Richard koning en hij wees zijn moeder aan als regentes over Engeland voor de duur van zijn eigen roemruchte kruistocht naar het Heilige Land. Ze overleed uiteindelijk op de hoge leeftijd van 82 jaar en werd bijgezet in de abdij van Fontevrault, in een tombe naast haar echtgenoot Hendrik, waar hun kleurig geschilderde beeltenissen nog altijd zij aan zij liggen.”
Een ruime halve maan hing boven hen in de heldere sterrenhemel en in het zuiden zat een donkere wolkenpartij vastgeplakt aan de horizon. Of was het een bergketen? Ze hoorden in de verte de klagelijke roep van een bosuil over de glooiende velden echoën. De lichtbundels van een verre auto boorden zich een weg door de uitgestrekte duisternis. In stilte hadden de vrouwen geluisterd naar de geschiedenis van Eleanor en zwijgend keken ze nu alle drie in de verte, ieder verzonken in zijn eigen gedachten over verre reizen en heroïsche avonturen. Het was niet verwonderlijk dat Stef in die romantische sfeer bevangen werd door een lang vergeten, verdrongen gevoel van erotisch verlangen. Na weken van eenzaamheid was dat een logische culminatie van de emotionele achtbaan van die dag, de ontspannen maaltijd met een paar glazen wijn en het aangename vrouwelijke gezelschap waarin hij verkeerde. Hij had zich zowaar jaren jonger gevoeld en fantaseerde hoe het zou zijn om de nacht door te brengen met een van zijn nieuwe vriendinnen. Dat hij eigenlijk geen voorkeur had voor een van beide Vlaamse vrouwen vertelde hem dat het vooral lust was die zijn fantasie dreef. Maar daar was natuurlijk niets mis mee. Het was slechts de uiting van een natuurlijke behoefte aan menselijke warmte en verbondenheid die de kop opstak.
Hij had van de andere kant geen duidelijke signalen van vergelijkbare gevoelens opgevangen. Madeleine leek hem van nature een extraverte persoon die snel misverstaan kon worden als een flirt. Haar spontane gedrag zei dus niets over haar belangstelling voor hem, zo redeneerde Stef. Livia had natuurlijk haar naam mee, die ook helemaal in overeenstemming was met haar ingetogen en schijnbaar zachtaardige karakter, maar daardoor kon hij ook moeilijk hoogte krijgen van haar werkelijke gevoelens en dat maakte hem onzeker. Daar kwam bij dat zijn eigen verlangens gecompliceerd werden door zijn vriendin in Nederland. De relatie met Vera was weliswaar ongemakkelijk en vaak erg gespannen en de hartstocht was al lang geleden verdwenen, maar hij hechtte wel aan haar kameraadschap en de vertrouwdheid die ze deelden. Hoewel Stef op dat moment niet vond dat hij Vera in seksueel opzicht trouw verplicht was, had hij zich nog nooit in een romantische affaire gestort. Hij vermoedde dat hij Vera daarmee zeer zou kwetsen en dat wilde hij niet. Maar nu, ver weg van huis in tijd en ruimte, leek het alsof zijn leven in Nederland een andere persoon betrof, wogen oude loyaliteiten minder zwaar en was het moeilijk om weerstand te bieden aan de verleiding van overspelige fantasieën.
Hoe dan ook, er waren voldoende praktische obstakels geweest die een romantisch of erotisch vervolg van de avond in de weg stonden. Die dag zouden hun wegen scheiden en er was niet voldoende tijd geweest voor een omzichtige aanloop naar een intiemere kennismaking. En Stef was over het algemeen te verlegen en terughoudend om zich hals-over-kop in een gepassioneerde affaire te storten, hoewel het beslist wel eens was voorgekomen dat zijn remmingen door de drank waren weggevallen en hij zich had overgegeven aan een impulsieve one night stand. Maar de dames zouden de Via Lemovicensis naar het zuidwesten volgen, terwijl hij zelf in zuidoostelijke richting ging en door de Morvan zou trekken, op weg naar de heidense bezienswaardigheden van Mont Beuvray en Autun. Een kortstondige hartstochtelijke affaire – als dat al een reële mogelijkheid was geweest – had bovendien het praktische bezwaar dat hun spullen in de jeugdherberg lagen. Het zou heel onromantisch zijn om die eerst op te moeten halen en dan nog op zoek te gaan naar een hotelkamer voor de nacht. Voor een driftige seksuele ontlading in de open lucht waren de omstandigheden ook niet erg geschikt, hoewel die gedachte wel een aangename prikkeling opriep. Maar dat droombeeld werd verdrongen door het besef van de mogelijke gevolgen van zo’n uitspatting voor de verstandhouding tussen de twee vrouwen. Nee, het was bij een – niet onprettige – fantasie gebleven en als goede vrienden waren ze later die avond uit elkaar gegaan.
Terwijl de zon langzaam klom zat Stef met zijn landkaart op de knieën te peinzen over de route die hij die dag zou nemen. Hij had zich voorgenomen om het dorpje Saint-Père, dat onder Vézelay aan het riviertje de Cure lag, te bezoeken. Het lag op zijn route en er stond volgens zijn informatie een mooi Gotisch dorpskerkje. Maar Stef was eigenlijk meer geïnteresseerd in de opgravingen van een Gallo-Romaans badhuis bij de zoutwaterbronnen een stukje voorbij het dorp. Hij wilde daarna in de buurt van Chastellux overnachten, een plaatsje dat hemelsbreed zo’n tien kilometer verderop lag. Daar kon hij aansluiten op de GR13, het pad dat hem door het Nationale Park van de Morvan zou leiden.
Ondanks het zonnetje voelde hij zich vreemd rillerig, alsof hij een opkomende griep had. Het ene moment kroop er een kil gevoel langs zijn ruggengraat omhoog en stond het kippenvel op zijn armen, maar even later kreeg hij een rood hoofd en verspreidde zich een warme golf over zijn lichaam en brak het zweet hem uit. De eczeemvlekken jeukten branderig. Hij hoopte maar dat hij niet ziek werd en dat hij zich gewoon onwel voelde vanwege het slaapgebrek en de spanning voor zijn komende confrontatie met de politie.
Om een uur of negen verschenen de eerste toeristen en pelgrims op het veldje achter de basiliek, waar ze wat rondscharrelden en het uitzicht bewonderden. Stef besloot dat de politiepost zo langzamerhand wel bemand zou moeten zijn en pakte zijn spullen weer in. Met een grommend geluid hees hij de zware rugzak op zijn schouders en maakte de heupband vast. Hij dreigde om te vallen door een vlaag van duizeligheid en het werd hem even zwart voor de ogen, maar Stef kon zich vastgrijpen aan de rugleuning van het bankje. Hij haalde een paar keer diep adem en met bonzend hart en het klamme zweet in zijn handen begaf hij zich op weg. Voor de laatste maal liep hij langs de Sainte Marie-Madeleine, nam in gedachten afscheid van de basiliek en met gemengde gevoelens stapte hij heuvelafwaarts.
Beneden in het stadje zag hij tot zijn verrassing de twee vermeende Duitsers of Oost-Europeanen die de vorige dag Madeleine hadden aangesproken. Ze zaten op een terrasje aan het pleintje waar alle straten van Vézelay samenkwamen. Het tweetal had zich zo te zien strategisch opgesteld, want vanaf de plek waar ze zaten konden ze goed in de gaten houden wie de stad inging of uitkwam. Toen Stef uit de schaduw van de Rue Saint-Etienne kwam, draaiden ze als waakse honden hun hoofden zijn kant op en leken hem nadrukkelijke te observeren. Met hun donkere zonnebrillen en stoppelige schedels zagen ze er nogal intimiderend uit. In het voorbijgaan gaf Stef met een knik van het hoofd een afgemeten groet die werd beantwoord met een ge- smoorde hoestbui van de oudste van het stel. Terwijl de man een vuile zakdoek voor zijn gezicht probeerde te houden gleed diens zonnebril van zijn neus. In een glimp zag Stef een felrood bloeddoorlopen oog. De ander keek hem achterdochtig aan. Stef deed alsof hij niets bijzonders had opgemerkt en stapte vastberaden door, linksaf het oude stadsdeel uit.
De politiepost stond een stukje verderop, in de richting van de camping en de jeugdherberg waar hij de nacht had doorgebracht. Het blauwe politieautootje dat op de parkeerplaats stond wees erop dat er nu wel iemand aanwezig was. De balie was verlaten, maar achter een bureau zat een jonge vrouwelijke agente te telefoneren. Toen ze hem zag binnenkomen maakte ze een gebaar dat hij even moest wachten en zette haar gesprek voort. Stef rook de geur van schoonmaakmiddelen en oude koffiefilters. Aan de muur hingen campagneposters voor veilig verkeer en de Éthylotest, de alcoholtest die je als automobilist in Frankrijk sinds enkele jaren verplicht was om bij je te hebben. Een affiche van het Conseil de l’Europe propageerde waakzaamheid en een eensgezinde action contre le terrorisme.
De agente rondde haar gesprek af en kwam naar de balie. Ze had een prettig gezicht en op klantvriendelijke toon vroeg ze waarmee ze hem van dienst kon zijn. Stef legde uit dat hij kwam voor zijn paspoort dat de dag ervoor was ingenomen door een collega van haar. Hij overhandigde haar het ontvangstbewijs dat hij van de motoragent had gekregen. Ze trok haar wenkbrauwen op en bestudeerde het papiertje, wierp hem een onderzoekende blik toe en vroeg hem even te wachten.
Stef voelde de moed in zijn schoenen zinken, want er was kennelijk iets niet in orde. De vrouw leek niets te weten van de hele geschiedenis en dat betekende ongetwijfeld dat zijn paspoort er niet zou zijn. Ze was inmiddels weer naar haar bureau gelopen en had de telefoon gepakt. Stef kon de uitwisseling redelijk volgen en begreep dat de agente bij het hoofdbureau informeerde naar het voorval en hoe het zat met het paspoort. Nadat ze een paar keer was doorverbonden en haar vraag herhaald had, luisterde ze met instemmende hoofdbewegingen en de nodige oui-oui’s en d’accord’s naar het antwoord en hing de hoorn op.
Met een geruststellend bedoelde uitdrukking op haar gezicht keerde ze terug naar de balie waar Stef in gedachten zijn zorgvuldige planning voor die dag al versnipperd en weggegooid had. Hij stelde zich mentaal al in op nog langer wachten en meer onzekerheid en in stilte vervloekte hij het schilderachtige pelgrimsplaatsje dat voor zijn gevoel zo langzamerhand begon te lijken op een muizenval waaruit ontsnapping onmogelijk was. De agente legde hem uit dat zijn paspoort nog op het hoofdbureau in Avallon was en dat ze bezig waren zijn verklaring op te stellen. De spullen zouden in de loop van de ochtend naar Vézelay gebracht worden. Ze wist niet hoe laat precies, dus hij kon het beste na de lunch langskomen om zijn verklaring te ondertekenen. Dan zou hij ook zijn paspoort terugkrijgen.
Dat was de eerste keer dat Stef iets hoorde over een verklaring die hij moest ondertekenen. Al die administratieve rompslomp stond hem natuurlijk enorm tegen, maar het ergste was dat hij zijn tocht nu niet kon voortzetten. Sputterend begon hij aan de agente uit te leggen dat dit oponthoud erg onwelkom was. Hij had als voorbijganger slechts zijn burgerplicht vervuld en wilde graag ongehinderd zijn pelgrimage voortzetten.
Kon er niet iets geregeld worden, zodat de zaak bespoedigd werd? Vriendelijk maar resoluut liet ze weten dat het haar ook enorm speet, maar dat ze weinig invloed had op de gang van zaken op het hoofdbureau en dat de zorgvuldigheid in acht genomen moest worden.
In een poging het medeleven van de agente te wekken trok Stef zijn meest teleurgestelde gezicht, maar hij zag wel in dat hij zich moest neerleggen bij het onvermijdelijke. Er zat niets anders op dan zijn plannen te veranderen en hij moest dus iets bedenken waarmee hij zich nog tot half twee kon vermaken in Vézelay. Besluite- loos en terneergeslagen slenterde hij terug in de richting van het centrum. Bij de grote parkeerplaats onderaan het stadje vond hij een picknicktafel waar hij in het zonnetje ging zitten om na te denken. Verdomme, hij had helemaal geen zin om nog een halve dag door te moeten brengen in de schaduw van de basiliek, hoe mooi en schilderachtig de straatjes en steegjes ook waren. Van passief moeten afwachten kreeg hij altijd al de zenuwen en deze vertraging dreef hem tot aan de grens van het draaglijke. Door de spanning en opwinding zou hij zich toch niet kunnen concentreren, laat staan genieten van al het moois. Die nerveuze rusteloosheid dreef hem voort, zoals wel vaker in benarde omstandigheden. Hij wilde weg uit Vézelay en verlangde naar nieuwe land- schappen en vergezichten die zijn gedachten zouden afleiden van de onaangename confrontatie met de sterke arm der wet die hem hier te wachten stond. Onbewust had hij zitten krabben aan het jeukende eczeem, dat zich nu met hernieuwde kracht nadrukkelijk kenbaar maakte op zijn handen. Was dat de rode draad in zijn leven? Dat obstakels en tegenslagen zijn richting bepaalden? Hem voortjoegen, ongedurig op zoek naar het onbekende? Maar in werkelijkheid altijd op de vlucht voor het onvermijdelijke? Stef voelde dat dit niet het juiste tijdstip was voor kritische zelfbespiegelingen en besloot van lieverlee maar om naar Saint-Père te lopen, het dorpje dat twee kilometer verderop aan de Cure lag. Dat was precies een lekkere afstand om met wat lichamelijke inspanning en een aangenaam landschap de geest te verfrissen, zo hoopte hij maar. Hij kon daar alvast de kerk bekijken en het kleine archeologische museumpje bezoeken.
Dus liep hij niet veel later in oostelijke richting over een heuvelrug langs goudgele graanvelden die links van hem omlaag liepen naar een kleine vallei met wijngaarden. Daarachter staken de witte rotsen en muren van Vézelay als onderaardse knekels die het landschap vorm gaven omhoog door de groene huid van bos en veld. De rode daken van het stadje deden Stef daardoor denken aan opwellend bloed. De schilderachtige pelgrimsplaats stond als een open wond in het natuurlijke landschap met de spitse kerktorens als een doornenkroon. Het was een bizar beeld dat kwam bovendrijven in zijn geagiteerde hoofd.
Na een tijdje liep hij over een paadje door een bosje omlaag en kwam als het ware door de achteringang Saint-Père binnen. Het plaatsje had zo te zien niet geprofiteerd van de welvaart van het toerisme. De Église de Notre-Dame bleek een uitbundig bouwwerk aan een rommelig achterafstraatje. De voorkant bestond uit een laag opengewerkt voorportaal dat versierd was met fraaie Gotische bogen, monsterlijke waterspuwers en grote versierde pinakels op het dak. Daarachter rees een hoge gevel op die herinnerde aan de façade van Vézelay, maar in dit geval hing er slechts één hoge toren met een puntige spits tegenaan. In het voorportaal stond een verweerde stenen graftombe uit de Romeinse tijd. De kerk leek recentelijk gerestaureerd en het interieur zag er fris uit met opgeknapt beeldhouwwerk en gezandstraalde schone muren. De kleuren van een sierlijk rozetvenster in de voorgevel kwamen door het licht van buitenaf pas goed tot hun recht toen hij binnen stond. Het interieur leek daardoor gehuld in een hemelse sfeerverlichting.
Toen Stef de kerk weer uitkwam en naar de zijkant liep om het monument van buiten te bekijken, zag hij tot zijn verbazing zijn Vlaamse vriendinnen van de vorige avond op straat. Verrast kwamen de twee vrouwen op hem af.
“Nee maar, daar is den Stef”, opende Madeleine met de schertsende toon die Stef inmiddels van haar kende. “Wat nu? Bent ge ons aan het stalken, manneke?”
Beduusd kon Stef zo snel geen woorden vinden om de spitsvondige Madeleine van repliek te dienen. “En ik dacht juist dat ge ons wilde ontlopen”, merkte Livia lachend op. “We hebben u vanmorgen gemist en concludeerden dat ge al vertrokken was zonder ons vaarwel te zeggen.”
“Nee, nee”, stotterde Stef onbeholpen. “Ik moest nog iets doen in Vézelay.”
“En dat verklaart dat we u hier in Saint-Père aantreffen?”, observeerde Madeleine scherpzinnig. Ook Livia keek hem nieuwsgierig aan.
“Tsja, dat is een lang verhaal”, antwoordde Stef, die oprecht blij was om het tweetal te treffen. “Waar komen jullie zo opeens vandaan?”
“We hebben zojuist het archeologisch museum hiernaast bezocht. Een aardige kleine tentoonstelling. Ge weet wel, de gebruikelijke fibulae, munten, wat scherven aardewerk…”, antwoordde Livia. “Een kleine verzameling vondsten van de site een stukje verderop. Niets opzienbarends, maar leuk om te zien.” Ze sprak het Engelse woord site uit op Vlaamse wijze als ‘siete’.
“Wij dachten dat ge ondertussen wel een heel eind op weg zou zijn. Wat is er gebeurd?”, informeerde Madeleine.
“Pffft… Nou, een hoop gedoe. Het is een heel verhaal…” Stef keek aarzelend om zich heen, maar de behoefte om zijn hart uit te storten kreeg de overhand. “Hebben jullie even de tijd?”
De twee keken elkaar vragend aan en knikten vervolgens instemmend.
“Nu maakt ge ons nieuwsgierig. Wat is er aan de hand?” vroeg Livia.
“Zullen we daar even gaan zitten?”, hij wees naar het voorportaal van de kerk. In de opengewerkte bogen waren stenen banken gemaakt waar nu net zo’n beetje de zon van achteren naar binnen scheen. Daar installeerden ze zich. Lieve haalde een pak koekjes uit haar kleine rugzakje en bood de anderen een volkorenbiscuitje aan.
Stef stak van wal: “Ik heb vannacht slecht geslapen en was al vroeg op. Dus ik ben toen maar bijtijds op pad gegaan. Daarom had ik geen gelegenheid om afscheid van jullie te nemen. Jullie sliepen nog toen ik vertrok. Mijn excuses daarvoor…” Vervolgens deed hij zijn verhaal uit de doeken. Dat hij nog niet weg kon uit Vézelay omdat de politie zijn paspoort had. Dat was omdat hij de dag daarvoor een zieke man had gevonden langs de weg en een ambulance had laten komen. Dat hij daarom getuige was van een onopgehelderd ongeval en er dus een officiële verklaring moest worden vastgelegd. Hij zweeg natuurlijk over het pistool dat in zijn rugzak zat, maar vertelde wel dat hij vermoedde dat het dezelfde man was als waar die zogenaamde Duitsers naar op zoek waren en dat hij het zaakje niet vertrouwde. En dat hij die ochtend op de politiepost was geweest, maar dat hij pas ’s middags zijn paspoort kon ophalen.
De vrouwen hadden in stilte met toenemende aandacht zijn relaas aangehoord. Nu verbrak Madeleine het stilzwijgen: “Een mysterieuze zieke en een achtervolging? Man, het lijkt wel alsof ge in een spannende film bent terechtgekomen! Waar zijn de camera’s?”, grapte ze om zich heen kijkend.
“Nou, het werkt me anders flink op de zenuwen kan ik je wel vertellen. Ik wil gewoon ongestoord verder kunnen met mijn tocht. En nu zit ik hier vast, alleen maar omdat ik behulpzaam ben geweest.”
Livia had een meer praktische reactie: “Stef, waarom informeert ge de politie niet over uw vermoeden?”
“Nou, het is, zoals je zegt, maar een vermoeden. Misschien is het slechts een hersenschim, ingegeven door mijn eigen paranoïde geest. Bovendien heb ik helemaal geen zin om hier nog langer opgehouden te worden voor een zaak waar ik verder niets mee te maken wil hebben. Stel je voor dat die twee ongure types inderdaad achter die zieke aan zitten, wat is daar dan de reden voor? Dat kan met van alles te maken hebben. Smokkel? Diefstal? Eerwraak? Een afrekening? Maar fris is het in geen geval, lijkt me zo.”
“Mmm. Ja, ik begrijp uw punt”, peinsde Livia. “Als die twee types inderdaad criminelen zijn, dan kunt ge misschien beter voorzichtig zijn.”
“Ja, als, als….” Stef maakte een wanhopig gebaar met zijn handen. “Het is allemaal zo onduidelijk. Maar hopelijk begrijpen jullie nu mijn ongemakkelijke gevoel. Ik wil zo snel mogelijk mijn paspoort terug en dan deze hele geschiedenis achter me laten. Helaas moet ik mezelf nog een paar uurtjes vermaken voordat ik weer terecht kan bij de Gendarmerie.”
“Wel, wij waren van plan om nu naar de archeologische opgravingen een stukje verderop te gaan, om de restanten van het Romeinse badhuis daar te bekijken. Waarom gaat u niet met ons mee? Dan hebt ge in elk geval wat afleiding”, opperde Livia.
Stef was erg blij met haar voorstel, dat precies was wat hij nodig had. Livia was niet alleen praktisch en opmerkzaam, maar ze leek ook zijn behoeften goed aan te voelen.
Zo liepen ze even later het dorp uit langs een begraafplaats en kort daarop kregen ze de Cure in zicht. De weg die ze volgden liep min of meer evenwijdig aan het slingerende riviertje aan hun linkerzijde. Rechts lagen akkers en weilanden op een helling met daarboven een bosje dat afstak tegen de blauwe lucht. In de verte konden ze de spits van een kerktoren zien die het volgende dorpje aankondigde. Na een paar kilometer kwamen ze bij een zijweggetje dat toegang gaf tot de resten van het Gallo-Romaanse badhuis op de oever van de rivier.
Tegen twee uur in de middag stond Stef weer op de stoep van de politiepost. Hij had een paar aangename uurtjes met de Belgische vrouwen doorgebracht en voelde zich een stuk beter. Bij de zoutwaterbronnen was niet veel meer te zien geweest dan de stenen fundamenten waaruit de omtrek van het vroegere Romeinse badhuis af te leiden was. Op een informatiebordje had een geschetste reconstructie gestaan van het oorspronkelijke gebouwtje en dat hielp om een voorstelling te maken van hoe het er ruim zestien eeuwen geleden moest hebben uitgezien. Stef werd bij bezichtiging van resten uit de Romeinse tijd altijd gefascineerd door de gedachte dat hij contact maakte met een grote beschaving die door de tijd was weggevaagd. Dat hij zich bevond op de plaats waar zoveel eeuwen geschiedenis letterlijk in de bodem waren verdwenen prikkelde zijn fantasie. In gedachten probeerde hij dat verre verleden tot leven te brengen en zich een voorstelling te maken van het alledaagse bestaan in die tijd. Wie waren de mensen geweest die hier hadden geleefd? Wat hadden ze gedacht en gevoeld? En welke hoop en verwachtingen hadden ze gekoesterd? Waren ze zoveel anders dan zijn eigen tijdgenoten in dat opzicht? Welke voorstelling hadden zij zich kunnen maken van de verre toekomst? Welke verhalen hadden ze elkaar verteld?
Via een omweg door de velden was het drietal teruggelopen in de richting van Vézelay. Onderweg hadden ze op een heuvel met een mooi uitzicht op het stadje gepauzeerd voor een kleine picknick in het gras. Lieve had hem bezorgd gevraagd of hij zijn rugzak niet beter op de politiepost had kunnen laten staan, als hij daar toch weer naartoe moest. Stef – die natuurlijk zijn eigen reden had om zijn zware last niet achter te laten en zo het risico te lopen van een ongewenste inspectie – antwoordde dat hij daar in de consternatie helemaal niet aan gedacht had. Bij de camping hadden ze warm afscheid genomen met plechtige beloftes om contact te houden en elkaar op te zoeken na de reis om ervaringen uit te wisselen.
Dezelfde agente ontving hem vriendelijk en nam hem mee naar een kamertje waar ze hem liet plaatsnemen aan een tafeltje. In de ruimte stonden wat archiefkasten, een oude computer en een werkloze ventilator. Aan de muur ook hier een prikbord met mededelingen en tevens een landkaart van de omgeving. Hoewel het buiten niet overmatig warm was, stond Stef het zweet op het voorhoofd en hij was blij dat hij even kon gaan zitten. De agente vroeg hem of hij een kopje koffie wilde, waarvoor Stef bedankte. Hij had liever een glaasje water. De vrouw verliet het vertrek terwijl hij bezorgd de jeukende uitslag op zijn handen bestudeerde. Alle spanning van die ochtend had zijn huid geen goed gedaan en hij constateerde dat het eczeem zich inmiddels verspreid had over zijn vingers.
Even later kwam de agente terug met een glas water en een dossiermap. Uit de map haalde ze een formulier dat ze voor hem op de tafel neerlegde. Ze ging er zelf ook bij zitten. Op het papier prijkte in de linker kolom het logo van het Ministère de l’Intérieur en een paar stoere blauwe en witte vegen die volgens een bij- schrift het beeldmerk van de Police Nationale vormden. Daaronder de getypte tekst AFFAIRE: Monsieur SCHMIDT Gustavus Maria en OBJET: témoin de Monsieur LICHTVELD Stephanus. Die eerste naam zei Stef niets, totdat hij bedacht dat het de naam van de onbekende man moest zijn. Waarschijnlijk had men in zijn bagage papieren gevonden waarmee zijn identiteit kon worden vastgesteld. Die wees op een Duitse identiteit, zoals hij al gedacht had. Het rechter gedeelte van het document had de kop PROCES VERBAL en begon met vermelding van de datum en de naam van de Agent de Police die het verslag had opgesteld: FORNEY Roland. Stef veronderstelde dat dit de motoragent was die zijn paspoort had ingenomen. Daaronder een tweetal alinea’s waarin zo te zien de gebeurtenissen werden samengevat. De vrouw vroeg hem de tekst goed door te lezen en haar te vragen als er iets niet helemaal duidelijk was. Dat mocht eventueel ook in het Engels, voegde ze eraan toe. Gelukkig was de verklaring beknopt en in heldere taal opgesteld, dus vragen had Stef eigenlijk niet. Er stond dat de ondertekenaar van het document – hijzelf dus – het een en ander verklaarde sur son identité, gevolgd door zijn persoonsgegevens, en sur les faits een opsomming van de feiten. Die vermeldden dat hij te voet op weg was geweest van Nitry naar Vézelay om vandaar ‘Le chemin de Compostelle’ te volgen. Dat hij daarbij rond 12.30 uur een hem onbekende man had aangetroffen achter een muurtje langs de D9, de Route Départementale. De man was buiten bewustzijn geweest en had niets verstaanbaars kunnen zeggen. Daarop had hij een passerende postauto aangehouden, die een ambulance gebeld had. Hij was ter plaatse gebleven totdat de politie arriveerde. Stef zei tegen de agente dat hem dat allemaal helemaal correct leek. Daarop vroeg ze hem of hij zich nog verdere bijzonderheden kon herinneren. Stef liet in gedachten de gebeurtenissen nog eens passeren en haalde zich een hele rits details voor de geest, maar geen daarvan wilde hij delen met de agente: het schuim op de lippen van de man, de rode ogen, diens half verstaanbare woorden en niet in de laatste plaats het vuurwapen dat naast hem had gelegen en dat hij nu in zijn rugzak bij zich droeg. Hij haalde zijn schouders op en schudde zijn hoofd. Nee, hij had niets toe te voegen aan deze verklaring, maar hij vroeg zich wel af hoe de zieke man er aan toe was. De vrouw reikte hem een pen aan om zijn hand- tekening onder zijn getuigenis te zetten en antwoordde met haar blik strak op hem gericht dat de man helaas die nacht was overleden in het ziekenhuis.
Die bijna terloopse mededeling kwam aan als een schok en de hand met de pen bleef boven het papier hangen. Ontdaan keek Stef de agente aan. Had hij dat goed verstaan? Hij stamelde: “Décédé? Ça veut dire que il est mort?”
De vrouw bevestigde zijn conclusie en voegde eraan toe dat er nog onderzoek werd gedaan naar de exacte doodsoorzaak, maar dat hij niet meer bij bewustzijn was gekomen. Alles leek erop te wijzen dat hij ernstig ziek was geweest. Volgens zijn papieren had de man de Duitse nationaliteit en bij een eerste onderzoek was gebleken dat hij via Nancy en Chaumont uit Duitsland was komen lopen.
Terwijl de agente de feiten opsomde probeerde Stef deze nieuwe ontwikkeling te verwerken. Wat betekende de dood van de man voor hem? In ieder geval kon hij niets verteld hebben over het pistool. Dat was een opluchting, want de politie zou hem daarover dus niet lastig vallen. En als de man overleden was aan een ziekte, dan kon een misdrijf worden uitgesloten. Maar hoe zat het dan met dat wapen? Dat leek er toch op te wijzen dat hij zich bedreigd had gevoeld. Tenzij achtervolgingswaan een symptoom van zijn ziekte was geweest – dat kwam bij sommige ziektebeelden wel eens voor, wist Stef. En wat als hij inderdaad achtervolgd werd en dus helemaal niet aan wanen had geleden? Dan kwamen die twee ongure Oost-Europeanen weer in beeld…
“Monsieur Lichtveld?”, de agente onderbrak met een onderzoekende blik de onrustige gedachtestroom die opkwam in zijn hoofd. Blijkbaar had ze hem een vraag gesteld. Opgepast nu, hij kon niet laten merken welke storm er woedde in zijn hoofd. Stef nam het glas met water dat voor hem stond en nam een paar grote slokken. “Pardonnez moi”, zei hij, “maar uw mededeling… het is een schok… Ook al kende ik de man niet. Een Duitser zei u?”
“Ja, inderdaad. En u bent er zeker van dat u hem nog nooit eerder ontmoet heeft?”
“Dat is zo. Ik kom uit het noorden, via Châlons en Troyes. Ik heb de stempels in mijn pelgrimspaspoort om dat te bevestigen. Als hij Duitser was, dan zal hij uit oostelijke richting gekomen zijn, lijkt mij.”
“Mmmm, ja”, antwoordde de vrouw nadenkend. “En waar gaat u nu naartoe? Volgt u de pelgrimsroute naar Nevers?”
“Nee, ik wil de zuidelijke route vanaf Le Puy volgen.”
“Le Puy? Dat lijkt me een hele omweg als u naar Compostella wilt gaan.”
Het leek Stef maar beter om in het midden te laten of dat werkelijk het einddoel van zijn reis was. Als hij met de vage mededeling zou komen dat hij nog geen definitieve eindbestemming voor ogen had, dan zou dat alleen maar meer achterdochtige vragen oproepen. “De zuidelijke route lijkt mij mooier. En ik wil na Le Puy graag de plaatsen Conques en Moissac bezoeken.”
“Ah. En welke route volgt u naar Puy?”
“Ik had vandaag willen vertrekken in de richting van Autun. Vandaar ga ik naar Cluny en dan verder zuidwaarts.”
“Juist. Nu, als u dan uw verklaring wilt tekenen, dan kunt u gaan.”
Met die laatste bevrijdende mededeling nam Stef de pen van de agente aan en zette zijn handtekening op het papier. Daarop haalde ze zijn paspoort uit de map, keek deze even in om te bevestigen dat het inderdaad zijn foto was die erin stond en overhandigde hem het document.
“Dan wens ik u een voorspoedige voortzetting van uw reis toe, monsieur.”