De Basilique Sainte Marie-Madeleine liet zich lezen als een geschiedenisboek. Anders dan bij de kathedralen van bijvoorbeeld Reims en Amiens, was in Vézelay geen sprake van een zuiver gothisch bouwwerk. De kerk was een historische lappendeken van stijlen en invloeden uit verschillende periodes. Voor de goede verstaander viel er dus een hoop te genieten van die cultuurhistorische collage. Tot zijn genoegen werd Stef bij het lezen van dat architecturale geschiedenisboek bijgestaan door twee opgewekte Vlaamse dames die hij eerder die middag had ontmoet in het pelgrimsverblijf van de plaatselijke jeugdherberg. Madeleine en Livia waren daar kort voor hem aangekomen en hij was met ze in gesprek geraakt terwijl hij zich inschreef bij de receptie. Het was een uitgelaten tweetal en na hun spontane kennismaking waren de vrouwen op pad gegaan om het stadje te bezichtigen terwijl Stef zich terugtrok om een douche te nemen en daarna een uurtje te rusten. In de namiddag liep hij uitgerust en verfrist door de toeristische Rue Saint-Pierre omhoog naar de bedevaartkerk die op een rots hoog boven de golvende landerijen uitrees, als een baken in het landschap. Vézelay was een schilderachtig klein middeleeuws plaatsje dat bestond uit niet meer dan een paar omhooglopende straatjes die samenkwamen bij de belangrijkste trekpleister, de basiliek.
De voorzijde van de kerk, de westkant, was met zijn twee ongelijke torens al van veraf te zien. Stef concludeerde dat het geld moest zijn opgeraakt tijdens de bouw, waardoor de tweede toren niet volgens de plannen kon worden voltooid. Ongetwijfeld was men oorspronkelijk uitgegaan van een symmetrische voorgevel met twee gelijke torens, in overeenstemming met de middeleeuwse gedachte dat een kerk God’s perfecte plan moest uitdrukken. Maar banaal geldgebrek, zo wist hij, was er wel vaker de oorzaak van dat de perfecte uitvoering van een ideaal buiten bereik bleef. En dat gold natuurlijk niet alleen voor middeleeuwse kerkbouwers. In ieder geval had hij wel meer half voltooide middeleeuwse kerken gezien en niet zelden was één van de torens het meest opvallende slachtoffer van het financiële tekort. Van budgetbewaking hadden de oude monniken en priesters weinig kaas gegeten en de ambities lagen vaak hoger dan de beschikbare middelen konden reiken. Er werd veelal op God vertrouwd om het benodigde geld bij elkaar te krijgen en wonderlijk genoeg leek het opperwezen soms inderdaad een handje te helpen. Stef had eens gelezen over een bisschop van Orléans die een grote goudschat vond toen de steenhouwers een gat in de grond maakten voor de fundamenten van zijn nieuwe kerk. Als je bedacht dat amateurarcheologen met hun metaaldetectors nog regelmatig gouden en zilveren voorwerpen omhooghaalden uit de chaotische en gewelddadige tijden van Romeins verval en barbaarse rooftochten, dan zou dat verhaal weleens op waarheid kunnen berusten.
Terwijl hij op het voorplein de indrukwekkende gevel die ingeklemd zat tussen de twee ongelijke torens stond te bestuderen, werd zijn aandacht getrokken door een uitbundige vrouwelijke lach. Hij draaide zich om en zag zijn nieuwe Belgische kennissen uit een nabijgelegen souvenirwinkeltje komen. De vrouwen zagen Stef ook en zwaaiden opgewekt naar hem. Zonder aarzelen kwamen ze zijn kant op lopen. Madeleine was tenger gebouwd – petite zoals de Fransen zeggen – en droeg een modieus brilletje met een rode montuur van waarachter een paar donkere ogen de wereld wantrouwend leken op te nemen. Ze droeg het donker geverfde haar in een moderne korte coupe. Voor de gelegenheid had ze een door de zon verbleekt rood jurkje aan en haar welgevormde bruinverbrande benen staken met witte opgerolde kousjes in haar zware wandelschoenen. Lachend zei ze met een dik aangezet Vlaams accent tegen haar metgezel: “Kijk Lieve, den ’ollander is ook op- gestaan om al het schoons van Vézelay te bekijken.”
Livia keek hem schalks aan en grapte: “Misschien kunnen we hem daarbij een beetje van dienst zijn.”
Ze was wat weelderiger van bouw dan haar vriendin en had een wilde bos blonde krullen die ze in bedwang probeerde te houden met een lichtblauwe doek die ze rond haar hoofd had geknoopt. Haar ogen gingen verscholen achter een grote zonnebril en haar gezicht was gekleurd door de zon. Ze droeg een gebloemd overhemd met korte mouwen en een kaki wandelbroek met korte pijpen. Haar blote voeten staken in een paar vrolijk gekleurde slippers. Beide vrouwen waren de veertig gepasseerd, schatte Stef, maar door hun onbevangen gedrag maakten ze een jeugdige indruk.
Hij kon het niet nalaten om met een knipoog te reageren: “Ik geloof dat ik het mooiste van Vézelay al gevonden heb, dames.”
“Oh lala, ’ne waarachtige charmeur, deze Noorderling”, reageerde Madeleine koket. “Die moeten we in ere houden, Lieve. Dat zie je niet vaak bij zijn soort.”
“Maddy! Let toch een beetje op uw woorden”, bracht Livia quasi-geschrokken uit. “U wilt hem toch niet affronteren?” Zich tot Stef richtend vervolgde ze: “Neemt u mijn vriendin niet kwalijk, ze is soms een beetje een flapuit.”
Terwijl hij wat geruststellende geluiden probeerde te maken, onderbrak Madeleine hem: “Misschien kunnen we het goed maken door u een professionele rondleiding in de basiliek aan te bieden? Ge ziet eruit als een man van de wereld, die vast wel wat meer wil weten over de geschiedenis van dit schone gebouw.”
Stef had het gevoel dat ze hem op een charmante manier in de maling namen. Deze vrouwen gedroegen zich totaal anders dan de Vlamingen die hij eerder in zijn leven ontmoet had. Die waren naar Hollandse maatstaven vaak nogal timide en formeel, wat in zijn beleving vooral getuigde van meer beschaving en fijnere omgangsvormen. Hij vond over het algemeen dat de veelgeroemde Hollandse directheid was doorgeslagen naar onbeschaafde botheid, maar de uitbundigheid van dit tweetal was als een warme zonnestraal op een sombere, regenachtige dag. En naar zijn mening totaal niet typisch Vlaams.
Normaliter vond hij het heerlijk om in zijn eentje een beetje contemplatief rond te struinen in de serene rust van oude kerken of kloosters, maar het vooruitzicht van hun opgewekte gezelschap stond hem niet tegen. Integendeel, eigenlijk vond hij ze allebei erg leuk. Hij had een zwak voor hun zangerige tongval – de reden dat hij Vlaamse vrouwen al snel erg sensueel vond. Een beetje zoals sommige vrouwen schenen te vallen voor mannen met een zware stem en een Russisch accent, meende hij. Dat waren natuurlijk banale clichés over seksuele rolpatronen die werden geprojecteerd in taal en klank, dat zag hij ook wel. Maar in de voorafgaande weken was hij slechts met zijn eigen, veelal serieuze, bespiegelingen op pad geweest en de vrolijkheid van de beide dames was aanstekelijk. Niet in de laatste plaats leken de vrouwen hem ook een goede remedie tegen de opkomende somberheid over de gebeurtenissen eerder die dag. Nu zijn lichaam een beetje was bijgekomen van de fysieke inspanningen van het lopen, dreigde zijn geest weer geplaagd te worden door neerslachtige gedachten over de gevolgen van zijn onbezonnen toe-eigening van het raadselachtige vuurwapen.
Livia onderbrak Stef ’s aarzelend zwijgen: “Komaan, laat u niet van de wijs brengen door mijn zotte vriendin. We zijn allebei kunsthistorica en zullen graag onze kennis met u delen, als ge dat leuk lijkt.”
Madeleine knikte instemmend en verklaarde met een knipoog: “Ja, we vinden het plezant om de school- juf te spelen voor dolende heren. Dat geeft ons de gelegenheid om met onze kennis te pronken.”
Wijzend naar de kerk vervolgde Livia: “Wist u bijvoorbeeld dat deze fronton boven het middelste portaal met die opmerkelijke spitsboog heel bijzonder is? Niet alleen door die boog, maar ook door de smalle vensters die zorgen voor lichtinval in de narthex, het voorschip van de basiliek. Ge kunt trouwens aan de stijl van de bogen en de versieringen zien dat ze van latere datum is dan de rest van de kerk. Hoewel de basisvorm in de dertiende eeuw werd toegevoegd aan het bijna tweehonderd jaar oudere voorportaal, stamt veel van de gevel uit het midden van de negentiende eeuw, toen de basiliek helemaal gerestaureerd werd onder leiding van de omstreden architect Viollet-le-Duc. Het hele gebouw had zwaar geleden tijdens de opstand van de Hugenoten in de zestiende eeuw en de anti-kerkelijke vernielingen tijdens de Franse Revolutie. Ook het beeldhouwwerk van dat timpaan boven de ingang stamt uit de tijd van die restauratie. Het stelt Het Laatste Oordeel voor…”
En zonder dat Stef een tegenwerping kon – en wilde – maken, liet hij zich meevoeren in haar betoog over de geschiedenis van het gebouw. Terwijl ze het voorschip van de kerk betraden, vertelde Livia dat dit voorgebouw, de zogenaamde narthex, rond het jaar 1150 werd gebouwd naar het voorbeeld van de grootse abdijkerk van Cluny. De ruimte was bedoeld om religieuze processies op te stellen. Je kon goed zien dat het een aanbouw betrof die vòòr de oorspronkelijke kerk was geplaatst, want de drie toegangsportalen werden binnen herhaald in de oude westelijke gevel. Livia wist te vertellen dat Viollet-le-Duc dit deel van de kerk aanzienlijk versterkt had om het gewicht van de torens en het fronton te dragen. Het viel Stef op dat alle portalen een ronde Romaanse boog hadden, terwijl de gewelven boven de portalen uitgevoerd waren met de spitse bogen van de Gothische bouwstijl die ook te zien was in die vreemde negentiende-eeuwse voorgevel. Toch ademende het hele voorschip met zijn zware muren en kleine vensters een Romaanse sfeer. Ze stonden in het schemerduister en het oog werd automatisch de kerk zelf ingetrokken, waar in de verte een helder licht lonkte. Dat moet op de gelovigen in de Middeleeuwen een dramatische indruk gemaakt hebben, constateerde Stef in gedachten.
Boven de middelste toegang bevond zich weer een timpaan. Livia wees erop dat deze wèl authentiek middeleeuws was en zelfs beschouwd werd als een hoogtepunt van de Franse Romaanse beeldhouwkunst. De afbeelding was volgens haar heel bijzonder, want meestal vond je op die plaats een voorstelling van het Laatste Oordeel. In dit geval was een Christus afgebeeld die de apostelen opdroeg zijn woord te verspreiden onder de volkeren van de wereld. Rondom de centrale figuur stonden vertegenwoordigers van verschillende nationaliteiten afgebeeld. Naast bekende allochtonen, zoals Joden, Arabieren, Ethiopiërs, Armeniërs en Romeinen, waren er ook fantasiewezens te zien die geacht werden aan de randen van de christelijke wereld te leven. Je zag reuzen en pygmeeën, Indiërs met hondenkoppen en panotti die volgens Stef met hun afhangende gigantische oren verwant leken aan Jar Jar Binks, de onhandige antiheld uit de Star Wars films.
Op de pilaar tussen de deuren van de centrale toegang – Livia sprak van een trumeau – stond Johannes de Doper met een schaal waarop hij het Lam Gods droeg. Of beter gezegd, ooit gedragen had, want helaas was van het lam niets te bespeuren. Dat was tijdens de Franse Revolutie verdwenen, evenals het gezicht van Johannes. De zware houten deuren waren met sierlijke ijzeren ornamenten beslagen. Toen ze de deuren passeerden en de eigenlijke kerkruimte betraden werd Stef de adem benomen door een heftige emotie en hij moest even slikken. Hij bevond zich nu in het middenschip van de kerk en de lange hoge, maar smalle ruimte strekte zich voor hem uit tot het zonovergoten koor dat in de verte zichtbaar was. Hoog boven hem scheen door kleine vensters de lage middagzon naar binnen. Hoewel er nogal wat bezoekers waren en verre echo’s van gedempte stemmen klonken, hing er een tijdloze rust in de kerk. Stef rook een eeuwenoude geur van wierook, walmende waskaarsen en vochtige schimmel. De inrichting van de kerk was sober: geen glimmende gouden of zilveren kandelaars en reliekschrijnen of grote geschilderde altaarstukken en felgekleurde glas-in-loodramen. Door de afwezigheid van zulke godsdienstige ornamenten werd de aandacht van het oog getrokken naar de architectuur van het gebouw. Overal zag je de lichte tinten van naakt kalksteen en witgepleisterde plafonds. Een enkele verweerde afbeelding van een groepje heiligen op een pilaar herinnerde aan een kleuriger verleden van het interieur. Aan de donkere muren van de zijbeuken hingen grote houten kruizen. Volgens Livia waren deze kruizen in 1946 meegedragen door pelgrims in de zogenaamde Vredeskruistocht naar Vézelay die vlak na de Tweede Wereldoorlog had plaatsgevonden. Haar grootvader had daarin nog meegelopen.
Omhoog kijkend liet Stef de ruimte op zich inwerken. Hij zag nu dat de zijmuren van het schip bovenin uiteenweken onder het gewicht van het dak. Dat illustreerde dat de luchtbogen en steunberen die je aan de buitenkant van veel kerken aantrof om een deel van de druk van de dakconstructie op te vangen geen overbodige luxe waren. Blijkbaar had de een of andere bouwmeester hier een rekenfoutje gemaakt.
Ondertussen waren zijn Belgische gidsen verder gelopen en ze stonden nu omhoog te kijken bij één van de pilaren die het middenschip scheidden van de zuidelijke zijbeuk. Terwijl hij zich bij hen voegde, bespraken de twee met professionele ernst de afbeelding van een tweetal bebaarde figuurtjes die zo te zien bezig waren met het malen van graan. Madeleine wist – met een gidsje in de hand – te vertellen dat het tweetal de oudtestamentische Mozes en de nieuwtestamentische Paulus voorstelden. Het molenwiel met het kruis symboliseerde Christus, hier te zien als de schakel tussen enerzijds de tien geboden oftewel de oude wetten van Mozes, voorgesteld door het graan, en anderzijds de nieuwe wet van het Evangelie, het meel. Dat was een openbaring waar Stef helemaal blij van werd. Hij zou daar zelf nooit op gekomen zijn. Hoewel hij altijd erg kon genieten van de fantasierijke en expressieve afbeeldingen op oude Romaanse kapitelen tastte hij vaak in het duister over de juiste interpretatie van de symbolische boodschap die in het steen gevat was. Het fascineerde hem dat er zoveel verborgen betekenissen verscholen lagen in het naïef aandoende poëtische beeldhouwwerk. De hele middeleeuwse christelijke iconografische interpretatie was voor hem als het ontcijferen van de onbekende taal van een mysterieuze verloren beschaving. Het was volgens Stef slechts één voor- beeld van de verborgen boodschappen die je kon ontdekken wanneer je krabde aan de oppervlakte van het alledaagse – als geheime mededelingen die wachtten op ontcijfering, wanneer je de code maar kende. Die gelaagdheid van de menselijke expressie had hem van jongs af aan gefascineerd, of het nu de literaire metaforen en allegorieën betrof in de fantastische verhalen van Harry Mulisch en Hubert Lampo, of de geheimen van het onderbewuste die aan het licht gebracht werden door de psychoanalyse van Freud en zijn navolgers, of de rijke symboliek die een vast onderdeel vormde van de laatmiddeleeuwse schilderkunst van Jeroen Bosch of de Brueghels en hun tijdgenoten. Om nog maar te zwijgen over wat de analyse van alledaagse uitlatingen van gewone mensen kon vertellen over hun ware bedoelingen en drijfveren. Bij nadere bestudering bleken de dingen vaak meer te betekenen dan een eerste oppervlakkige kennismaking deed vermoeden. Stef veronderstel- de dat de middeleeuwse gelovigen de symboliek van de kerkelijke stripverhalen op de portalen en pilaren evengoed begrepen als een moderne tiener de beeldtaal kende van een videoclip of een Japanse manga comic. Maar Stef was zich er anderzijds wel van bewust dat wanneer zijn kennis voor het begrip van een afbeelding te kort schoot, zijn fantasie prettig geprikkeld werd om de lege plekken op te vullen met eigen creatieve verzinsels en verhalen.
Aangetrokken door het licht slenterde hij in de richting van het koor. Stef had geen gids nodig om hem te vertellen dat dit deel van de basiliek in de Gotische bouwstijl opgetrokken was: het was een oogverblindend schouwspel van wit kalksteen en helder licht dat door de grote vensters naar binnen straalde. De punten van de vele spitsbogen wezen als pijlen omhoog en leken je met een duizelingwekkend gevoel op te tillen. Terwijl hij naar boven keek werd Stef weer overvallen door de ontroering die hij bij het binnenkomen van de kerk gevoeld had. Het was alsof vanbinnen een stuwdam van zelfbeheersing het dreigde te begeven en een stortvloed van emoties op het punt stond hem van zijn sokken te spoelen. Hij stond plotseling te trillen op zijn benen en onwillekeurig zocht hij steun tegen een pilaar. Tranen van ontroering welden op in zijn ogen en zijn keel kneep zich samen om te voorkomen dat er een hartverscheurende oerkreet aan zou ontsnappen. Het moment ging voorbij en glimlachend schudde hij in verwondering zijn hoofd. Stef wist wel dat hij een vat vol krachtige en heftige emoties was en dat het hem in het dagelijks leven soms veel energie kostte om die in bedwang te houden. Het verbaasde hem bij nader inzien niet dat hij na weken alleen lopen en een dag vol fysieke en emotionele inspanningen de controle even dreigde te verliezen. Misschien was hij daardoor extra vatbaar voor het Syndroom van Stendhal, de heftige emotionele reactie op een overdaad aan schoonheid.
Madeleine en Livia waren hem inmiddels gevolgd naar het koor en keken hem bezorgd aan. Madeleine leek iets te willen zeggen, maar een blik van haar vriendin legde haar het zwijgen op.
“Maak je geen zorgen”, zei Stef. “Ik werd even overmand door emoties, maar nu gaat het wel weer.”
De dames knikten begrijpend en om zich heen kijkend zei Livia: “Tsja, probeer u maar eens voor te stellen welke taferelen zich hier door de eeuwen heen allemaal hebben afgespeeld. Als de muren eens konden spreken…”
“Mmm”, viel Madeleine in, met haar neus omhoog rondspeurend alsof de eeuwenoude geuren het verleden tot leven konden wekken, “er hangen hier ongetwijfeld sterke vibraties in de lucht”.
Stef was blij dat ze niet verder informeerden naar zijn kleine inzinking en hij greep de gelegenheid aan om het gesprek naar neutraler terrein te leiden en wat van zijn eigen kennis te etaleren. “Wisten jullie dat de beroemde abt Bernard van Clairveaux hier op deze plek in 1146 met Pasen zijn oproep deed voor de tweede kruistocht naar Jeruzalem? En dat Eleanor van Aquitanië en haar eerste echtgenoot, koning Lodewijk VII, daarbij aanwezig waren?”
De twee vrouwen keken hem verbaasd aan bij deze onverwachte eruptie van historische informatie. “Ik heb daar weleens iets over gelezen,” bevestigde Livia, maar Madeleine schudde ontkennend met haar hoofd en trok vragend haar wenkbrauwen op.
“Ik vind Eleanor een van de meest interessante vrouwen uit de geschiedenis van de Middeleeuwen”, merkte Stef op. “Ze werd nooit zo vereerd als de Franse nationale heldin Jeanne d’Arc, maar was minstens zo invloedrijk als keizer Theodosius’ dochter Galla Placidia in de vijfde eeuw, omgeven met evenveel luister als haar Byzantijnse tijdgenotes Eudoxia en Pulcheria en net zo omstreden als keizerin Theodora, om haar met een paar andere spraakmakende middeleeuwse vrouwen te vergelijken”, somde Stef op. Het was alsof hij een ingestudeerd rijtje opdreunde – wat in zekere zin waar was, want hij was wel geneigd om als een schoolmeester zijn kennis over van alles en nog wat te etaleren. Over Eleanor en haar fascinerende levensloop had hij meerder biografieën gelezen.
“Tsja, zulke sterke vrouwen, dat was natuurlijk een doorn in het oog van de kerkelijke machthebbers”, reageerde Madeleine. “Geen wonder dat we zo weinig van hen weten. De kroniekschrijvers van die tijd waren natuurlijk altijd man èn monnik. Zelfstandige, ondernemende vrouwen waren in hun ogen een verstoring van de door God gegeven natuurlijke orde der dingen. Tenzij ze zo devoot waren dat ze hun leven gaven voor het geloof en als martelares konden worden opgenomen in de kerkelijke annalen natuurlijk. Zoals Jeanne d’Arc, die op een Engelse brandstapel eindigde nadat ze met God’s hulp de eenheid van de Franse natie verzekerd had.”
“Inderdaad. Ook over Eleanor vellen de kerkelijke historici van de Middeleeuwen geen gunstig oordeel”, vervolgde Stef. “Ze was getrouwd met achtereenvolgens een Franse en een Engelse koning en een van haar zonen was de beroemde Richard Leeuwenhart, de ultieme ridderlijke held.”
De beide vrouwen leken zijn uiteenzetting met belangstelling aan te horen.
“Als rijkste erfdochter van Frankrijk trouwde ze na de onverwachte dood van haar vader op zestienjarige leeftijd met de kroonprins, maar ze paste met haar zuidelijke temperament niet goed in het strenggelovige koninklijk hof in het kille Parijs”, ging hij op belerende toon verder, blij dat hij zijn kunsthistorische gidsen ook iets nieuws kon vertellen. “Lodewijk liet zich door de paus overhalen om een kruistocht te ondernemen voor zijn zielenheil, maar Eleanor zag in die onderneming waarschijnlijk een mogelijkheid om aan het saaie leven in Parijs te ontsnappen. De overlevering wil dat de flamboyante jonge koningin op een groot wit paard Vézelay binnenreed. Daar zou Bernard van Clairveaux het volk oproepen om deel te nemen aan de kruistocht. Bernard had de reputatie een heilig man te zijn van wie verteld werd dat hij wonderbaarlijke genezingen kon bewerkstelligen. Dat was natuurlijk een onweerstaanbare attractie en een grote mensenmassa had zich hier in Vézelay verzameld. Zoveel zelfs dat ze niet allemaal in deze abdijkerk – waaraan toen nog gebouwd werd – pasten en de bijeenkomst in de open lucht gehouden werd, in de velden onder de stad.”
Stef zag dat hij de aandacht van zijn gezelschap gevangen had, maar realiseerde zich dat hij zich liet meeslepen door een van zijn middeleeuwse stokpaardjes: de culturele opbloei van Europa in de elfde en twaalfde eeuw door de herontdekking van veel kennis uit de klassieke tijd en de introductie van nieuwe technieken en producten uit het Middellandse Zeegebied. Die herleving werd sterk beïnvloed door contacten met de islamitische wereld dankzij de Normandische verovering van Sicilië, de Reconquista in Spanje en de kruistochten naar het Beloofde Land. Mede door die internationale uitwisseling ontworstelde Europa zich aan de zoge- naamde duistere vroege Middeleeuwen na het ineenstorten van het Romeinse Rijk in het westen. Deze periode van bloei kwam ten einde door een ander gevolg van de contacten met verre streken, namelijk de komst van de Zwarte Dood in 1347. De pest doodde met regionale variaties in totaal ongeveer de helft van de toenmalige Europese bevolking. Maar Stef wilde zijn gezelschap niet vervelen met zijn obscure interesses en bedacht zich ook dat hun tijd om de basiliek op deze dag te bekijken beperkt was. Daarom besloot hij zijn monoloog snel af te ronden: “Er is een kroniekschrijver die meldt dat Eleanor en haar hofdames, na het afleggen van de belofte om op kruisvaart te gaan naar het Heilige Land, zich hulden in witte gewaden, getooid met rode kruizen en zwaaiend met banieren en zwaarden als de mythologische koningin Penthesilea en haar Amazones te paard door de menigte galoppeerden om de aanwezige ridders en edelen op te roepen hun voorbeeld te volgen. Dat is wellicht een aangedikt verhaal en ik twijfel eerlijk gezegd of de kennis van de klassieken zich in die eeuw uitstrekte tot de heidense Amazones, maar het roept wel een beeld op van jeugdige bevlogenheid, vrouwelijke levenslust en adellijke ambitie. De geschiedenis van Eleanor en die kruistocht naar Jeruzalem laat zich lezen als een spannend episch verhaal, compleet met politieke intriges en romantische verwikkelingen, maar daar zal ik jullie nu verder niet mee vervelen. Het is wel een bijzonder fascinerend stuk middeleeuwse vrouwengeschiedenis.”
“Uw enthousiasme heeft in ieder geval mijn nieuwsgierigheid gewekt”, viel Livia in. “Ik zou er graag meer over horen, maar laten we eens kijken of we nu iets meer te weten kunnen komen over Maria-Magdalena, de legendarische dame aan wie deze basiliek tenslotte opgedragen is.”
“Je hebt helemaal gelijk. Kijk, daar is de ingang van de crypte. Ik denk dat op die plek haar relikwieën bewaard werden”, reageerde Stef terwijl hij aanstalten maakte om in de richting van het ondergrondse heiligdom te lopen. “Trouwens, Madeleine? Jij bent zeker vernoemd naar deze omstreden heilige?”
“Nou, ik ben eigenlijk vernoemd naar mijn bomma, mijn grootmoeder. Maar ge hebt gelijk dat Madeleine een traditionele katholieke naam is die verwijst naar Maria-Magdalena. Sinds zij in dat boek van Dan Brown, De Da Vinci Code, geassocieerd is met allerlei mysterieuze zaken ben ik me voor haar gaan interesse- ren. Maar al die heisa over de nakomelingen van Christus neem ik met een flinke korrel zout, hoor.”
Stef knikte instemmend. “Maar het is toch de oorsprong van je naam. En dat geeft een merkwaardig gevoel van verwantschap. Ik heb dat met Sint Stefanus, de eerste martelaar van het Christendom die ze hier Saint Etienne noemen. En ik ben niet eens katholiek opgevoed. Maar je bent door je naam toch verbonden met een heel oude geschiedenis. Op raadselachtige wijze wordt zo’n verhaal waarmee je helemaal niets te maken hebt toch onderdeel van je identiteit. Ik denk dat het een mogelijkheid biedt om je verbonden te voelen met de grotere culturele context van je bestaan.”
“En jij Livia?”, vervolgde Stef. “Voel je verwantschap met je beruchte naamgenote, de vrouw van keizer Augustus?”
Tot Stef’s verbazing moesten ze allebei erg lachen om die suggestie. De vrouwen keken elkaar aan met een blik van verstandhouding. “Ik moet u een geheim opbiechten”, reageerde de aangesprokene. “Ik heet helemaal geen Livia. Eigenlijk is mijn naam Godelieve, maar het beviel me tijdens mijn tienerjaren niet dat ik altijd Lieve werd genoemd. Dat klonk me wat te kinderlijk in de oren. Dus ben ik mezelf als Livia gaan presenteren. Gewoon omdat het stoerder klonk.”
“En heel erg gesofisticeerd”, voegde Madeleine daar met een ironische stembuiging en rollende ogen aan toe.
“Nu, ik zal niet ontkennen dat ik in die tijd ook wel ’n beetje ijdel was, ja”, gaf ze toe met een besmuikte uitdrukking op haar gezicht.
“Dan zal ik verder maar niet uitwijden over de reputatie van de klassieke Livia’, zei Stef. “Die was volgens de sommige geschiedschrijvers niet al te best. Hoewel ze als echtgenote van Augustus toch wel de goddelijke status verwierf.”
Terwijl ze langs de kapellen rond het koor naar de crypte liepen, las Madeleine voor uit het gidsje hoe volgens de overlevering een monnik in de achtste eeuw de botten van Maria-Magdalena uit de Provence overbracht naar Vézelay. De Bijbelse Maria-Magdalena bleek evenzeer omgeven door verwarrende en tegenstrijdige verhalen als de geschiedenis van haar relikwieën.
“Ik heb blijkbaar een ruime keuze als ik in deze naamgenote een rolmodel wil zien”, merkte Madeleine op. “Moet je horen, ze wordt hier omschreven als zondares en hoer, maar ook als echtgenote van Jezus en diens belangrijkste discipel. Men noemt haar ook wel de apostel van de apostelen en in 1896 werd in Cairo zelfs een evangelie van haar hand ontdekt.”
Het gidsje meldde dat volgens één overlevering Maria-Magdalena de zuster was van de Bijbelse Lazarus die door Christus uit de dood werd gewekt, maar daarbij was waarschijnlijk sprake van een meervoudige persoonsverwisseling. In de Bijbel worden namelijk twee personen met de naam Lazarus opgevoerd en ook figureren er meerdere Maria’s in het verhaal van Jezus. Met de Lazarus die volgens het Bijbelverhaal door Christus uit de dood werd opgewekt zou Maria-Magdalena naar Zuid-Frankrijk zijn gekomen, waar ze tot haar dood het Christendom predikte in de Gallo-Romaanse Provence. Met het overbrengen van de relikwieën naar Vézelay wilde de ondernemende monnik voorkomen dat deze ten prooi zouden vallen aan de Saracenen. Die liepen in de achtste eeuw het zuiden van Frankrijk onder de voet en drongen daarbij helemaal door tot de stad Autun in Bourgondië. Hoewel Karel Martel ze in 732 bij Poitiers in het westen had tegengehouden, bleven ze nog ruim tweehonderd jaar heer en meester in de Provence. Dat was een interessant historisch feit dat Stef zich nooit goed gerealiseerd had. Madeleine ging verder met te vertellen dat de paus in 1058 het klooster in Vézelay een pelgrimsprivilege schonk, waarop een gouden eeuw volgde. De vele pelgrims die afkwamen op de relikwieën brachten zoveel geld in het laatje dat men kon beginnen met de bouw van de huidige basiliek. Dat wekte na verloop van tijd de afgunst van de gelovigen in Aix-en-Provence die zich beroofd voelden van hun heilige.
“En een hoop inkomsten”, voegde Stef daar cynisch aan toe.
“Ja, dat ook natuurlijk. Maar Onze Lieve Heer was de bewoners van Aix gunstig gezind”, vervolgde Madeleine, “want in 1279 werd daar in de buurt het zogenaamde echte graf van Maria-Magdalena – ongetwijfeld geheel toevallig – ontdekt in de grot van de heilige Maximinus. De toenmalige paus Bonifacius VIII zag er wel brood in om deze als authentiek te erkennen. Helaas was Vézelay de dupe van deze wonderbaarlijke wending en kwam er een einde aan de bloeitijd van de plaats als pelgrimsbestemming.”
Na hun bezichtiging van de Karolingische crypte zwierf het drietal ontspannen door de schilderachtige straatjes van Vézelay. De laagstaande avondzon wierp haar warme gloed over de daken van de huisjes die knus opeengestapeld tegen de flanken van de rots lagen. De stenen trappetjes, oude poortjes en schaduwrijke steegjes vormden een organisch gegroeid doolhof dat regelmatig verraste met prachtige doorkijkjes. Ze wezen elkaar op de talloze details die zich aandienden: een verweerde stenen raamlijst waarvan de delicate ornamenten en figuurtjes nauwelijks nog herkenbaar waren, plantenbakken met felgekleurde bloemen op een verborgen terrasje, een smeedijzeren lantaarn naast een houten staldeur, een bloeiende kamperfoeliestruik gedrapeerd over een vervallen eeuwenoude muur, kleine nisjes in bouwvallige gevels waarin ooit heiligenbeeldjes stonden en die nu schuilplaatsen boden voor vogels, een stokroos die opgeschoten was tussen de stenen, de half verscholen nesten van gierzwaluwen aan een dakrand. Hun wandeling leek wel een idyllische puzzeltocht door een nostalgisch Anton Pieck-land. Het was waarschijnlijk te danken aan de UNESCO-status van werelderfgoed dat er in Vézelay geen sprake was van kitscherige commerciële uitwassen en storende toe- voegingen van moderne architectuur.
Stef vond het een groot genoegen om met een paar gelijkgestemde zielen al deze culturele en historische indrukken te kunnen delen. Toen ze beneden in het stadje plaats namen op een terrasje voelde het alsof ze elkaar al jaren kenden. Wie kon nog beweren dat kunst en cultuur niet verbroederen? De beide dames bestelden een biertje en Stef hield het bij een glas mineraalwater. Ze raakten aan de praat over hun achtergronden. Madeleine en Livia kenden elkaar van de studie kunstgeschiedenis in Leuven en hadden door de jaren heen contact gehouden. Madeleine woonde in Antwerpen, waar ze in een galerie werkte. Livia was als redacteur verbonden aan een kunsttijdschrift en woonde met haar kinderen in Vlaams-Brabant. Ze was een jaar geleden gescheiden en had besloten deze pelgrimage te maken om ‘zichzelf te herontdekken’, zoals ze het zelf omschreef. Haar kinderen vonden het prima en logeerden een paar maanden bij haar ouders in de Ardennen, waar ze ook naar school konden. Madeleine was ongebonden en had niet geaarzeld om met haar oude vriendin op avontuur te gaan. Ze waren eigenlijk net begonnen aan hun reis. Tot nu toe hadden de twee alleen het stuk vanaf Fontenay gelopen, een afstand van ongeveer tachtig kilometer. Daar hadden ze het prachtig gerestaureerde Cisterciënzer klooster bezocht dat in het jaar 1118 gesticht was door dezelfde Bernard van Clairveaux die in Vézelay had opgeroepen om de tweede kruistocht te ondernemen. Anders dan de Benedictijnen in Cluny en Vézelay, die een leven van contemplatie nastreefden en het zware werk in de loop der tijd steeds vaker overlieten aan lekenbroeders, zochten de cisterciënzer monniken de wildernis op om daar de handen eens flink uit de mouwen te steken en de christelijke beschaving te verspreiden door in God’s naam onontgonnen land te cultiveren. Stef was al eens in Fontenay geweest en had gezien dat de monniken daar een flinke smederij gebouwd hadden met een gigantische hamer die door de waterkracht van een bergstroompje mechanisch werd aangedreven. Die grote installatie zag eruit als iets dat aan de vooravond van de Industriële Revolutie gebouwd was. Het enige dat leek te ontbreken was een stoommachine. Hij meende zich te herinneren dat hij weleens gelezen had over vergelijkbare mechanieken bij watermolens die in de Middeleeuwen gebruikt werden voor de productie van vilt. In Vlaanderen en Holland hadden de Cisterciënzers in de twaalfde eeuw werk gemaakt van landontginning en inpoldering, wist hij.
Terwijl ze zo in gesprek waren met elkaar, zwaaide Madeleine plotseling spontaan naar twee passerende mannen. Het tweetal keek verbaasd haar kant op en wisselde onderling een paar woorden. Blijkbaar hadden ze haar herkend, want ze kwamen nu op het terras af. Ze waren allebei stevig gebouwd en droegen groene regenjacks die er uitzagen alsof ze afkomstig waren van een legerdump en ruimvallende, slecht zittende trainingsbroeken. Aan hun voeten hadden ze opvallende witte sportschoenen, zo te zien goedkope namaak van een vaag merk. De oudste van het tweetal had een grof gezicht en een oud litteken op zijn slaap. Zijn ogen gingen schuil achter een grote zonnebril en zijn hoofd bewoog zoekend heen en weer, de omgeving aftastend
als een radar. Hij keek naar links en rechts alsof hij een drukke straat moest oversteken. Voor zijn opbollende buik hing een tasje aan een riem, zo’n model dat Stef een ‘buikbuidel’ noemde. Hij schatte de leeftijd van de man ergens tussen de veertig en vijftig jaar. Zijn jonge metgezel was een jaar of dertig en zijn kin en schedel waren bedekt met donkere stoppeltjes, alsof hij dringend een scheerbeurt nodig had. Zijn donkere, onderzoekende ogen rustten even op Stef, die het onaangename gevoel kreeg dat de man dwars door hem heen wilde kijken. Met een valse glimlach richtte hij zich vervolgens in het Duits tot de vrouwen, terwijl de ander zich met een uitdrukkingsloos gezicht op de achtergrond hield, zijn aandacht gericht op de omgeving.
Er was iets vreemds aan deze figuren, vond Stef. Onze Lieve Heer kent vreemde kostgangers, dat wist hij wel, maar deze twee leken helemaal niet op pelgrims of cultuurliefhebbers. Lichte sportschoenen in plaats van stevig wandelschoeisel? Dat leek hem nogal onpraktisch. Eigenlijk zagen ze er meer uit als voetbalhooligans dan als bedaarde wandelaars op zoek naar spiritualiteit of de genoegens van kunst en natuur. Uit wat hij opving van de conversatie begreep Stef dat het macho tweetal Madeleine en Livia onderweg naar Vézelay ontmoet had. Madeleine wisselde met de jongste wat praktische informatie uit over mensen die ze waren tegengekomen en de plaatsen waar ze overnacht hadden. Stef had de indruk dat de man geforceerd vriendelijk probeerde te doen. Het gesprek werd op zakelijke toon gevoerd en had meer weg van een ondervraging dan een ontspannen uitwisseling tussen oude bekenden. Stef kon het gesprek niet goed volgen omdat Livia zijn aandacht afleidde met het gidsje van de basiliek dat op tafel lag. Ze vroeg hem of hij het kapiteeltje met de afbeelding van de ontvoering van Ganymedes door Zeus in de gedaante van een arend had gezien. Het mythische verhaal waarop deze afbeelding gebaseerd was had duidelijk homo-erotische connotaties, merkte ze op. Dat was toch wel een heel wonderlijke voorstelling om aan te treffen in een middeleeuwse kerk. Ze vroeg zich af wat de middeleeuwse kerkgangers daarvan gedacht hadden. Het was duidelijk dat ze totaal niet geïnteresseerd was in de vreemdelingen en met deze afleiding probeerde te voorkomen dat ze bij hun gesprek betrokken werd. En probeerde ze met haar opmerking iets te zeggen over de relatie tussen de twee mannen? Al snel kwam hun conversatie met Madeleine tot een eind en na een korte groet vervolgden de twee mannen hun weg.
“Pffft, wat een griezels”, verzuchtte Livia. “Wat moesten ze van ons, Maddy?”
“Oh, niets nieuws. Ze zijn nog steeds op zoek naar hun vermiste vriend.”
“Jullie kennen ze?”, vroeg Stef, die bij het horen van de woorden ‘vermiste vriend’ een onbehaaglijk gevoel kreeg.
“Nou ja, kennen? We zijn ze een paar dagen geleden tegengekomen op de weg van Fontenay naar Avallon.
Ze vroegen ons uit te kijken naar een vriend die ze waren misgelopen. Daarmee hadden ze in Chaumont afgesproken, maar ze waren vertraagd geweest en ze dachten dat hun kameraad verder was gegaan in de richting van Vézelay.”
“Ik vind het maar een vreemd verhaal”, merkte Livia op. “Die vriend had toch contact kunnen zoeken of een bericht kunnen achterlaten? Het zou me niets verbazen als die zogenaamde vriend niks met dit stel te maken wilde hebben.”
Madeleine knikte instemmend. Stef vroeg zich af of de vriend van deze mannen niet dezelfde persoon was als de zwaar zieke wandelaar die hij die ochtend naast de weg had aangetroffen.
“Bovendien geloof ik helemaal niet dat het Duitsers zijn”, vervolgde Livia, “ze spreken met een vreemd accent. Volgens mij Oost-Europees of zo…”
Blijkbaar had ze het talent om als een echte Miss Marple verdachte details op te merken. In gedachten had Stef beide onguur uitziende mannen al in verband gebracht met gewelddadige maffiapraktijken. Was dat misschien de reden dat de zieke vreemdeling een wapen bij zich droeg? Als die inderdaad de zogenaamde vriend was waarnaar het sinistere tweetal op zoek was. Zijn verstand zei hem dat hij zich nu liet leiden door vooroordelen en speculaties, maar hij voelde toch een gevoel van beklemming opkomen. Probeerde zijn intuïtie hem iets te vertellen? Voordat die twee zogenaamde pelgrims ten tonele verschenen was hij van plan geweest om het verhaal over zijn avontuur van die ochtend met de vrouwen te delen – uiteraard zonder het pistool te vermelden. Nu had hij het gevoel dat hij beter voorzichtig kon zijn en er het zwijgen toe doen. De angst voor zijn komende bezoek aan de Gendarmerie kwam ook weer opzetten. Waar was hij in Godsnaam in verzeild geraakt? Hij moest zijn best doen om niets te laten blijken van de onrust die inwendig opnieuw kwam opzetten, maar er was ontegenzeggelijk een schaduw over zijn opgewekte stemming gevallen.